ECLI:NL:RBHAA:2007:BA3964

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/030891-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Wolfs
  • A. Monster
  • E. de Vries-Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over redelijke termijn in strafzaak met niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem, is de verdachte op 15 december 2003 in verzekering gesteld. De zaak heeft een lange doorlooptijd gekend, waarbij er meer dan veertig maanden zijn verstreken zonder inhoudelijke behandeling. De officier van justitie heeft de zaak meermalen bij de rechtbank aangebracht, maar een daadwerkelijke zitting vond pas plaats op 2 april 2007. De rechtbank oordeelt dat de zaak eenvoudig van aard is en dat noch de verdachte noch zijn raadsman verantwoordelijk zijn voor de vertraging. De rechtbank wijst erop dat het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor de correcte betekening van de dagvaarding en dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaar bedraagt. In dit geval is deze termijn met zestien maanden overschreden, wat leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een behandeling binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie na 13 februari 2004 bijna drie jaar niets heeft gedaan om de zaak voor de rechter te brengen. Gezien de uitzonderlijk grote overschrijding van de redelijke termijn, kan niet volstaan worden met strafvermindering. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/030891-03
Uitspraakdatum: 16 april 2007
Verstek
STRAFVONNIS
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 april 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 15 december 2003 te Amsterdam en/of te Purmerend en/of te Zaandam, althans in de gemeente Zaanstad, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine telkens (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
2.1 Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
2.2.1 Standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is ter zitting gerekwireerd primair tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging nu de redelijke termijn voor afdoening van een strafzaak, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de voorliggende zaak ruimschoots is overschreden.
2.3 Beoordeling van de rechtbank
2.3.1 Toetsingskader
In de beoordeling of de officier van justitie ontvankelijk is, zoekt de rechtbank aansluiting bij de in het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, weergegeven uitgangspunten.
Ter bepaling van de redelijkheid van de duur van een strafzaak worden de volgende omstandigheden genoemd:
- De ingewikkeldheid van de zaak;
- De invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop;
- De wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Als uitgangspunt voor berechting in eerste instantie heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De redelijke termijn begint in ieder geval te lopen bij de inverzekeringstelling.
2.3.2 Toetsingskader in het licht van onderhavige zaak
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte op 15 december 2003 in verzekering is gesteld en dat de voorlopige hechtenis op 24 december 2003 is beëindigd.
Op 13 februari 2004 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting aangevangen, waarbij tegen verdachte verstek is verleend. De behandeling van de zaak is alsdan aangehouden, aangezien verdachte niet op alle van hem bekende adressen was opgeroepen. Het openbaar ministerie is in de gelegenheid gesteld verdachte op te roepen op een opgegeven adres, zoals vermeld in het proces-verbaal van die zitting.
Op 8 november 2006 is de behandeling van de zaak hervat. Verdachte is niet ter zitting verschenen. Uit de akte van uitreiking is niet gebleken dat verdachte rechtsgeldig is opgeroepen, zodat de oproeping op 8 november 2006 nietig is verklaard.
De officier van justitie heeft verdachte vervolgens opgeroepen om te verschijnen ter terechtzitting van 2 april 2007. De betekening zonder vaste woon- of verblijfplaats heeft rechtsgeldig plaatsgehad. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.
Sinds verdachte in verzekering is gesteld, zijn er ruim veertig maanden verstreken. In die periode heeft de officier van justitie de zaak tegen verdachte meermalen bij de rechtbank aangebracht. Een inhoudelijke behandeling heeft tot aan de zitting van 2 april jl. niet plaatsgevonden. De zaak tegen verdachte is naar het oordeel van de rechtbank eenvoudig van aard. Verdachte noch zijn raadsman hebben het proces vertraagd. Het is aan het openbaar ministerie te wijten dat de inhoudelijke behandeling niet eerder heeft plaatsgevonden, nu deze instantie verantwoordelijk is voor de correcte betekening van de dagvaarding en/of oproeping.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in de voorliggende zaak als redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg heeft te gelden een termijn van twee jaar. Nu het tijdsverloop tussen het moment van inverzekeringstelling en het voldoen aan de vereiste betekeningsvoorschriften teneinde tot inhoudelijke behandeling ter terechtzitting te komen deze termijn met zestien maanden overschrijdt, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een behandeling binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het openbaar ministerie heeft na 13 februari 2004 nagenoeg drie jaren kennelijk helemaal niets gedaan om de zaak voor de rechter te brengen. De mate van overschrijding van de redelijke termijn is in deze eenvoudige zaak zo uitzonderlijk groot dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden volstaan met eventuele strafvermindering maar maakt, zoals de officier van justitie zelf ook gevorderd heeft, dat de overschrijding dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
3. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk.
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Wolfs, voorzitter,
mrs. Monster en De Vries-Van den Heuvel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Touwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 april 2007.