ECLI:NL:RBHAA:2007:BA2744

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/ 694081-05
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kalden
  • mrs. Robert
  • mrs. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en diefstal van waardevolle goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en verschillende diefstallen. De verdachte, geboren op een onbekende datum en woonachtig in Amsterdam, werd beschuldigd van het stelselmatig plegen van diefstallen van bouwvoertuigen en pleziervaartuigen, samen met medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte en zijn medeverdachten een duidelijke rolverdeling hadden binnen de criminele organisatie. De verdachte had een organiserende en leidende rol, terwijl de medeverdachten uitvoerende taken vervulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij meerdere diefstallen, waarbij gebruik werd gemaakt van een specifieke modus operandi. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van één van de ten laste gelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drieënhalf jaar en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevolen, die gebruikt zijn bij de gepleegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/ 694081-05
Uitspraakdatum: 10 april 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2006, 9 januari 2007, 13 maart 2007 en 27 maart 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Amsterdam, Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting aangepast. Een kopie van die vordering is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissingen
3.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 5 (zaaksdossier 94) ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de bewijsvoering zoals door de officier is gepresenteerd berust op indirect bewijs, aannames en gevolgtrekkingen en op de modus operandi, terwijl de foto’s waarop een en ander is gebaseerd dermate vaag zijn dat verdachten daarin grotendeels niet herkend kunnen worden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank is het in zoverre met de raadsman van verdachte eens, dat een enkele constatering dat een auto waarvan de verdachte de regelmatige, maar niet enige, bestuurder is, op een bepaald tijdstip bijvoorbeeld in de buurt van de plaats delict wordt gezien, of de enkele constatering dat een door verdachte regelmatig gebruikte mobiele telefoon een zendmast aankiest in de directe omgeving van of op de route van/naar de plaats delict, voor een veroordeling van verdachte voor de ten laste gelegde diefstallen of helingen onvoldoende is. Anders is dat evenwel indien naast een dergelijke constatering een of meer andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een herkenning, tapgesprek(ken), print- en/of bakengegeven(s). Een aanvullend bewijsmiddel kan naar het oordeel van de rechtbank ook daarin bestaan dat wordt geconstateerd dat een voor de criminele organisatie, waarvan verdachte deel uitmaakt, typerende modus operandus wordt gehanteerd.
Modus operandus diefstal werkvoertuigen
Bij een belangrijk deel van de ten laste gelegde diefstallen en helingen waarbij de verdachte [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken waren, blijkt uit de aanwezige bewijsmiddelen dat een zeer specifieke modus operandus werd gehanteerd. Dit is onder meer duidelijk geworden door de stelselmatige observatie van de in- en uitgang van het woonwagenkamp aan de [A-weg] te Haarlem, door middel van een op 26 augustus 2006 geplaatste cameraopstelling.
Uit deze video-observaties bleek dat er in de periode tot aan 18 oktober 2005 regelmatig een oprijwagen van het merk Volvo en voorzien van het kenteken [kenteken] het woonwagenkamp op- en afreed. Op 18 oktober 2005 werd de Opel Vectra, [kenteken], ter controle aangehouden, met daarin [verdachte] als bestuurder en als bijrijder [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] bleek desgevraagd in het bezit van de kentekenpapieren van de inmiddels wegens betrokkenheid bij een diefstal gesignaleerd staande oprijwagen met kenteken [kenteken]. Na die periode is de Volvo oprijwagen niet meer op de [A-weg] gesignaleerd en werd voortaan gebruik gemaakt van een gele oprijwagen van het merk Ford Cargo, met kenteken [kenteken].
Teneinde te achterhalen wie de bestuurder van voornoemde oprijwagens was is onderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in de processen-verbaal van ambtshandeling AH-021 (p. 11654-11656) en AH-028 (p. 11714-11718). Uit dit onderzoek kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat [medeverdachte 2] de vaste gebruiker was van beide oprijwagens.
