RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/094056-04 (+ gevoegd 15/740266-07)
Uitspraakdatum: 10 april 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 oktober 2006, 9 en 23 januari 2007 en 20 en 27 maart 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, Huis van Bewaring Het Schouw.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Kopieën van die dagvaardingen zijn als bijlagen I en II bij dit vonnis gevoegd en maken daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot feit 1 ter terechtzitting aangepast. Een kopie van die vordering is als bijlage III bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie zal de rechtbank de bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken met bovenstaande parketnummers voegen. De zaak met (voormalig) parketnummer 15/740266-07 zal hierna als zaak 8 worden aangeduid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3 bepleit. De raadsman van verdachte overweegt te dien aanzien dat de pseudokoper die is ingezet zich schuldig heeft gemaakt aan uitlokking. Verdachte was - kort gezegd - niet van plan deze pseudokoper een wapen te verkopen, maar telkenmale heeft de pseudokoper initiatief genomen om verdachte hiertoe te brengen. Nu op grond van lid 2 van de artikelen 126i en 126h van het Wetboek van Strafvordering een verdachte niet mag worden gebracht tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht, dient het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3 zowel primair als subsidiair niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt als volgt.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat, mede gelet op de door de raadsman aangehaalde wetsartikelen en HR 4 december 1979, NJ 1980, 356, een opsporingsambtenaar in de hoedanigheid van pseudokoper een persoon niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Bij de beoordeling daarvan houdt de rechtbank in eerste instantie rekening met het feit dat verdachte - blijkens CIE-informatie - reeds verdacht werd van verkoop van en handel in vuurwapens. Met betrekking tot het optreden van de pseudokoper in de onderhavige zaak, stelt de rechtbank voorts vast dat van dit optreden steeds processen-verbaal zijn opgemaakt, die zich bij de processtukken bevinden. In deze processen-verbaal is chronologisch, voor zover hier van belang, door pseudokoper A-1327 als volgt gerelateerd.
18 oktober 2005: "[verdachte] zei dat hij van [medeverdachte 4] had begrepen dat ik iets wilde hebben en hij vroeg aan mij wat ik wilde hebben. Ik zei tegen [verdachte] dat ik iets kleins zoek wat ik kwijt kan in mijn jaszak en tussen mijn broeksband. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat hij iets voor me had, een 6.32, een kleine browning. Ik zei hem dat ik iets groters wilde, een 9mm. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij dan iemand moest bellen."
2 februari 2006: "Ik zei tegen [verdachte] dat ik had gevochten met geitenneukers en dat ik ze wilde terugpakken en ik vroeg [verdachte] of hij mij kon helpen. [verdachte] zei dat hij me wel kon helpen, maar dat het te duur voor me is. Hij zei dat hij een 6mm voor mij had. Ik zei hem dat een 6mm te klein is. [verdachte] zei me dat een 6mm ook dodelijk is, als je die door het hoofd schiet dan schiet de kogel dwars door het hoofd heen. [verdachte] zei als je die gozer gaat pakken, trek dan wel een trainingspak aan van kunststof. Draag een zwarte integraal helm en trek handschoenen aan. Na het schieten rij je weg, trek het trainingspak uit en was je handen met tandpasta. Leg dat wapen af bij vrienden". Op 10 februari 2006 relateert A-1327 tot slot dat hij in de woonwagen van [verdachte] een vuurwapen van het merk Walther P22 met 2 patroonhouders en 20 patronen geleverd heeft gekregen.
Gelet op de aard van de verdenking die reeds tegen verdachte bestond, de wijze waarop blijkens de processen-verbaal het contact tot stand gekomen is en het gesprek op vuurwapens is gekomen en - in het verlengde daarvan - de wijze waarop A-1327 heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om een vuurwapen van [verdachte] te kopen, is naar het oordeel van de rechtbank - tegen de achtergrond van al hetgeen daaromtrent hierboven is opgemerkt - geen sprake geweest van (ontoelaatbare) uitlokking van A-1327 en is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging ten aanzien van feit 3, zowel primair als subsidiair.
Overigens zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 5 ten laste is gelegd.
