ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6015

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
132608/2007-174
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Haarlem op 23 februari 2007 een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [naam minderjarige], behandeld. De Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland had op 19 februari 2007 een verzoek ingediend voor een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, na een eerdere beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 1 februari 2007, waarin was besloten dat de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] niet werd verlengd. De kinderrechter oordeelde dat de Stichting niet de juiste procedure volgde om de uitspraak van het Hof te omzeilen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat er nieuwe informatie was over de vader van [naam minderjarige], die verdacht werd van ernstige seksuele delicten. De kinderrechter concludeerde dat deze nieuwe feiten een herbeoordeling van de noodzaak tot uithuisplaatsing rechtvaardigden. De kinderrechter benadrukte dat rechterlijke uitspraken nageleefd moeten worden, maar dat in dit geval de veiligheid van [naam minderjarige] voorop stond. De kinderrechter verleende daarom de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig.

De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de kinderrechter rekening hield met de risico's van seksueel misbruik in de thuissituatie en de noodzaak om de hechtingsmogelijkheden van [naam minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter gaf de Stichting de opdracht om voortvarend te werk te gaan bij het bepalen van het perspectief van [naam minderjarige]. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht was, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking ingesteld konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
Machtiging uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 132608/2007-174
beschikking van de kinderrechter d.d. 23 februari 2007
naar aanleiding van een verzoek van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, namens deze de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
verder te noemen: de Stichting,
met betrekking tot de minderjarige:
naam: [naam minderjarige]
geboren: [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats]
moeder: [naam moeder}
wonende te [woonplaats]
vader : [naam vader]
wonende te [woonplaats]
gezag : moeder
verblijfplaats: bij grootouders vz.
Verloop van de procedure
Bij beschikking d.d. 23 mei 2006 is voornoemde minderjarige onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling thans nog voortduurt tot 23 mei 2007.
Bij beschikking van 1 februari 2007 van het Gerechtshof Amsterdam is de beschikking van de kinderrechter Haarlem voorzover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verlengd tot 23 mei 2007 vernietigd en heeft het Hof opnieuw rechtdoende het verzoek van de Stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [ minderjarige] alsnog afgewezen.
De Stichting heeft op 19 februari 2007 verzocht aanstonds, althans met ingang van 21 februari 2007 een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, in de bij het verzoekschrift aangegeven soort verblijfplaats te verlenen.
Het hulpverleningsplan en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling alsmede een brief van de politie Kennemerland, d.d. 17 februari 2007 en de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, d.d. 1 februari 2007 zijn bij dat verzoek gevoegd.
Op 20 februari 2007 heeft de kinderrechter telefonisch aan de Stichting kenbaar gemaakt dat een spoedige behandeling kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. De zitting is bepaald op 23 februari 2007.
De oproepingen van de ouders zijn zowel per post aan hun woonadres verzonden als per fax aan de Stichting. De gezinsvoogdijwerker heeft deze op 20 februari 2007 in handen van de ouders gesteld. De raadsvrouwe van de ouders is eveneens door de griffie van de rechtbank en de Stichting opgeroepen.
Op 21 februari 2007 heeft de Stichting andermaal contact opgenomen met de rechtbank om toch per direct een machtiging uithuisplaatsing te verkrijgen, nu de ouders hebben aangegeven dat zij [minderjarige] direct thuisgeplaatst willen hebben. Aan de Stichting is middels de griffier na overleg met een kinderrechter te kennen gegeven dat de zaak op 23 februari a.s. ter zitting wordt behandeld.
Op 22 februari 2007 heeft de officier van justitie [naam] van het arrondissementsparket Haarlem op verzoek van de kinderrechter schriftelijk informatie verstrekt over de voortgang van de strafzaak van de vader en op basis van de huidige verdenking zijn beoordeling gegeven van het recidivegevaar.
Op 22 februari 2007 heeft de griffie aan mr. Molenaar, de raadsvrouw van de grootouders vz., telefonisch laten weten dat de kinderrechter de grootouders niet aanmerkt als belanghebbende, doch dat zij ter zitting als anderen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn kunnen worden gehoord. Mr. Molenaar heeft laten weten dat de grootouders van deze mogelijkheid gebruik zullen maken.