Voorts bleek uit de video-observaties van de [A-weg] te Haarlem dat de oprijwagen, waarvan [medeverdachte 2] de vaste bestuurder was, vaak vergezeld werd door een Opel Vectra met kenteken [kenteken], een blauwe Opel Astra, met kenteken [kenteken] of een gehuurde auto.
Gedurende het onderzoek Vink is onderzoek ingesteld naar de bestuurder(s) van voornoemde Opel Vectra en Opel Astra. De bevindingen hieromtrent zijn neergelegd in het proces-verbaal van ambtshandelingen AH-029 (p. 11719-11723) respectievelijk AH-032 (11734-11755).
Uit dit onderzoek en de verklaring van [verdachte] dat alleen hij en zijn vrouw (op wiens naam het kenteken is gesteld) van de Opel Vectra gebruik maken, concludeert de rechtbank dat [verdachte] de regelmatige gebruiker is van deze auto, terwijl zijn broer [medeverdachte 1] soms ook gebruik maakt van deze auto.
De Opel Astra staat op naam van [betrokkene]. Hij heeft verklaard deze auto wel eens uit te lenen aan [medeverdachte 1]. Op grond van het onderzoek concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] de regelmatige gebruiker was van de Opel Astra, hoewel zijn broer [verdachte] daar soms ook in reed.
In essentie kan deze modus operandus als volgt worden omschreven:
[medeverdachte 2] reed met een gele oprijwagen - voorzien van zwaailampen op het dak en stickers met de tekst ‘wegverkeer’ op de voorzijde en beide portieren - het terrein aan de [A-weg] af, gevolgd door een, al dan niet gehuurde, personenauto met daarin [medeverdachte 1] en/of [verdachte]. Bij het verlaten van het terrein was de oprijwagen niet beladen. [medeverdachte 2] droeg daarbij over het algemeen een oranje fluorescerend jack of hesje (aangetroffen in het voertuig van [medeverdachte 2] bij een doorzoeking op 7 maart 2006). Vervolgens werd er ergens in het land een diefstal gepleegd vanaf een bouwterrein. Uit de diverse tapgesprekken tussen onder meer [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat voorafgaande aan de diefstal vaak al ‘vooronderzoek’ was gedaan en voorts dat het initiatief een bepaalde bouwplaats aan te doen vaak bij [verdachte] en [medeverdachte 1] lag. [medeverdachte 2] nam het werkvoertuig weg, waarbij het gestolen goed geplaatst werd op én vervoerd werd door de oprijwagen. Door gebruik te maken van de gele oprijwagen met oranje zwaailampen en de tekst ‘werkverkeer’ op de cabine, door het dragen van een fluorescerend jasje en door het tijdstip waarop de dief-stal werd gepleegd - tussen 16.00 uur en 19.00 uur, derhalve kort na het vertrek van de laatste werknemers - werd de indruk gewekt dat het om een personeelslid ging, zodat geen argwaan werd opgewekt. De oprijwagen met het gestolen goed reed vervolgens weer het terrein aan de [A-weg] op, gevolgd of voorafgegaan door dezelfde personenauto welke ook bij het vertrek met de oprijwagen meereed. Dit betrof onder meer de Opel Astra, met kenteken [kenteken], de Opel Vectra, met kenteken [kenteken] en een aantal gehuurde auto’s. In veel gevallen kon een aangifte van de diefstal van een werkvoertuig worden gerelateerd aan een aldus op de [A-weg] afgeleverd goed. Nadat – en soms al voordat – het gestolen goed op het kamp is afgezet waren het [verdachte] en/of [medeverdachte 1] die zorgden voor de afzet van de goederen door contact op te nemen met een heler.