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart ten overstaan van de politie op 15 maart 2006 dat de aangetroffen hennepkwekerij van hem is. Verdachte verklaart zelf op 16 maart 2006 tegenover de politie dat de aangetroffen hennepkwekerij van zijn zoon, [medeverdachte 1] voornoemd, is maar dat hij wel wetenschap had van die hennepkwekerij. Daargelaten of verdachte om die reden te dien aanzien medeplichtig is geweest, hetgeen niet aan hem ten laste is gelegd, kan in ieder geval niet wettig en overtuigd bewezen worden dat verdachte (tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1]) opzettelijk hennepplanten voorhanden heeft gehad. Verdachte moet derhalve daarvan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsoverwegingen, modus operandi en bewijsmiddelen
Onder feit 3 is aan verdachte primair ten laste gelegd dat hij omstreeks de maand februari 2005 ter voorbereiding van moord opzettelijk een of meer vuurwapens voorhanden heeft gehad. Nu uit het dossier onomstotelijk is komen vast te staan dat het jaar 2006 wordt bedoeld, hetgeen subsidiair wel juist is vermeld, leest de rechtbank de aanduiding 2005 als een kennelijke verschrijving en zal zij komen tot bewezen verklaring van het primair ten laste gelegde feit, gepleegd omstreeks de maand februari 2006.
Uit het dossier is gebleken dat [medeverdachte 4], ook naar aanleiding van zijn eigen verklaring daaromtrent, de rechterhand is van [verdachte] daar waar het [bedrijf B] betreft. Op 26 april 2006 verklaart [medeverdachte 4] onder meer dat [verdachte] de eigenaar is van [bedrijf B] en te dien aanzien alles beslist. Alle zaken die [bedrijf B] betreffen gaan in samenspraak met [verdachte] en zodra het grotere zaken betrof ging dat altijd in overleg met [verdachte], hetgeen heel duidelijk naar voren komt in zaaksdossier 135.
De rechtbank zal dan ook bij de bewezenverklaring van na te noemen ten laste gelegde feiten - voorzover noodzakelijk voor de bewezenverklaring - de overweging bezigen dat daar waar in het dossier gesproken wordt over [bedragdrijf B] respectievelijk daaromtrent verklaringen worden afgelegd, onderhavige verdachte wordt bedoeld.
In het onderzoek Vink is de [A-weg] te Haarlem stelselmatig geobserveerd. Tijdens deze observatie komt een blauwe bedrijfsauto van het merk Dodge, type Ram Van en voorzien van het kenteken VT-VG-32 veelvuldig in beeld. Deze Dodge Ram Van wordt in onderhavig onderzoek door de officier van justitie in verband gebracht met een groot aantal strafbare feiten, waaronder diefstallen. Gebleken is dat de Dodge Ram Van veelvuldig het kamp aan de [A-weg] komt oprijden, telkenmale in combinatie met een (naar later blijkt) gestolen (werk)voertuig. Steeds een paar minuten later rijdt de Dodge Ram Van het kamp weer af, blijkbaar na achterlating van het gestolen (werk)voertuig.
Gedurende het onderzoek Vink is onderzoek ingesteld teneinde te achterhalen wie de bestuurders van voornoemde Dodge, type Ram Van, waren, de bevindingen hieromtrent zijn neergelegd in proces-verbaal van ambtshandelingen AH-017. Opvallend detail is dat de auto aan de linkerachterzijde, schuin onder het linker-achterlicht, is voorzien van een NL-sticker, waarnaast nog een witte plek zichtbaar is, mogelijk een tweede sticker. Tevens blijkt uit bevragen van het BPS van de regiopolitie Kennemerland, dat zowel medeverdachte [medeverdachte 2] als medeverdachte [medeverdachte 1] in de meeste gevallen de bestuurder, dan wel inzittende zijn van genoemde Dodge. Een andere persoon, die tevens af en toe gebruik maakt van genoemde Dodge, is medeverdachte [medeverdachte 3]. Verder blijkt uit niets dat er nog andere personen zijn, die bestuurder of anderszins inzittende zijn van genoemde Dodge.
De rechtbank overweegt dat de enkele constatering dat een auto waarvan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de regelmatige, maar niet enige, bestuurders zijn, op een bepaald tijdstip in de buurt van de plaats delict wordt gezien, of de enkele constatering dat door hen regelmatig gebruikte mobiele telefoons een zendmast aankiezen in de directe omgeving van of op de route van/naar de plaats delict, voor een veroordeling van medeplegen van verdachte voor de ten laste gelegde diefstallen of helingen onvoldoende is. Mocht daarvan sprake zijn, dan volgt vrijspraak.
