RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/635397-06
Uitspraakdatum: 9 mei 2007
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 april 2007 en 25 april 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na aanpassing en wijziging ter terechtzitting, tenlastegelegd dat
Feit 1
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2003 tot en met 25 september 2006 te Uitgeest en/of te Zwaag, gemeente Hoorn, en/of te Castricum en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of verwerkt en/of bewerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep, te weten hennepstekken en/of hennepplanten en/of bestanddelen van hennep(planten), in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2
hij, op of omstreeks 26 september 2006, te Uitgeest, en/of te Castricum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een (of meer) grote hoeveelhe(i)d(en) van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten
(lokatie A1)
- 2 plakken van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
en/of
(lokatie A2)
- ongeveer 5280 gram hennep,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj
(lokatie K)
- ongeveer 680 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
en/of
- ongeveer 72 kilo hennep,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2003 tot en met 30 juni 2006 te Uitgeest en/of Heemskerk en/of te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband dat werd gevormd door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [growshop] en/of (een) ander(e) person(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, en/of telen en/of bereiden en/of verwerken en/of bewerken, in elk geval het (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- witwassen (strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht);
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 26 september 2006 te Uitgeest en/of Heemskerk en/of te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband dat werd gevormd door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [growshop], en/of (een) ander(e) person(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven zoals strafbaar gesteld in artikel 11 lid 3 Opiumwet, namelijk het (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, en/of telen en/of bereiden en/of verwerken en/of bewerken, van een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 26 september 2006 te Uitgeest en/of Heemskerk en/of te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband dat werd gevormd door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [growshop] en/of (een) ander(e) person(o)n(en) en/of rechts-perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk witwassen (strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting primair bepleit dat het openbaar ministerie wegens schending van het gelijkheidsbeginsel niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van feit 1. Dit omdat [getuige 1] - gehoord als getuige - kennelijk niet wordt vervolgd, terwijl [getuige 1] zich volgens zijn eigen verklaringen samen met onder andere verdachte ook zou hebben schuldig gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie geen sprake kan zijn, daar de gevallen van vervolging van verdachte en (nog) niet-vervolging van [getuige 1] niet gelijk zijn.
De rechtbank verwerpt het verweer. De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat nog geen beslissing is genomen omtrent de vraag of [getuige 1] vervolgd zal worden voor de feitelijkheden zoals onder 1 tenlastegelegd. Voor zover al vast zou komen te staan dat [getuige 1] niet vervolgd zal worden, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte wordt, met het onder 1 tenlastegelegde, ook vervolgd voor de onder de feiten 2 tot en met 4 tenlastegelegde gedragingen, welke blijkens de tekst van de tenlasteleggingen nauw samenhangen met die zoals onder 1 tenlastegelegd. Alleen al om die reden gaat de stelling van de raadsvrouwe, dat sprake is van gelijke gevallen nu de verdenking bestaat dat [getuige 1] zich zou hebben schuldig gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde gedragingen, niet op. Dit betekent dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging.
Er zijn voorts geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Standpunten van partijen ten aanzien van het bewijs
3.1 Standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
3.2 Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouwe van verdachte bepleit dat de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte derhalve van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
4. Standpunt van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
4.1 Gedeeltelijke vrijspraken
Feit 2
Ten aanzien van de twee plakken hasj genoemd in feit 2, overweegt de rechtbank het volgende. In het dossier bevindt zich een geschrift bevattende een goederenlijst van de in de growshop te Uitgeest aangetroffen goederen, waaronder twee plakken hasj (map 28, p. 61). Echter, in het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de inbeslaggenomen plakken ook daadwerkelijk bestaan uit het gebruikelijke vaste mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Bij gebreke hiervan zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de aanwezigheid hiervan.