Modus operandus diefstal plezierboten en andere goederen
Bij een belangrijk deel van de ten laste gelegde diefstallen en helingen waarbij de verdachte [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] betrokken waren, blijkt uit de aanwezige bewijsmiddelen dat een zeer specifieke modus operandus werd gehanteerd. Dit is onder meer duidelijk geworden door de stelselmatige observatie van de in- en uitgang van het woonwagenkamp aan de [A-weg] te Haarlem, door middel van een op 26 augustus 2006 geplaatste cameraopstelling.
Uit deze video-observaties bleek, dat er in die periode met een frequentie van ongeveer één à twee keer per week, een bepaalde personenauto in beeld kwam. Naar aanleiding hiervan is onderzoek ingesteld teneinde de kenmerken en de gebruiker van de auto vast te stellen. De bevindingen zijn vastgelegd in het proces-verbaal van ambtshandeling AH 019 (p. 11613-11621) (vaststelling gebruiker personenauto Alfa Romeo, kleur rood, met kenteken [kenteken]) en proces-verbaal van ambtshandeling ID-34 (p. 12896-12899)(vaststelling gebruiker mobiele telefoon nummer 06-20988420).
Uit dit onderzoek kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd het steeds om dezelfde rode Alfa Romeo, type 155, met het kenteken [kenteken] ging en dat [medeverdachte 3] gedurende het onderzoek de enige gebruiker is geweest van deze auto.
In essentie kan deze modus operandus als volgt worden omschreven:
[medeverdachte 3] reed met de rode Alfa Romeo, type 155, met kenteken [kenteken] het terrein aan de [A-weg] te Haarlem op. In bijna alle gevallen was achter de auto een aanhanger bevestigd met daarop grotere objecten zoals boten of aggregaten. Gangbaar bleek, dat de combinatie meestal in de vroege ochtenduren (5.00 uur-8.00 uur) het woonwagenkamp opreed, waarna enkele minuten later de auto hetzij zonder aanhanger, hetzij met een lege aanhanger het woonwagenkamp weer verliet.
Uit raadplegingen van BPS in de regio Kennemerland en de omliggende regio's bleek meestal dat er kort nadat er een object op deze manier het woonwagenkamp aan de [A-weg] te Haarlem op gebracht werd, er aangifte werd gedaan van diefstal van een soortgelijk object.
Uit diverse tapgesprekken tussen onder meer [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] blijkt dat voorafgaande aan de diefstal de te stelen objecten vooraf verkend werden. Op basis van diverse tapgesprekken blijkt tevens dat [medeverdachte 3] van [verdachte] en [medeverdachte 1] opdrachten kreeg bepaalde goederen die door hen voorverkend zijn weg te gaan nemen.
Bij uitwerking van de videobeelden verkregen uit de observaties aan de [A-weg] in Haarlem en het uitluisteren van de opgenomen telefoongesprekken is gebleken dat nadat [medeverdachte 3] een gestolen goed het woonwagenkamp op had gereden, door [verdachte] en [medeverdachte 1] telefoongesprekken werden gevoerd om het betreffende goed te kunnen verkopen aan hun bekende helers. Vaak werden de goederen die door [medeverdachte 3] het woonwagenkamp waren opgereden binnen korte tijd ook weer van het woonwagenkamp afgereden.
De rechtbank grondt haar bewezenverklaring in het bijzonder op de bewijsmiddelen genoemd in voorgaande overwegingen en daarnaast ook op de navolgende bewijsmiddelen:
(...)
Bewijsoverweging
Zoals in de hiervoorgaande algemene bewijsoverweging overwogen heeft de rechtbank de conclusie getrokken dat [verdachte] de regelmatige gebruiker is geweest van de Opel Vectra met kenteken [kenteken], terwijl ook [medeverdachte 1] soms van deze auto gebruik maakte.
Gelet op de herkenning van [medeverdachte 1] als inzittende van de zwarte Citroen C2, in combinatie met de omstandigheid dat de bekende specifieke modus operandus is geconstateerd, kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat [verdachte] de bestuurder was van de Opel Vectra met het kenteken [kenteken]. Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
(...)