Dat is evenwel anders indien naast een dergelijke constatering een of meer andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een herkenning van medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], tapgesprek(ken), print- en/of bakengegeven(s). Zo'n aanvullend bewijsmiddel kan naar het oordeel van de rechtbank ook daarin bestaan dat wordt geconstateerd dat een voor de criminele organisatie, waarvan verdachte deel uitmaakt, typerende modus operandus wordt gehanteerd. Aldus en op die wijze is de rechtbank gekomen tot het wettige en overtuigende bewijs ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 4 en 6 tot en met 8.
De rechtbank grondt haar bewezenverklaring in het bijzonder op de bewijsmiddelen genoemd in voorgaande overwegingen en daarnaast ook op de navolgende bewijsmiddelen:
Bewijsoverweging criminele organisatie
Uit de bewijsmiddelen bij feit 7 (de criminele organisatie) en de bewijsmiddelen van de overige bewezen verklaarde feiten in onderlinge samenhang bezien, volgt dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich stelselmatig en in georganiseerd verband bezighielden met diefstal en heling van (waardevolle) goederen. Men opereerde daarbij doorgaans volgens een vaste werkwijze, zoals hiervoor in overweging 3.2 is weergegeven.
Tussen verdachte en zijn medeverdachten bestond een duidelijke rolverdeling. Verdachte had een organiserende en leidende rol. De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden een uitvoerende rol. Zij waren degenen die de goederen daadwerkelijk wegnamen en afleverden op het woonwagenkamp aan de [A-weg], veelal in opdracht van [verdachte]. Verdachte zorgde voor de afzet van de goederen door, vaak direct nadat het weggenomen goed het kamp aan de [A-weg] had bereikt, contact op te nemen met vaste helers of door de goederen te verkopen in [bedrijf B] voornoemd. Hij was eigenaar van [bedrijf B] waardoor hij de door hem geheelde goederen af kon zetten, al dan niet met wetenschap van [medeverdachte 4], zijn rechterhand in [bedrijf B].
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Dat verdachte als leider van voornoemde criminele organisatie kan worden aangemerkt valt op te maken uit hetgeen hiervoor onder overweging 3.2 is opgemerkt ten aanzien van [bedrijf B].
De rechtbank zal, gelijk de officier van justitie heeft gevorderd, de periode dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bewezen verklaren vanaf 1 juni 2005, nu dit de datum is van het eerste feit dat kan worden verweten aan de verdachten in de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakt.
3.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 en 6 tot en met 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 7 maart 2006 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens een groot aantal goederen waaronder:
- een tractor en een cirkelgrasmaaier (ZD 18) of
- een vorkheftruck merk: Hyster (ZD 45) of
- een bestelbus merk: Hyundai (ZD 114of
- een motorfiets (merk: Harley Davidson; kenteken: MD-DH-67) (ZD 155) of
- surfattributen (ZD 158) of
- een motorfiets merk: Harley Davidson; kenteken: MH-LJ-67 ZD 167) of
- een vrachtwagen (merk: Iveco; kenteken: 75-VG-JV) (ZD 169) of
- een laptop merk: Toshiba (ZD 179) of
heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen telkens wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, van welke bovenomschreven opzetheling(en) verdachte en zijn mededader(s) aldus een gewoonte hebben gemaakt, en
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 7 maart 2006 te Haarlem, telkens een groot aantal goederen waaronder:
- fietsen (ZD 20) of
- een koffer met gereedschap en/of goederen (ZD 109) of
- een accuboormachine merk: Makita (ZD 172) of
- een boormachine merk: Hitachi (ZD 173) of
- een navigatiesysteem merk: Becker (ZD 196)
heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen telkens wist dat het een door misdrijf verkregen goederen betrof, van welke bovenomschreven opzethelingen verdachte aldus een gewoonte heeft gemaakt en
hij in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 7 maart 2006 te Haarlem, goederen waaronder:
- minibikes en miniquads en elektrisch bestuurbare auto's en minimotoren en radiografische auto's en steps (ZD 105)
heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen telkens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. (zaaksdossier 03)
hij op 15 augustus 2005 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, een aanrijdingsformulier - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zijn mededader valselijk op voornoemd formulier aangegeven dat de aanrijding en botsing tussen een door [betrokkene 1] bestuurde auto (BMW; kenteken: [kenteken]) en een op de [c-straat] te Haarlem geparkeerd staande auto (Mercedes; kenteken [kenteken]) het gevolg zou zijn geweest van de omstandigheid dat voornoemde [betrokkene 1] zijn zojuist gevallen telefoon wilde oppakken en er een ongewenste stuurbeweging zou zijn plaatsgevonden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. (zaaksdossier 135)