Ten aanzien van de 72 kilogram hennep en 680 gram hasj, genoemd in feit 2, overweegt de rechtbank het volgende. De enkele verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] welke hij heeft afgelegd bij de politie, inhoudende dat de in zijn woning aangetroffen hennepproducten toebehoorden aan [de growshop] en hij deze thuis bewaarde op verzoek van een aantal vennoten, is niet voldoende voor bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van deze hennepproducten door verdachte. Ten eerste heeft [medeverdachte 5] deze verklaring herroepen bij de rechter-commissaris en bovendien heeft hij gezegd dat een groot deel van de aangetroffen stof van hemzelf is. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit feit.
Feiten 3 en 4
De rechtbank is voorts van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden dat er in het kader van de criminele organisatie waarvan de rechtbank verdachtes lidmaatschap bewezen zal verklaren witwashandelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank beschouwt de bij medeverdachte [medeverdachte 2] bewezenverklaarde witwashandelingen als individuele acties van deze medeverdachte al dan niet tezamen met een enkele ander. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met witwassen, zoals onder de feiten 3 en 4 onder andere tenlastegelegd.
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2003 tot en met 25 september 2006 te Uitgeest en te Zwaag, gemeente Hoorn, en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens in de uitoefening van beroep of bedrijf, telkens opzettelijk, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd hoeveelheden hennep, te weten hennepstekken en/of hennepplanten en/of bestanddelen van hennepplanten, in elk geval telkens een of meer hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2
hij op 26 september 2006, te Uitgeest, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten:
- ongeveer 5280 gram hennep
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3
hij in de periode van 1 maart 2003 tot en met 30 juni 2006 te Uitgeest en te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband dat werd gevormd door hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [growshop] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden hennep, zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 4
hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 26 september 2006 te Uitgeest en te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband dat werd gevormd door hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [growshop] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld in artikel 11 lid 3 Opiumwet, namelijk het telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, van hoeveelheden hennep, zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.3.1. Feiten 1 tot en met 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 4 onder andere op grond van het volgende bewijsmiddel:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij vennoot is van [de growshop], dat zijn medevennoten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] waren en dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] werkzaam waren bij [de growshop].
4.3.2. Feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 1 op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van de verkoop van hennepstekken:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende de erkenning dat door hemzelf en verschillende andere betrokken bij [de growshop] werd bemiddeld tussen kopers en verkopers van hennepstekken, en dat hij een aantal malen zelf stekken heeft verkocht;
- de in een viertal processen-verbaal opgenomen verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 5], inhoudende dat door de betrokkenen bij [de growshop] inkomsten werden gegenereerd uit de verkoop van hennepstekken (map 22, pagina’s 31-36, 42-49, 51-52, 53-66);
- de agenda uit het filiaal van [de growshop] te Uitgeest (map 2, pagina’s 301-317) en de agenda uit het filiaal van [de growshop] te Zwaag (map 28, pagina’s 158-173). Uit deze agenda’s blijkt duidelijk de georganiseerde werkwijze met betrekking tot de handel in hennepstekken.
Ten aanzien van de duiding van de werkwijze:
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte en zijn mededaders gebezigde werkwijze, hoewel door de betrokkenen aangeduid als ‘bemiddeling’ in hennepstekken, aan te merken is als medeplegen van verkoop. Op het moment dat klanten van de growshop hennepstekken wensten te bestellen, hebben verdachten ervoor gezorgd dat deze daadwerkelijk besteld en geleverd werden aan de klant. Klanten bestelden hennepstekken in de winkel of via de telefoon. Deze bestellingen werden genoteerd in de agenda’s in de growshops. Verdachten namen vervolgens contact op met de leverancier die de stekken drie maal per week per auto bezorgde bij de growshop in Uitgeest. Deze stekken werden vervolgens door verdachten aan de klanten geleverd in het filiaal Uitgeest en in het filiaal Zwaag. Dat de levering van de stekken in de omgeving van en niet in de winkels zelf plaatsvond, doet daar niet aan af. Er is immers sprake geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat dit bemiddelen valt onder het medeplegen van verkoop en levering.