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen bij dit feit 13 en de bewijsmiddelen van de overige bewezenverklaarde feiten in on-derlinge samenhang bezien, volgt dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], zich met grote regelmatigheid bezig hielden met diefstal en heling van waardevolle goederen. Men opereerde daarbij doorgaans volgens een vaste werkwijze, zoals die in de hiervoorgaande algemene bewijsoverweging ter zake van die modus operandus is weergegeven.
Tussen verdachte en zijn medeverdachten bestond een duidelijke rolverdeling. Verdachte had, samen met zijn broer [medeverdachte 1], een organiserende en leidende rol. Zo gingen zij – al dan niet samen – op voorverkenning bij de bouwterreinen, waarna zij medeverdachte [medeverdachte 2] op pad stuurden om het gesignaleerde bouwvoertuig weg te nemen. Ook medeverdachte [medeverdachte 3] werd door verdachte en zijn broer getipt omtrent te stelen goederen. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hadden een uitvoerende rol. Zij waren degenen die de goederen daadwerkelijk wegnamen en afleverden op het woonwagenkamp aan de [A-weg] te Haarlem, veelal in opdracht -en wat [medeverdachte 2] betreft onder begeleiding- van hun medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 1]. Verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] zorgden voor de afzet van de goederen door - soms nog voordat het weggenomen goed het kamp aan de [A-weg] had bereikt - contact op te nemen met een van de vaste helers, waaronder medeverdachte [medeverdachte 4].
Gelet op dat alles kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank zal, gelijk de officier van justitie heeft gevorderd, de periode dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bewezen verklaren vanaf 1 juni 2005, nu dit de datum is van het eerste feit dat kan worden verweten aan de verdachten in de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakt.
3.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat hij
1. (zaaksdossier 51)
hij op 25 september 2005 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een shovel, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak;
2. (zaaksdossier 67)
hij op 10 november 2005 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, een boottrailer met boot Hoga Rodd 465 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
3. (zaaksdossier 90)
hij in de periode van 25 november 2005 tot en met 26 november 2005 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trailer en een boot Chere Mitade, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak en de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak;
4. (zaaksdossier 93)
hij op 16 december 2005 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander een vorkheftruck, merk: Samsung, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemd goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6. (zaaksdossier 115)
hij op 14 januari 2006 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, een bladblazer, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemd goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
7. (zaaksdossier 116)
hij op 16 januari 2006 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Shovel, merk: Kniklader Schaffer 3036 toebehorende aan [slachtoffer 3];
8. (zaaksdossier 122)
hij op 25 januari 2006 te Heerhugowaard ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een bouwterrein aan de [B-weg] te Heerhugowaard weg te nemen een bulldozer, toebehorende aan [slachtoffer 4], en zich daarbij de toegang tot voornoemde bulldozer te verschaffen door middel van braak, en/of een of meer van zijn mededaders,
- vanuit Haarlem naar voornoemd bouwterrein in Heerhugowaard zijn gereden en
- een kettingslot van een hek van voornoemd bouwterrein heeft verwijderd en
- voornoemd bouwterrein is opgereden en
- aldaar voornoemde bulldozer heeft getracht te starten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9. (zaaksdossier 128)
hij op 31 januari 2006 te Roelofarendsveen, gemeente Alkemade, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een graafmachine merk: Shaffer, toebehorende aan [slachtoffer 5];
10. (zaaksdossier 149)
hij op 24 september 2005 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, een motorboot en een trailer heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van voornoemde goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
11. (zaaksdossier 165)
hij in de periode van 02 maart 2006 tot en met 07 maart te Haarlem, een aggregaat merk Allmand, toebehorende aan verhuurbedrijf Boels heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemd goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
12. (zaaksdossier 186)
hij op 07 maart 2006 te Haarlem een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk:Para Ordnance; kaliber .45), en munitie van categorie III, te weten 39 kogelpatronen (kaliber .45), voorhanden heeft gehad;
13. (zaaksdossier 194)
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2005 tot en met 11 april 2006 te Haarlem en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- diefstallen in vereniging en