Op 22 en 23 februari 2007 heeft de Stichting aanvullende informatie toegezonden, te weten een brief van GGZ Dijk en Duin, d.d. 16 augustus 2006, een ongedateerde brief van William Schrikker Pleegzorg aan de Stichting met als onderwerp de thuisplaatsing van [minderjarige] en het indicatiebesluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
Op 23 februari 2007 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de ouders vergezeld van mevrouw [naam] van de Stichting Informatiesteunpunt en bijgestaan hun raadsvrouw mr. J.I. Vervest;
- de Stichting, vertegenwoordigd door de heer [naam] (vervanger van de gezinsvoogd van [minderjarige] mevrouw [naam]) en mevrouw [naam] (gezinsvoogd van de broer en zus van [minderjarige]) ;
- de grootouders vz. in aanwezigheid van hun raadsvrouw mr. M.L. Molenaar.
Standpunten van partijen
De gezinsvoogd heeft aangegeven dat de beschikking van het Hof op 5 februari 2007 bij de Stichting is binnengekomen, maar dat de beschikking pas op 15 februari 2007 bij hem in het postvakje lag. Op 16 februari 2007 heeft de gezinsvoogd contact gehad met de politie Kennemerland. Naar aanleiding van dat gesprek heeft de politie een brief geschreven aan de gezinsvoogd, waarin wordt gemeld dat de officier van justitie te Haarlem voornemens is de zaak van de vader van [minderjarige] aanhangig te maken bij de strafrechter. Na intern overleg is op 19 februari 2007 besloten om op basis van de ingekomen informatie van politie en justitie een spoedmachtiging uithuisplaatsing aan te vragen.
De gezinsvoogd heeft verder aangevoerd dat hij in de tussenliggende dagen wel overleg heeft gehad met het CIZ over een indicatiestelling voor intensieve opvoedingsondersteuning en het inzetten van Families First op korte termijn voor het geval de machtiging niet wordt verleend.
De ouders zijn door de gezinsvoogd op 21 februari 2007 - er was die dag een begeleid bezoek aan [minderjarige] gepland - geïnformeerd over de uitspraak van het Hof en over het nieuwe verzoek tot spoeduithuisplaatsing. Zij wilden na kennisneming van de uitspraak [minderjarige] direct teruggeplaatst hebben. De gezinsvoogd heeft - na een hernieuwde poging om toch een machtiging uithuisplaatsing per direct te verkrijgen - die dag geprobeerd [minderjarige] bij de grootouders op te halen, doch hij trof haar daar niet aan. De gezinsvoogd wist als ziektevervanger niet dat [minderjarige] bij de vriendin van de grootouders verbleef.
De gezinsvoogd heeft voorts aangevoerd dat de ouders niet bereid zijn openheid van zaken te geven. Het onderzoek van Triversum is gereed. De ouders weigeren de gegevens vrij te geven; zij geven geen toestemming aan de Stichting om informatie op te vragen bij Triversum.
De ouders zijn verbijsterd door het optreden van de Stichting. Het lijkt erop alsof de Stichting ondanks de beschikking van het Hof haar gelijk wil halen. Door een vergissing is de beschikking van het Hof niet verstuurd aan de ouders. Ook de raadsvrouw van de ouders heeft de beschikking niet ontvangen. Om die reden hebben de ouders de Stichting niet eerder aangesproken op het beëindigen van de uithuisplaatsing van [minderjarige]. De Stichting heeft buiten de ouders om de beslissing genomen om [minderjarige] tot 21 februari 2007 bij de pleegouders/grootouders te laten en probeert thans via een spoedmachtiging de uithuisplaatsing te continueren. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden die een nieuwe machtiging uithuisplaatsing rechtvaardigen. Het Hof was bekend met het onderzoek van de politie naar aanleiding van de aangifte van de Stichting tegen de vader. De vader ontkent zich seksueel grensoverschrijdend te hebben gedragen jegens [naam zus], de zus van [minderjarige]. De ouders benadrukken dat er nog steeds sprake is van een verdenking ook al heeft de officier van justitie thans besloten om tot vervolging van de vader over te gaan. De beschuldiging van seksueel misbruik drukt zwaar op hen.
De ouders hebben altijd meegewerkt met de plaatsing van de kinderen in een pleeggezin, maar dat laat onverlet dat zij [minderjarige] net als de twee andere kinderen het liefst thuis willen hebben.
De ouders betwisten dat zij de Stichting geen toestemming tot inzage willen geven in het rapport van Triversum. De ouders hebben uitsluitend aangegeven dat zij eerst zelf geïnformeerd willen worden over de bevindingen. Met Triversum hebben de ouders op 8 maart a.s. een bespreking. Daarna kan de Stichting inzage krijgen.
