ECLI:NL:RBHAA:2007:BA3963
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- W. Wolfs
- M. Monster
- E. de Vries-Van den Heuvel
- Rechtspraak.nl
Oordeel over redelijke termijn in strafzaak met niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 16 april 2007, stond de redelijke termijn voor de berechting van de verdachte centraal. De verdachte was op 17 november 2003 in verzekering gesteld, en de rechtbank oordeelde dat de termijn die verstreken was sinds deze inverzekeringstelling ruim veertig maanden bedroeg. De rechtbank concludeerde dat de zaak niet ingewikkeld was en dat er geen onredelijke vertraging was veroorzaakt door de verdachte of zijn raadsman. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg twee jaar zou moeten zijn.
De rechtbank merkte op dat er tussen de eerste behandeling ter terechtzitting en de hervatting op 2 april 2007 een periode van meer dan drie jaar was verstreken, wat niet in overeenstemming was met de vereisten van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de vertraging voornamelijk te wijten was aan onvoldoende voortvarend handelen van het openbaar ministerie, dat niet tijdig de gevraagde stukken aan het dossier had toegevoegd.
Uiteindelijk leidde deze grove overschrijding van de redelijke termijn tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. De rechtbank benadrukte dat de verdachte gedurende deze lange periode in een onzekere situatie had verkeerd met betrekking tot de gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. De uitspraak van de rechtbank was daarmee een belangrijke bevestiging van de noodzaak om de redelijke termijn in strafzaken te respecteren en de rechten van de verdachte te waarborgen.