- helingen in vereniging.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring ver-beterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 : diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2 : medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd;
Feit 3 : diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige de weg te nemen goede-ren onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
Feit 4, 6 : telkens, medeplegen van opzetheling;
Feit 7 : diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 8 : poging van diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toe-gang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 9 : diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 10 : medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd;
Feit 11 : opzetheling;
Feit 12 : handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Feit 13 : het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De vordering van de officier van justitie, motivering van de sancties, de vordering van de benadeelde partij, schadevergoedingsmaatregel en verbeurdverklaring
6.1 vordering van de officier van justitie
De officier heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en heeft gevorderd dat ter zake van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van 5 jaar zal worden opgelegd, zulks met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gevorderd en verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen goederen.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ten minste tien maanden een belangrijke rol gespeeld binnen een criminele organisatie die zich bezig hield met het op grote schaal plegen van diefstallen en heling van gestolen goederen. Daarbij vormden in het bijzonder bouwvoertuigen en pleziervaartuigen - goederen die een hoge waarde vertegenwoordigen - het doelwit. Verdachte had samen met zijn broer [medeverdachte 1] een organiserende en leidende rol bij de gepleegde diefstallen en zij zorgden ook voor de afzet van de goederen aan helers. Opvallend is de professionaliteit, brutaliteit en de hoge frequentie waarmee de diefstallen werden gepleegd.
De criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakt komt op buitenstaanders intimiderend over. Dit blijkt uit het feit dat min of meer vaste betrokkenen hebben verklaard te weten dat verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] over wapens beschikken en bang te zijn dat henzelf of hun gezin iets zou worden aangedaan, nu zij over de criminele organisatie en diens leden een verklaring hebben afgelegd. Bij verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] is ook daadwerkelijk een vuurwapen aangetroffen. Overigens is niet gebleken dat er daadwerkelijk fysiek geweld is gebruikt.
Georganiseerde misdaad is in de ogen van de rechtbank een van de schadelijkste vormen van criminaliteit, doorgaans niet gepleegd door mensen die onder invloed van een hevige emotie voor korte tijd de grenzen niet meer zien, maar juist gepleegd door mensen die een koele berekening en inschatting hebben gemaakt van de risico’s en de opbrengsten en tot de conclusie zijn gekomen dat misdaad loont.
De rechtbank neemt in aanmerking dat een organisatie als de onderhavige gelet op haar criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen de rechtsorde ondermijnt. Kenmerkend voor zo’n organisatie is dat het, door het bestaan van een samenwerkingsverband, criminaliteitsbevorderend werkt. Hierbij dient te worden betrokken dat door de ontplooide activiteiten grote illegale geldstromen plegen te worden gegenereerd.
Ten nadele van verdachte wordt voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van – onder meer – diefstallen is veroordeeld.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. Deze op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de door haar op te leggen straf meer in overeenstemming is met de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 325,-- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder feit 2 tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 325, waarbij in geval van niet betaling voor iedere € 50,- een dag vervangende hechtenis zal worden opgelegd. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de gele Ford oprijwagen met sleutels, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 140, 310, 311 en 416.
Wet wapens en munitie: 26, 55.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder feit 5 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE-EN-EEN-HALF (3 ½) JAREN .
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van € 325,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [b[benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 325,--, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door zes (6) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voorzover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte inzoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart verbeurd:
– 1.00 STK Motorrijtuig [kenteken], FORD CARGO oprijwagen Kl:geel met sticker wegverkeer;
– 1.00 STK Autosleutels Ford, passend op gele Ford oprijweg [kenteken].
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Kalden, voorzitter,
mrs. Robert en Donders, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Brok en Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2007.