De grootouders vz. hebben [minderjarige] op 21 februari jl. bewust weggehouden van de ouders. De Stichting heeft geen actie ondernomen naar de grootouders. De moeder heeft aangifte gedaan tegen de grootouders op grond van het opzettelijk onttrekken van [minderjarige] aan het ouderlijk gezag.
De ouders hebben nooit geweten dat de grootouders [minderjarige] om de week onderbrengen bij een vriendin. Zij zijn daar nimmer over geïnformeerd door de Stichting. De ouders hebben geen goede band met de grootouders.
De grootouders vz. geven desgevraagd aan dat [minderjarige] thans verblijft bij een vriendin. De vorige gezinsvoogd weet dat [minderjarige] de ene week door hen wordt verzorgd en opgevoed en de andere week door een vriendin van de grootouders. [minderjarige] verblijft daar ook tijdens de vakantie van de grootouders. De grootouders zijn op leeftijd en kunnen de hulp van de vriendin goed gebruiken.
De grootouders benadrukken dat zij de verhalen van [naam zus] over het seksueel misbruik door de vader geloven. Zij zijn bezorgd om [minderjarige], die naar aanleiding van de beschikking van het Hof thuisgeplaatst moet worden. [minderjarige] is bang voor de vader. Verder is het naar hun oordeel onverantwoord om de ouders zonder enige voorbereiding en ondersteuning te belasten met de zorg over [minderjarige].
Beoordeling
De kinderrechter is op basis van de ingekomen stukken aangevuld met telefonisch ingewonnen informatie bij de Stichting op 20 februari 2007 tot het oordeel gekomen dat een spoedige behandeling ter zitting kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. De ouders hebben immers geen contact gezocht met de Stichting naar aanleiding van de beschikking van het Hof van 1 februari 2007. De Stichting heeft besloten de ouders pas op 21 februari 2007 te informeren over de inhoud van de beschikking van het Hof. Tot die datum verblijft [minderjarige] in het pleeggezin van de grootouders vz.. In de overgelegde stukken zijn verder geen aanwijzingen te vinden voor de telefonisch geuite zorg van de gezinsvoogd dat de ouders [minderjarige] zouden kunnen onttrekken aan het toezicht van de Stichting, wanneer [minderjarige] op 21 februari 2007 thuis wordt geplaatst indien de ouders staan op onmiddellijke uitvoering van de beschikking van het Hof.
Vervolgens dient gelet op het verhandelde ter zitting en de inhoud van de stukken, aangevuld met de telefonische toelichting en opmerkingen van de gezinsvoogd, de vraag te worden beantwoord of de Stichting ontvankelijk is in haar verzoek.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 1 februari 2007 beslist dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet wordt verlengd en dat [minderjarige] derhalve moet worden thuisgeplaatst. De ouders stellen zich dan ook op het standpunt dat de uitspraak van het Hof moet worden nageleefd.
De Stichting heeft in het verzoekschrift als reden vermeld dat het Hof ten tijde van de behandeling ter zitting van 8 januari 2007 en op het moment van het nemen van de beschikking van 1 februari 2007 niet op de hoogte was van het besluit van de officier van justitie om tot vervolging van de vader voor seksueel misbruik van de zus van [minderjarige] over te gaan. Daarom is het volgens de Stichting thans absoluut noodzakelijk om [minderjarige] - ongeacht de uitspraak van het Hof - met een machtiging uithuisplaatsing veilig te stellen. In de telefonische contacten met de kinderrechter en de griffie heeft de gezinsvoogd echter benadrukt dat hij het niet eens is met de beslissing van de het Hof en dat hij niet begrijpt waarom hij van de kinderrechter niet direct een spoedmachtiging krijgt. Ook de poging een dag later om alsnog direct een machtiging tot spoeduithuisplaatsing te krijgen, wekt de indruk dat de Stichting door middel van een nieuwe machtiging uithuisplaatsing een rechterlijke uitspraak waar zij het niet mee eens zijn terzijde willen schuiven.
Aan het verzoek van de Stichting ligt - naar het oordeel van de kinderrechter - in feite ten grondslag dat de Stichting het niet verantwoord vindt uitvoering te geven aan de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam. De Stichting begrijpt niet dat dit Hof het wel in het belang van [naam broer] en [naam zus] acht dat de machtigingen tot hun uithuisplaatsing van kracht blijven mede vanwege het onderzoek door de politie naar de beschuldiging jegens de vader van seksueel grensoverschrijdend gedrag naar [naam zus], terwijl het Hof het jongere zusje [naam minderjarige] ondanks die beschuldiging wel naar huis laat gaan.