Ten aanzien van de terugkoop en het doorverkopen van bladafval:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende de erkenning dat door hemzelf en verschillende andere betrokkenen bij [de growshop] afval ingenomen werd, waaronder blad en stelen van hennepplanten;
- de in een drietal processen-verbaal opgenomen verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 5], inhoudende dat door de betrokkenen bij [de growshop] inkomsten werden gegenereerd uit de in- en verkoop van bladafval (map 22, pagina’s 31-36, 51-52, 53-66).
Ten aanzien van de in- en verkoop van wiet (henneptoppen):
Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat de betrokkenen bij [de growshop] zich naast de handel in hennepstekken en bladafval ook inlieten met de in- en verkoop van wiet (henneptoppen). Stelselmatige handel, welke gebaseerd zou moeten worden op een constante stroom van goederen en afnemers, kan echter niet wettig en overtuigend bewezen worden. Bewezenverklaard kan slechts worden dat incidenteel in wiet werd gehandeld, welke bewezenverklaring de rechtbank baseert op:
- de in een proces-verbaal van verhoor opgenomen verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], inhoudende dat hij weet dat er wiet bij [de growshop] werd verhandeld (map 20, pagina 98);
- de in een tweetal processen-verbaal opgenomen verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 5], inhoudende dat door de betrokkenen bij [de growshop] inkomsten werden gegenereerd uit de in- en verkoop van wiet (map 22, pagina’s 31-36 en 53-66);
- de in een proces-verbaal opgenomen verklaring van getuige [getuige 1] inhoudende dat hij er een enkele keer is bij geweest dat er wiet werd gebracht bij [de growshop] in Zwaag (map 2, pagina’s 166-167).
Ten aanzien van de bewezenverklaarde periode:
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat, hoewel hij in 2003 uit detentie is gekomen, hij pas sinds 2005 werkzaam is bij [de growshop] en voor die periode slechts hand- en spandiensten verleende. De rechtbank baseert haar bewezenverklaring ten aanzien van de periode van verdachtes bemoeienis met de illegale verkoop van hennepproducten binnen [de growshop] echter op de verklaring welke hij heeft afgelegd bij de politie (map 16, pagina 208). Hier heeft verdachte verklaard dat hij sinds een aantal maanden na afloop van zijn detentie, dus sinds het jaar 2003, werkzaam is bij het filiaal van [de growshop] te Zwaag.
4.3.3. Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 2 op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van de 5280 gram hennep:
- een geschrift bevattende een goederenlijst van de in de growshop te Uitgeest aangetroffen goederen, waaronder een zwarte plastic bak met daarin een hoeveelheid hennepresten (map 28, pagina 125);
- een geschrift bevattende afbeeldingen van de in de growshop te Uitgeest aangetroffen hennepresten (map 28, pagina 110);
- een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een verslag van de weging van de aangetroffen hennepresten en de positieve narco-test die is uitgevoerd op een monster van die hennepresten (map 14a, pagina’s 48-49);
- de in een proces-verbaal opgenomen verklaring van verdachte inhoudende dat hij dagelijks in de growshop in Uitgeest komt (map 16, pagina’s 205-215).
4.3.4. Feiten 3 en 4
De rechtbank zal deze feiten gezamenlijk behandelen, daar het inhoudelijk dezelfde feiten betreft, doch slechts in periode gescheiden door de wetswijziging per 1 juli 2006 met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van feiten 3 en 4 op grond van het navolgende:
Uit het dossier is gebleken dat de vier vennoten van [de growshop] samen met verdachte [medeverdachte 1] en anderen in georganiseerd verband hebben gehandeld in hennepstekken en hennepafval. De rechtbank verwijst hiervoor naar de bij feit 1 opgesomde bewijsmiddelen. Dit georganiseerd verband blijkt uit de werkwijze die de leden van de organisatie erop nahielden.
