ECLI:NL:RBHAA:2007:BA5535

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-2750
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanwijzing schoolgebouw als gemeentelijk monument te Heemstede

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 7 mei 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de aanwijzing van een schoolgebouw aan de Crayenestersingel te Heemstede als gemeentelijk monument. De verzoekster, Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heemstede. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het schoolgebouw niet voldeed aan de criteria van de Monumentenverordening Heemstede 2003, met name het criterium van zeldzaamheidswaarde.

De voorzieningenrechter overwoog dat de bevoegdheid om een gebouw als gemeentelijk monument aan te wijzen een discretionaire bevoegdheid is. Dit betekent dat, zelfs als aan de criteria wordt voldaan, de gemeente nog steeds kan besluiten om het verzoek af te wijzen. De rechter concludeerde dat de gemeente voldoende gemotiveerd had waarom het schoolgebouw niet als monument werd aangewezen, en dat de belangen van de verzoekster niet opwogen tegen de belangen van de gemeente en de eigenaar van het gebouw.

Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat er geen onverwijlde spoed was die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste. De rechter oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van het schoolgebouw als gemeentelijk monument in een eventuele hoofdzaak stand zou kunnen houden. Ook het verzoek om de gemeente te verbieden bouwactiviteiten te verrichten op basis van een eerder verleende bouwvergunning werd afgewezen, omdat de gemeente had aangetoond dat de keuze voor de steensoort al was gemaakt na overleg met omwonenden.

De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de gemeente bij de aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de noodzaak voor verzoekers om hun stellingen goed te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 2750
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 mei 2007
in de zaak van:
Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland,
gevestigd te Heemstede,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J. Tekstra,
tegen:
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heemstede,
verweerder,
derde partij
de gemeente Heemstede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2007 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om het schoolgebouw aan de Crayenestersingel 37 te Heemskerk als gemeentelijk monument aan te wijzen, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 maart 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 17 april 2007 heeft verzoekster vervolgens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is, gelijktijdig met de met deze zaak samenhangende zaak AWB
07/2269, behandeld ter zitting van 27 april 2007, alwaar namens verzoekster zijn verschenen M. Roos-Andriesse en mr. Tekstra voornoemd. Verweerder en de gemeente Heemstede (hierna: de gemeente) hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door A.E. Hopman en S. Hoogland, beiden werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekster heeft verweerder verzocht het schoolgebouw aan de Crayenestersingel 37 te Heemstede als een gemeentelijk monument aan te wijzen. Op 6 december 2006 heeft de Monumentenadviescommissie van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland (hierna: de Monumentenadviescommissie) desverzocht aan verweerder meegedeeld akkoord te gaan met het plaatsen van de betreffende school op de gemeentelijke monumentenlijst. De gemeente heeft in haar adviesnota van 30 januari 2007 geadviseerd het betreffende schoolgebouw niet aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument, omdat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4, lid 2, sub c, van de Monumentenverordening Heemstede 2003 (hierna: de Monumentenverordening). Op 15 februari 2007 heeft verweerder het verzoek tot aanwijzing van het schoolgebouw als gemeentelijk monument, afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster bezwaar ingediend. Bij brief van 17 april 2007 heeft verzoekster vervolgens de voorzieningenrechter verzocht dat (naar de rechtbank begrijpt:) verweerder bij wijze van voorlopige voorziening wordt verplicht het betreffende schoolgebouw als gemeentelijk monument aan te wijzen, dan wel het gebouw hangende het bezwaar en (mogelijke) beroep als gemeentelijk monument te behandelen. Door middel van haar brief van 26 april 2007 heeft verzoekster haar verzoek aangevuld, aldus dat zij de voorzieningenrechter verzoekt de gemeente te verbieden bouwactiviteiten te verrichten op basis van de bouwvergunning van 20 april 2006, subsidiair de gemeente te veroordelen haar toezegging de steen voor de aanbouw van de school in samenspraak met de omwonenden te bepalen, na te komen.
2.3 Verzoekster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat verweerder het verzoek ondanks een positief advies van de Monumentenadviescommissie heeft afgewezen en dat deze weigerachtige houding kennelijk voortkomt uit het feit dat verweerder handelt met een belangenconflict.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.5 Krachtens het bepaalde in artikel 3, lid 1, van de Monumentenverordening kunnen Burgemeester en Wethouders, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument aanwijzen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel dienen Burgemeester en Wethouders voordat zij over de aanwijzing een besluit nemen, advies aan de monumentencommissie te vragen.
Op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 1, van de Monumentenverordening komen voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking onroerende zaken die volledig of vrijwel volledig voldoen aan de volgende criteria:
a. de zaak heeft cultuurhistorische waarde;
b. de zaak heeft stedenbouwkundige waarde;
c. de zaak heeft architectuurhistorische waarde.
Op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2, van de Monumentenverordening dient, teneinde voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking te kunnen komen, in ieder geval:
a. het casco van een object een relatief goede staat te verkeren;
b. de oorspronkelijke vorm of aanleg in de hoofdopzet nog aanwezig te zijn, tenzij sprake is van een belangwekkende historisch gegroeide situatie;
c. de onroerende zaak een zekere zeldzaamheidswaarde te hebben.
2.6 Vooreerst dient te worden beoordeeld of onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De gemeente heeft aangegeven op zo kort mogelijke termijn met de verbouwing van het schoolgebouw aan te willen vangen. Indien en voor zover deze verbouwing zal kunnen geschieden zonder dat met een eventuele monumentenstatus rekening wordt gehouden, zal dit tot een (nagenoeg) onomkeerbare situatie leiden. De voorzieningenrechter acht daarom voldoende spoedeisend bij eiseres aanwezig.
2.7 Tot het treffen van een voorlopige voorziening bestaat in het algemeen slechts aanleiding indien moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het besluit voortkomende nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening, is in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of het bestreden besluit als zodanig in een eventuele hoofdzaak zal kunnen worden gehandhaafd.
2.8 Op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Monumentenverordening dient een onroerende zaak aan een aantal criteria te voldoen om als gemeentelijk monument te kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft de aanvraag om het schoolgebouw als monument aan te wijzen afgewezen, omdat niet aan het in artikel 4, lid 2, onder sub c, van de Monumentenverordening genoemde criterium zou zijn voldaan. Met verzoekster is de voorzieningenrechter echter voorshands van oordeel dat de Monumentenadviescommissie blijkens zijn op verzoek van verweerder uitgebrachte advies ook naar de zeldzaamheidswaarde van het schoolgebouw heeft gekeken. In zijn advies merkt de Monumentenadviescommissie dienaangaande immers op dat het schoolgebouw van belang is voor de lokale gemeenschap.
2.9 Gelet op dit advies van de Monumentenadviescommissie, had het op de weg van verweerder gelegen nader te motiveren waarom zijns inziens niet aan de zeldzaamheidswaarde is voldaan. Hoewel deze motivering derhalve (enige) verbetering behoeft, leidt zulks in het onderhavige geval evenwel niet tot de door verzoekster gewenste consequenties. Verweerders bevoegdheid om het schoolgebouw als een gemeentelijk monument aan te wijzen, betreft een discretionaire bevoegdheid: ook indien wel van een zeldzaamheidswaarde sprake is, zal verweerder het verzoek af kunnen wijzen. Ter zitting heeft verweerder verklaard, dat hij ook in dat geval het verzoek af zal wijzen, omdat dan de omstandigheid dat meer objecten van de architect van het schoolgebouw als monument zijn aangewezen, alsmede de belangen van de eigenaar en van de gebruiker van het schoolgebouw worden meegewogen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook op voorhand niet worden gezegd dat het besluit tot afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van het schoolgebouw als gemeentelijk monument in de bodemprocedure geen stand zal houden.
2.10 Ook eiseres haar stelling dat de weigering van verweerder de monumentenstatus te verlenen, kennelijk voortkomt uit het feit dat verweerder handelt met een belangenconflict, kan, nu zij heeft nagelaten deze stelling nader met feiten en omstandigheden te onderbouwen, niet slagen.
2.11 Gelet op het vorenoverwogene, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het belang van verzoekster bij het bij wijze van voorlopige voorziening aanwijzen van het schoolgebouw als gemeentelijk monument of verweerder te verplichten het als zodanig te behandelen, wat overigens ook van deze verzoeken moge zijn, minder gewicht toe dan het met het bestreden besluit te dienen belang.
2.12 Ook eiseres haar verzoek om de gemeente bij wijze van voorlopige voorziening te verbieden op basis van de op 20 april 2006 verleende bouwvergunning bouwactiviteiten te verrichten, is, gelet op het vorenoverwogene, niet voor toewijzing vatbaar. Met betrekking tot eiseres haar (subsidiaire) vordering dat de gemeente wordt opgedragen haar toezegging om in overleg met omwonenden de steensoort voor de aanbouw aan het schoolgebouw te bepalen, na te komen, geldt tot slot dat eiseres geen belang bij haar verzoek (meer) heeft: de gemeente heeft ter zitting immers genoegzaam gemotiveerd gesteld dat deze keuze reeds, na overleg, is gemaakt.
2.13 Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 7 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. T.A.M. Tijhuis, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.