hij in de maand februari 2005 te Haarlem ter voorbereiding van het door [verbalisant A-1327] (verbalisant A-1327) aangekondigde misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer onbekend(e) perso(o)n(en) ("geitenneukers") van het leven te beroven, opzettelijk voorwerpen, te weten:
- een pistool (merk: Walther; type: P 22), en
- munitie, te weten: 20 patronen van het kaliber .22lr (die uit voornoemd vuurwapen kan worden afgeschoten), kennelijk bestemd tot het begaan van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven voorhanden heeft gehad en daarna aan voornoemde [verbalisant A-1327] (verbalisant A-1327) heeft overgedragen;
4. (zaaksdossier 183)
hij op 7 maart 2006 te Haarlem wapens van categorie III, te weten:
- een pistool (merk FN; kaliber 7,65 mm.) en
- een pistool (merk Tanfoglio; kaliber 9 mm.),
en munitie van categorie III, te weten:
- 9 kogelpatronen (kaliber 7,65 mm.) en
- 22 kogelpatronen (kaliber 9 mm. Luger) en
- 39 kogelpatronen (kaliber 6,35 mm.) en
- 2 kogelpatronen (kaliber .32) en
- 37 kogelpatronen (kaliber 7,65 mm.) en
- 50 knalpatronen (kaliber 9 mm.) en
- 14 kogelpatronen (kaliber 9 mm. Luger) voorhanden heeft gehad;
6. (zaaksdossier 97)
hij in de periode van 20 januari 2006 tot en met 22 februari 2006 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 232 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
7. (zaaksdossier 195)
hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 7 maart 2006 te Haarlem als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk diefstallen in vereniging en heling in vereniging en het voorhanden hebben van hennepkwekerijen in vereniging;
8. (zaaksdossier 140)
hij in de periode van 7 november 1998 tot en met 7 december 2003, te Haarlem, terwijl aan hem, verdachte, een uitkering krachtens Algemene Bijstandswet en Algemene bijstandswet en Wet werk en bijstand was toegekend, telkens een geschrift, te weten onder meer:
3. een heronderzoeksformulier d.d. 7 november 1998 (p. 4789 e.v.) of
4. een heronderzoeksformulier d.d. 13 december 1999 (p. 4791 e.v.) of
5. een heronderzoeksformulier d.d. 18 november 2000 (p. 4795 e.v.) of
6. een heronderzoeksformulier d.d. 14 november 2001 (p. 4802 e.v.) of
7. een heronderzoeksformulier d.d. 22 december 2002 (p. 4806 e.v.) of
12. een inkomstenverklaring d.d. 6 april 1998 (p. 4884) of
13. een inkomstenverklaring d.d. 1 februari 1999 (p. 4887) of
14. een inkomstenverklaring d.d. 4 februari 2000 (p. 4890) of
15. een inkomstenverklaring d.d. 7 januari 2001 (p. 4892) of
16. een inkomstenverklaring d.d. 6 mei 2002 (p. 4899 e.v.) of
17. een inkomstenverklaring d.d. 3 februari 2003 (p. 4905 e.v.) of
18. een inkomstenverklaring d.d. 7 december 2003 (p. 4909 e.v.) of
elke zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk valselijk niet, in elk geval niet volledig, op genoemd(e) geschrift(en) vermeld
- dat hij in de periode van de maand december 1998 tot en met 1999 niet woonachtig was op het adres [A-weg] te Haarlem of
- hij werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft genoten als paardenhandelaar en/of inkomsten heeft genoten uit verkoop van paarden of
- dat hij, tezamen met [medeverdachte 5] in bezit was van vermogensbestanddelen, waarvan de gezamenlijke waarde vanaf september 1996 structureel boven bijstandnorm voor een gezin lag of
- dat hij werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft genoten met handel in auto's of
- dat hij inkomsten heeft genoten uit de handel in en/of het kweken van hennep of
- dat hij mede eigenaar is geweest van het bedrijf "Stiefbeen en Zonen" en werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van dit bedrijf en daaruit inkomsten heeft genoten
en telkens genoemd formulier voorzien van een handtekening ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane opgave(n), zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze, voor zover bewezen verklaard, verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 tot en met 4 en 6 tot en met 8 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
1. gewoonteheling, meermalen gepleegd
2. medeplegen van valsheid in geschrift
3. voorbereiding van moord door opzettelijk voorwerpen, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden te hebben
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
6. medeplegen van opzettelijk handelen met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
7. als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
8. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
