ECLI:NL:RBHAA:2007:BA3961
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. Kingma
- mrs. Vos- De Greeve
- mr. Van der Bijl
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van afpersing door rechtbank Haarlem na gebrek aan bewijs
Op 11 april 2007 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing, zoals omschreven in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof een incident dat zich zou hebben afgespeeld tussen 29 en 31 maart 2004, waarbij de verdachte en een medeverdachte de aangever, [slachtoffer], onder druk zouden hebben gezet om een geldbedrag van 25.000 euro te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van de aangever, hoewel deze op zichzelf als betrouwbaar kan worden beschouwd, niet voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen die in het dossier aanwezig zijn. De rechtbank heeft geconstateerd dat er druk op de aangever is uitgeoefend, maar dat er geen overtuigend bewijs is dat de aangever daadwerkelijk is bedreigd met geweld of dat er sprake was van een daadwerkelijke afpersing.
De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, alsook een geldboete van 5000 euro. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering tekortschiet en dat de verklaringen van de aangever en de medeverdachte niet voldoende zijn om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het feit heeft begaan.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. Kingma als voorzitter en mrs. Vos- De Greeve en Van der Bijl als rechters, in aanwezigheid van de griffier mr. Blijleven. De uitspraak vond plaats op een openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft vastgesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging en heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen.