ECLI:NL:RBHAA:2007:BA5560

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/530418-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de politierechter in een strafzaak

In deze zaak heeft verzoekster op 3 mei 2007 een wrakingsverzoek ingediend tegen de politierechter die haar zaak behandelt, met parketnummer 15/530418-06. De verzoekster vreesde dat de politierechter niet onpartijdig zou zijn, omdat de tenlastegelegde feiten zich in de nabijheid van de rechtbank hadden afgespeeld. De politierechter heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek en aangegeven niet te berusten in de wraking. Tijdens de zitting op 10 mei 2007 zijn zowel verzoekster als de officier van justitie verschenen, maar de politierechter heeft van de gelegenheid om te reageren geen gebruik gemaakt.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de raadsman van verzoekster beoordeeld. De raadsman stelde dat de nabijheid van de feiten tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid leidt. Echter, de wrakingskamer oordeelde dat het enkele feit dat de feiten nabij de rechtbank zijn gepleegd, geen reden is om aan te nemen dat de politierechter niet onpartijdig zal oordelen. De rechtbank benadrukte dat de politierechter zijn oordeel baseert op de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting, en dat eerdere uitspraken in andere zaken niet van invloed mogen zijn op de huidige zaak.

De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormen voor het oordeel dat de politierechter niet onpartijdig kan oordelen. De rechtbank heeft het verzoek om wraking dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen op 16 mei 2007, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De rechtbank heeft tevens bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

Wrakingskamer, raadkamer
Parketnummer: 15/530418-06
datum beslissing: 16 mei 2007
Op verzoek van:
[Naam],
verzoekster,
raadsman mr. H.G. Kersting, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1 Op de openbare zitting van 3 mei 2007 heeft verzoekster de wraking verzocht van mr. [naam], hierna te noemen: de politierechter, in de bij deze rechtbank, sector Strafrecht, aanhangige zaak met parketnummer 15/530418-06, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De rechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd en laten weten niet te berusten in de wraking.
1.3 Verzoekster, de rechter en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 10 mei 2007. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar raadsman. De officier van justitie in de persoon van mr. E. Visser is eveneens verschenen. De rechter heeft van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.
2. Beoordeling
2.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, hierna ook te noemen de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, hierna ook te noemen de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.2 Ten eerste heeft de raadsman aangevoerd dat hij vreest dat de politierechter niet geheel onbevangen naar de zaak kan kijken, omdat de plaats van het delict op nog geen 50 meter afstand van de zittingszaal van de rechtbank is gelegen. Hierdoor is de vrees voor partijdigheid van de politierechter objectief gerechtvaardigd.
2.3 De wrakingskamer is van oordeel dat het enkele feit dat de tenlastegelegde feiten in de nabijheid van de rechtbank zijn gepleegd en dat het gaat om een hek dat onderdeel is van het cellencomplex op Schiphol Oost dat onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie valt, geen enkele reden geeft om aan te nemen dat de politierechter niet onpartijdig over de zaak zal oordelen. Dat verzoekster daar zelf anders over denkt, doet daar niet aan af.
2.4 Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat behalve verzoekster nog meer actievoerders op 27 februari terechtstonden en dat hij en een collega een taakverdeling hadden afgesproken waardoor de verdediging collectief werd gevoerd. De politierechter heeft op die dag de zaak van verzoekster aangehouden, maar een medeverdachte veroordeeld. Voorts heeft de politierechter de visie van de verdediging omtrent de grenzen van de demonstratievrijheid en de uitleg van het begrip “onbruikbaar maken” in de zin van artikel 350 Sr niet gevolgd . Verzoekster vreest op grond hiervan dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zal kunnen lijden indien deze rechter haar zaak verder behandelt.
2.5 De wrakingskamer is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de zaak van verzoekster wordt behandeld door de politierechter, die in de zaak van één van haar medeverdachten tot een bewezenverklaring heeft geoordeeld, geen zwaarwegende aanwijzing oplevert zoals hiervoor onder 2.1 bedoeld. Het behoort immers tot de normale, wettelijke taak van de politierechter dat hij slechts oordeelt op grondslag van hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting dienaangaande en dat hij hetgeen hij is te weten gekomen of heeft beslist in een andere zaak tegen de medeverdachte daarbij buiten beschouwing laat. De omstandigheid dat de politierechter in de zaak van een medeverdachte juridische vraagstukken anders heeft beantwoord dan verzoekster juist acht, leidt niet tot een ander oordeel.
2.6 Dat de raadslieden een onderlinge taakverdeling hebben gemaakt en de verdediging aldus collectief voeren, maakt het voorgaande niet anders.
2.7 De feiten en omstandigheden die de raadsman van verzoekster ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de politierechter in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen lijden.
2.8 De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
2.9 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
2.10 De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding voor toepassing van artikel 515 lid 4 Sv., zoals de officier van justitie heeft verzocht.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 wijst het verzoek om wraking af;
3.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th.S. Röell, voorzitter, en mrs. A.C. Terwiel-Kuneman en J.I. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.