5. De vordering van de officier van justitie, de motivering van de sancties, de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen (9) jaren met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de negental ingediende vorderingen van benadeelde partijen heeft de officier van justitie als volgt gerekwireerd. Toewijzing van de vordering groot € 4.447,17 van de benadeelde partij Ohra N.V. in zijn geheel (zaaksdossier 03), alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders voor het gehele toegewezen bedrag en toewijzing van de vordering groot € 8.230,00, van de benadeelde partij de heer [benadeelde partij 1a] namens [benadeelde partij 1b] in zijn geheel (zaaksdossier 105). Alle overige vorderingen van benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen gebruiks- en aanwijzingen Walther P22 en het kentekenbewijs, APK keuringsbewijs, kopie deel III, [kenteken], Iveco koelwagen o.n.v. [verdachte]. De officier van justitie heeft de beslaglijst voor het overige ter terechtzitting ingetrokken.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en -duur heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ten minste tien maanden een leidende rol gespeeld binnen een criminele organisatie die zich bezighield met het op grote schaal plegen van diefstal en heling van gestolen goederen. Daarbij vormden in het bijzonder (werk)voertuigen - goederen die een hoge waarde vertegenwoor-digen - het doelwit en daarnaast ambulante handel die in [bedrijf B], waar verdachte eigenaar van was, verkocht kon worden. Opvallend is de professionaliteit, brutaliteit en de hoge frequentie waarmee de diefstallen werden gepleegd, waartoe verdachte niet alleen als heler de gelegenheid bood, maar waarvan hij niet zelden de opdrachtgever was. Die leidende rol zal ook in de hoogte van de op te leggen straf tot uiting worden gebracht.
De criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakt komt op buitenstaanders intimiderend over. Dit blijkt uit het feit dat min of meer vaste betrokkenen hebben verklaard dat verdachte over wapens beschikt en bang te zijn dat henzelf of hun gezin iets zou worden aangedaan, nu zij over de criminele organisatie en diens leden een verklaring hebben afgelegd. Bij verdachte zijn ook daadwerkelijk vuurwapens aangetroffen.
Georganiseerde misdaad is in de ogen van de rechtbank een van de schadelijkste vormen van criminaliteit, doorgaans niet gepleegd door mensen die onder invloed van een hevige emotie voor korte tijd de grenzen niet meer zien, maar juist gepleegd door mensen die een koele berekening en inschatting hebben gemaakt van de risico’s en de opbrengsten en tot de conclusie zijn gekomen dat misdaad loont.
De rechtbank neemt in aanmerking dat een organisatie als de onderhavige gelet op haar criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen de rechtsorde ondermijnt. Kenmerkend voor zo’n organisatie is dat het, door het bestaan van een samenwerkingsverband, criminaliteitsbevorderend werkt. Hierbij dient te worden betrokken dat door de ontplooide activiteiten grote illegale geldstromen plegen te worden gegenereerd.
Tot slot: Bij de bepaling van de strafsoort en -maat heeft de rechtbank zich laten leiden door de bewezen verklaarde criminele organisatie en in het bijzonder de rol van verdachte daarin, en voorts door de ernst van het bewezen verklaarde onder feit 3, te weten de levering van een vuurwapen met munitie als voorbereidingshandeling ter zake moord.
Ten nadele van verdachte wordt voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie recentelijk is veroordeeld ter zake opzetheling en hennepteelt. De rechtbank stelt vast dat kennelijk niets verdachte er van heeft weerhouden wederom de onderhavige feiten te plegen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. Deze op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de door haar op te leggen straf meer in overeenstemming is met de ernst van de bewezen verklaarde feiten. De reden dat de rechtbank een lagere straf oplegt dan geëist, is gelegen in het feit dat de bewezen verklaarde gewoonteheling (onder feit 1) niet de omvang heeft waar de officier van justitie in haar requisitoir van uit is gegaan, en het feit dat nergens uit het dossier is gebleken dat door ver-dachte fysiek geweld is gebruikt.
6.3 Vordering benadeelde partij (zaaksdossier 20)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1700,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten of de benadeelde partij haar vordering afdoende heeft onderbouwd, de benadeelde partij in de vordering niet zal kunnen worden ontvangen nu verdachte zal worden vrijgesproken van het hem onder dat zaaksdossier van feit 1 ten laste gelegde.
6.4 Vordering benadeelde partij (zaaksdossier 20)
De benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij 3] heeft een vordering, groot € 350,00, ingediend wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. De vordering heeft betrekking op een gestolen fiets. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de vordering niet althans onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de benadeelde partij in de vordering niet zal kunnen worden ontvangen.