Kort omschreven, houdt die werkwijze in dat klanten de stekken in de beide winkels van [de growshop] bestelden. Bestellingen werden – blijkens een aantal telefoontaps waarin bellende klanten hiervoor werden verwezen naar de winkels – uit angst voor ontdekking nauwelijks telefonisch opgenomen. In beide filialen werden in de agenda’s de bestellingen opgeschreven; waren ze geleverd, dan werden de bladzijdes uit de agenda’s gescheurd. De gewenste aantallen stekken werden vervolgens doorgebeld naar de leverancier die de stekken bezorgde. Uit hetgeen bij de politie en ter terechtzitting is verklaard, blijkt dat de transacties met betrekking tot de hennepstekken heimelijk plaatsvonden in de omgeving van het filiaal in Uitgeest. De dozen met stekken werden daar namelijk rechtstreeks overgeladen van het busje van de leverancier in de auto’s van de klanten of in de auto van verdachte [verdachte] om meegenomen te worden naar de winkel in Zwaag voor de klanten aldaar.
Alle aangehaalde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
- Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder C gegeven verbod;
- Ten aanzien van feit 3:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- Ten aanzien van feit 4:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties en de overige beslissingen
7.1 Hoofdstraffen
De officier van justitie heeft gevorderd dat opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsvrouwe heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten en hem ten aanzien van feit 1 (indien het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte) een taakstraf in de vorm van een werkstraf en eventueel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in het kader van het op peil houden van de legale verkoop van binnentuinbenodigdheden gedurende meerdere jaren in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan de professionele handel in hennepproducten. Uit het dossier is gebleken dat verdachte een grote spil was tussen de beide filialen van [de growshop], aangezien hij dagelijks contact had met medeverdachte [medeverdachte 6] met betrekking tot bestellingen en deze bestellingen op meerdere dagen per week in zijn auto vervoerde.
De uit hennepplanten verkregen stof is bij gebruik niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Bovendien heeft verdachte er met zijn handelwijze voor gezorgd dat hennepkwekerijen, welke veel overlast en gevaar voor de omgeving veroorzaken, in stand konden blijven.
Het plegen van bovenstaande handelingen binnen het kader van een criminele organisatie is een ernstig feit, aangezien het een platform biedt voor het plegen van strafbare feiten en leden van een zodanige organisatie een constante druk voelen om de illegale doelstellingen van de organisatie te verwezenlijken.
Naast deze strafbare handelingen heeft de rechtbank ten aanzien van de op te leggen straf de persoonlijke omstandigheden van verdachte in overweging genomen. Enerzijds heeft verdachte zich vrijwel direct na afloop van zijn detentie wegens een gewelddadige overval wederom ingelaten met strafbare handelingen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Anderzijds is de rechtbank van mening dat verdachte de laatste jaren hard heeft gewerkt om van zijn verslavingen af te komen en zijn leven, mede met het oog op de verzorging van zijn kinderen, een positieve wending heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
De op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank minder feitelijkheden heeft bewezen verklaard dan de officier van justitie bewezen acht en de rechtbank voorts in grotere mate rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.2.1. Teruggave aan verdachte
De op de beslaglijst onder nummers 3 tot en met 6 en 9 aangeduide goederen zullen worden geretourneerd aan verdachte.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 140;
Opiumwet: 3, 11, 11a.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 73 (drieënzeventig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 200 (tweehonderd) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
– 1.00 STK Halsketting
FIGARO
D.I.1.1. herencollier geen goud;
– 1.00 STK Halsketting
fantasie
D.I.1.1. herencollier geen goud;
– 2.00 STK Halsketting
gourmet
D.I.1.1. geen goud;
– 16.00 STK Ring
-
D.I.1.1. 15x aan speld geen goud;
– 1.00 STK Horloge Kl:goud
ROLEX Oyster
D.I.1.1. kast goud met diamanten/IMITATIE m waarde.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. De Vries, voorzitter,
mrs. Kingma en Van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Alexander en De Mos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 mei 2007.