De kinderrechter stelt voorop dat rechterlijke uitspraken dienen te worden nageleefd ongeacht of een partij zich wel of niet kan vinden in de uitspraak. Indien een belanghebbende het niet eens is met een rechterlijke uitspraak, dan kan deze een rechtsmiddel instellen en - zo nodig - aan de hogere rechter of aan de voorzieningenrechter schorsing van de tenuitvoerlegging vragen.
De kinderrechter is van oordeel dat in beginsel een verzoek gericht aan de kinderrechter tot het verkrijgen van een spoedmachtiging uithuisplaatsing niet de juiste manier is om de uitspraak van het Hof niet te hoeven naleven. Dit is alleen anders als er door de Stichting nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld, die met bewijsstukken worden onderbouwd, waaruit blijkt dat het thans gaat om een nieuw te beoordelen situatie.
In deze zaak heeft de Stichting haar verzoek tot spoeduithuisplaatsing gebaseerd op een nieuw feit, te weten de beslissing van de officier van justitie om de strafzaak tegen [naam vader], de vader van [minderjarige], ter terechtzitting aanhangig te maken. De Stichting heeft dit feit onderbouwd met een brief van de politie d.d. 17 februari 2007, waarin wordt gemeld dat het dossier waarin het politie-onderzoek is gerelateerd op 12 februari 2007 is verzonden naar de officier van justitie en dat deze heeft besloten de strafzaak bij de rechter aanhangig te maken. Het Gerechtshof was op het moment waarop zij uitspraak deed niet bekend met deze vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie.
De kinderrechter is met de Stichting van oordeel dat er thans sprake is van een nieuw feit, dat noopt tot een nieuwe beoordeling van de noodzaak tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige]. Het verzoek van de Stichting is derhalve ontvankelijk.
Uit de brief van de officier van justitie blijkt dat de vader van [minderjarige] wordt verdacht van (ernstige) seksuele delicten met zijn minderjarige dochter, de zus van [naam minderjarige].
Naar het oordeel van de officier van justitie moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van recidive, nu aannemelijk is dat de verdachte [naam vader] tot het vermoedelijk begane feit is gekomen onder invloed van psycho-sociale problemen, waarvoor thans nog geen oplossing is gevonden. De officier van justitie is voornemens de verdachte [naam vader] te dagvaarden voor de meervoudige kamer. De zittingsdatum is nog niet bekend. De officier van justitie zal de rechtbank verzoeken deze zaak met voorrang te appointeren.
Onder deze omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de [minderjarige]. In artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) is opgenomen dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. [minderjarige] belang brengt mee dat zij wordt beschermd tegen het risico van seksueel misbruik in de thuissituatie. Een langere uithuisplaatsing van [minderjarige] kan consequenties hebben voor haar hechtingsmogelijkheden. De opvang in een pleeggezin ondervangt dit nadeel, omdat een gezinssituatie [minderjarige] wel de mogelijkheid biedt om haar hechtingscapaciteit te ontwikkelen ook al is dat niet bij de eigen ouders.
Aangezien het strafrechtelijk onderzoek de nodige tijd in beslag zal nemen en de plaatsing bij de grootouders door de Stichting is aangeduid als crisisplaatsing die qua duur uit de hand is gelopen, mede in aanmerking genomen de opmerking van de grootouders ter zitting dat zij in verband met hun gevorderde leeftijd [minderjarige] om de week in het gezin van een vriendin onderbrengen, geeft de kinderrechter de Stichting in overweging voortvarend te werk te gaan bij het bepalen van het perspectief van [minderjarige].
De kinderrechter verleent de machtiging voor de duur van drie maanden, nu niet is te verwachten dat de strafzaak binnen drie maanden zal zijn afgerond.
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, acht de kinderrechter voldoende aannemelijk dat opname van de minderjarige in de hierna te noemen soort verblijfplaats noodzakelijk is in het belang van diens verzorging en opvoeding.
Beslissing
De kinderrechter:
Verklaart de Stichting ontvankelijk in haar verzoek.
Verleent machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een pleeggezin, conform het indicatiebesluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg, welk besluit aan deze beschikking is gehecht met ingang van 23 februari 2007 tot 23 mei 2007.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Ayal als kinderrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2007, in tegenwoordigheid van J.B. Stevens als griffier.