ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6699

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5596
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering, die door verweerder was vastgesteld op minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een herbeoordeling van eiseres, die sinds 2000 arbeidsongeschikt was door schouderklachten.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor een onzorgvuldig onderzoek en dat de medische advisering juist en volledig was. De rechtbank concludeerde dat de door verweerder geduide functies, waaronder kassamedewerkster en electronicamonteur, passend waren voor eiseres, ondanks haar argumenten dat werkgevers in de praktijk hogere opleidingseisen stellen. De rechtbank merkte op dat de overgelegde advertenties van na de datum in geding waren en dat de functies voorbeeldfuncties betroffen, waarvoor eiseres in principe geschikt werd geacht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen en de rol van de arbeidskundige onderbouwing in het kader van de WAO.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5596 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2007
in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres.
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2005 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) met ingang van 1 februari 2006 ingetrokken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 december 2005, aangevuld bij brief van 20 februari 2006, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Voorts heeft verweerder eiseres voor 15-25% arbeidsongeschikt verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 juni 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 februari 2007, alwaar eiseres in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres is op 2 november 2000 uitgevallen voor haar werkzaamheden als caissière als gevolg van schouderklachten. Sinds einde wachttijd werd zij volledig arbeidsongeschikt geacht. In het kader van een herbeoordeling heeft op 3 oktober 2005 verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML). Na invulling van de zogeheten FML heeft op 30 november 2005 arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 6 december 2005 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 1 februari 2006 ingetrokken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanknopingspunten gezien op grond waarvan de zogeheten FML zou moeten worden aangepast. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 16 mei 2006 een rapport opgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat de functies textielproductenmaker en produktiemedewerker confectie, kleermaken niet langer aan eiseres kunnen worden geduid. Naast de functie van electronica monteur duidt de bezwaararbeidsdeskundige de eerder aan eiseres voorgehouden functies portier/toezichthouder en caissière. Naar aanleiding hiervan is het arbeidsongeschiktheidspercentage door de bezwaararbeidsdeskundige opnieuw vastgesteld op 15-25 en het bezwaar gegrond verklaard.
2.2 Eiseres betoogt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Eiseres stelt linkerarm- en schouderklachten te hebben. Zij stelt bij diverse artsen onder behandeling te zijn geweest, hetgeen geen resultaat heeft opgeleverd. Voorts stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Daarnaast stelt eiseres dat zij de functies van elektronicamonteur en toezichthouder niet kan verrichten. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres ter zitting een drietal advertenties overgelegd waaruit zou blijken dat werkgevers meer opleidingseisen stellen dan is vermeld in de functiebeschrijvingen in het kader van het Claimbeoordelings- en borgingssysteem dat verweerder hanteert.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aan eiseres geduide functies van kassamedewerkster, portier/toezichthouder en electronicamonteur uitgaande van de in het Claimbeoordelings- en borgingssysteem vermelde opleidingseisen passend voor eiseres zijn. Dat in de praktijk werkgevers andere opleidingseisen stellen doet hier naar de mening van verweerder niet aan af.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.4 Ingevolge artikel 18 WAO - voor zover hier van belang - is een werknemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt wanneer hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB van 10 april 2001, gepubliceerd in LJN: AD 3770 en te raadplegen op www.rechtspraak.nl) dient dit artikel aldus uitgelegd te worden dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten.
2.5 De verzekeringsarts heeft eiseres op 3 oktober 2005 op het spreekuur gezien en dossierstudie verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft eveneens dossierstudie verricht en informatie opgevraagd bij de psychiater van eiseres. Van een onzorgvuldig onderzoek is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
2.6 Evenmin zijn er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de medische advisering. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts de diagnoses linkerschouderklachten en pijnstoornis bij eiseres heeft vastgesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts een zogeheten FML opgesteld en beperkingen in de belastbaarheid van eiseres aangenomen op het gebied van emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, trillingsbelasting, localisatie beperkingen (links), pengreep, pincetgreep, knijp-/grijpkracht, toetsenbord bedienen/muis hanteren, werken met toetsenbord en muis, frequent reiken, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, klimmen, kruipen en bovenschouder actief zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft - na ontvangst van de informatie van sociaal psychiatrisch verpleegkundige H. van den Hoorn - zich geconformeerd aan het standpunt van de verzekeringsarts. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de adviezen van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat zij met haar linkerschouderklachten niet in staat is arbeid te verrichten echter zij heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij meer beperkt was dan is vastgelegd in de zogeheten FML. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat met de psychische klachten van eiseres in de zogeheten FML rekening is gehouden.
2.7 Ten aanzien van de aan eiseres geduide functies overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft geconstateerd dat in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 mei 2006 en in overleg met de verzekeringsarts alle door het systeem gesignaleerde eventuele knelpunten en mogelijke overschrijdingen zijn voorzien van een motivering, waarin de beweegredenen zijn vermeld om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt te achten voor eiser. Deze arbeidskundige onderbouwing biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in en geeft mogelijkheden tot toetsing van de voorliggende schatting.
2.8 Voorts merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat het opleidingsniveau van de aan eiseres geduide functies valt binnen haar opleidingsniveau. Eiseres heeft echter aangevoerd dat in de praktijk immer opleidingseisen of ervaringeisen worden gesteld. Daarbij verwijst eiseres naar een drietal advertenties. Afgezien van het feit dat de overgelegde advertenties van na datum in geding zijn, betreffen twee van de drie advertenties vacatures voor specifieke elektronica monteurs namelijk "monteur industriële elektronica" en "elektricien schepen" waaraan logischerwijs andere opleidingseisen en ervaringeisen worden gesteld dan aan de functie van elektronica monteur. Voorts is het feit dat wellicht werkgevers in de praktijk meer ervaring en opleiding vragen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te stellen dat eiseres de geduide functies niet zou kunnen verrichten nu dit immers voorbeeldfuncties betreffen.
2.9 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, en op 16 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Weltevreede, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.