6.5 Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 4] (zaaksdossier 20)
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 299,76 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het eerste ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 299,76 subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Tevens dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
6.6 Vordering benadeelde partij ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier 38)
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft namens [benadeelde partij 6]. een vordering, groot € 437,00, ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten of de benadeelde partij haar vordering afdoende heeft onderbouwd, de benadeelde partij in de vordering niet zal kunnen worden ontvangen nu verdachte zal worden vrijgesproken van het hem onder dat zaaksdossier van feit 1 ten laste gelegde.
6.7 Vordering benadeelde partij ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier 114)
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft een vordering, groot € 3.148,74, ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. De vordering heeft betrekking op de kosten van een nieuwe bus en gereedschap. De rechtbank is van oordeel dat deze schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit toegebracht, als bedoeld in artikel 361, tweede lid onder b van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
6.8 Vordering benadeelde partij ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier 169
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft namens [benadeelde partij 9] een vordering, groot € 5.525,00, ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. De vordering heeft betrekking op de huur van een vervangende auto. De rechtbank is van oordeel dat nog daargelaten of de schade kan worden aangemerkt als een direct gevolg van het bewezen verklaarde feit, de benadeelde partij de vordering niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de benadeelde partij in de vordering niet zal kunnen worden ontvangen.
6.9 Vordering benadeelde partij ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier 105)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1a] heeft namens [benadeelde partij 1b] een vordering, groot € 8.230,00, ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezen verklaarde strafbare feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 8.230,00 subsidiair 164 dagen vervangende hechtenis.
6.10 Vordering benadeelde partij (zaaksdossier 158)
De benadeelde partij [benadeelde partij 10a] heeft namens [benadeelde partij 10b] een vordering, groot € 8.500,00, ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. De vordering heeft betrekking op de dagwaarde van een kampeerbus. De rechtbank is van oordeel dat nog daargelaten of de schade kan worden aangemerkt als een direct gevolg van het bewezen verklaarde feit, de benadeelde partij de vordering niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de benadeelde partij in de vordering niet zal kunnen worden ontvangen.
6.11 Vordering benadeelde partij (zaaksdossier 03)
De benadeelde partij [gemachtigde] heeft namens Ohra N.V., een vordering, groot € 4.447,17, ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 2 zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezen verklaarde strafbare feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 4.447,17 subsidiair 88 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Tevens dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
6.12 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de gebruiks- en aanwijzingen van een Walther P22 en het kentekenbewijs, het APK keuringsbewijs en een kopie deel III van een Iveco koelwagen, kenteken [kenteken] op naam van [verdachte], dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 3 met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36f, 46, 47, 57, 140, 225, 289, 310, 311, 416, 417, 417bis van het Wetboek van Strafrecht;
26, 55 van de Wet wapens en munitie;
3, 11 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 en 6 tot en met 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 tot en met 4 en 6 tot en met 8 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] geleden schade tot een bedrag van € 299,76 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij 4], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij, [benadeelde partij 4], de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 299,76 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door VIJF (5) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover genoemd bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens één van de medeverdachten is betaald aan de benadeelde partij en/of de staat, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij, Ohra Schadeverzekeringen N.V., tot een bedrag van € 4.447,17 en veroordeelt verdachte om voornoemd bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, Ohra Schadeverzekeringen N.V. voornoemd, te betalen door overmaking op rekeningnummer [rekeningnummer], en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij, Ohra Schadeverzekeringen N.V., de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 4.447,17, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 88 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover genoemd bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens één van de medeverdachten is betaald aan de benadeelde partij en/of de staat, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1b] geleden schade tot een bedrag van € 8.230,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij 1b] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1b] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 8.230,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 164 dagen vervangende hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de navolgende benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering:
- [benadeelde partij 2] (zaaksdossier 20)
- [benadeelde partij 3] (zaaksdossier 20)
- [benadeelde partij 5] (zaaksdossier 38)
- [benadeelde partij 7] (zaaksdossier 114)
- [benadeelde partij 8] (zaaksdossier 169)
- [benadeelde partij 10b] (zaaksdossier 158)
Verklaart verbeurd:
- de gebruiks- en aanwijzingen Walther P22
- het kentekenbewijs, APK keuringsbewijs, kopie deel III, [kenteken], Iveco koelwagen o.n.v. [verdachte]
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door mr. Robert, voorzitter,
mrs. Donders en Kalden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mrs. Valk en Brok,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2007.