ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6707

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/645090-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Jansen
  • mrs. Bakker
  • mrs. Avedissian
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak zonder dwang; beoordeling van afhankelijkheidsrelatie en seksuele handelingen

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 juni 2007 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dwingen van het slachtoffer tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gedurende de relatie tussen verdachte en slachtoffer sprake was van seksueel contact tegen betaling, maar dat er onvoldoende bewijs was voor dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en slachtoffer als een belangrijk argument beschouwd, maar heeft ook verschillende factoren in overweging genomen die tegen het bestaan van dwang pleiten. Zo is gebleken dat het slachtoffer na een periode van afwezigheid weer naar de verdachte terugkeerde en dat hij nooit eerder aangifte had gedaan van strafbare feiten. De rechtbank concludeert dat de tenlastelegging niet voldoende overtuigend is bewezen en spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. Tevens wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte is vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit mr. Jansen als voorzitter en mrs. Bakker en Avedissian als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. Kerkhof.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/645090-06
Uitspraakdatum: 6 juni 2007
Tegenspraak
STRAFVONNIS
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2007 en 23 mei 2007 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na de ter terechtzitting toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 januari 1992 tot en met 31 oktober 2005 te Zandvoort en/of te Alphen aan den Rijn en/of te Leiden, in elk geval in Nederland, (telkens) door (een) feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met (een) feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers is/heeft verdachte (telkens)
- met zijn, verdachtes, penis en/of één of meerdere vinger(s) het lichaam van die [slachtoffer] anaal binnengedrongen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis in de mond laten nemen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten (af)zuigen en/of likken en/of
- die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten strelen en/of trekkende bewegingen aan zijn, verdachtes, penis laten maken en/of
- de penis van die [slachtoffer] gestreeld en/of trekkende bewegingen gemaakt aan de penis van die [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht
en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met die feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- met die [slachtoffer] seksuele contacten (tegen betaling) heeft onderhouden sinds diens 14-jarige leeftijd, in elk geval sinds diens 16-jarige leeftijd, wetende dat die [slachtoffer] vanaf diens 14-jarige leeftijd, in elk geval vanaf diens 16-jarige leeftijd verslaafd was aan drugs en/of alcohol en/of wetende dat die [slachtoffer] vaak onder invloed was van drugs en/of alcohol en/of
- gebruikmakend van die wetenschap over het bestendige gebruik van drugs en/of alcohol door die [slachtoffer] en/of de (mogelijke) afhankelijkheid van die [slachtoffer] van alcohol en/of drugs, meermalen aan die [slachtoffer] drugs, geld voor drugs, alcohol en/of geld voor alcohol heeft verstrekt voordat en/of nadat die [slachtoffer] seksuele handelingen bij/met hem, verdachte, had verricht en/of
- drugs heeft beheerd voor die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] in financieel en/of zakelijk opzicht afhankelijk heeft gemaakt van verdachte, welke financiële afhankelijkheidspositie (onder meer) bestond uit het beheer van (het) geld van die [slachtoffer] en/of de financiën (onder meer een uitkering en/of de ziekenfondsverzekering) van die [slachtoffer] en/of de bank/pinpas en/of de bankrekening van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] pas de beschikking liet krijgen over (diens) geld en/of drugs nadat die [slachtoffer] seksuele diensten aan hem, verdachte, had verleend;
- (mede gelet op het voorgaande) en/of met het geestelijk overwicht dat hij, verdachte, op/over die [slachtoffer] had verworven/opgebouwd, die [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht, althans een situatie heeft gecreëerd waardoor die [slachtoffer] zich in een afhankelijkheidspositie ten opzichte van hem, verdachte, gedrongen voelde,
waardoor die [slachtoffer] zich gedwongen voelde bovengenoemde seksuele handelingen te ondergaan en/of waardoor hij, verdachte, voor die [slachtoffer] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
2. De voorvragen
2.1. Het standpunt van verdachte en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd:
i. De feitelijke omschrijving in het laatste deel van de tenlastelegging van de “…..feitelijkhe(i)d(en)” waardoor [slachtoffer] is “gedwongen tot het ondergaan van handelingen…..” heeft betrekking op andere zedendelicten, meer in het bijzonder de artt. 243, 245, 248 en 248b Sr, dan het delict van art. 242 Sr. Deze feitelijke omschrijving heeft betrekking op feiten die wegens verjaring niet meer vervolgd kunnen worden. De raadsvrouw verbindt hieraan de volgende conclusies:
a) Gezien de feitelijke omschrijving legt het OM verjaarde feiten ten laste. Die feiten zijn wegens verjaring niet meer stafbaar en dus moet ontslag van rechtsvervolging volgen.
2. Gezien de feitelijke omschrijving legt het OM verjaarde feiten ten laste. Als gevolg daarvan is het OM niet ontvankelijk in de vervolging.
b) De tenlastegging is innerlijk tegenstrijdig, omdat de hiervoor onder a) bedoelde feitelijke omschrijving van het hiervoor onder a) bedoelde kwalificatieve deel van de tenlastelegging dat kwalificatieve deel niet dekt. Ook in dit verband betoogt de raadvrouw dat de feitelijke omschrijving passend is bij andere zedendelicten dan het delict van art. 242 Sr. De raadsvrouw stelt dat om deze reden de dagvaarding nietig is.
2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de hiervoor bedoelde feitelijke omschrijving een uitwerking vormt van de afhankelijkheidsrelatie – en daarmee de feitelijkheid – waarbinnen de in art. 242 Sr. bedoelde dwang plaatsvond en stelt zich op het standpunt dat volgens vaste jurisprudentie ook feitelijkheden welke dateren van voor 1 december 1991 in aanmerking kunnen komen bij de beoordeling van na die datum gepleegde verkrachtingen.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
Voorop staat dat het de officier van justitie vrij staat bij de vervolging te kiezen voor het delict van art. 242 Sr., ook indien datgene wat feitelijk heeft plaatsgevonden ook als een ander – maar verjaard – strafbaar feit had kunnen worden vervolgd. Terecht geeft de raadsvrouw aan dat in dit geval de feitelijke omschrijving in de tenlastelegging betrekking zal moeten hebben op de bestanddelen van het delict van art 242 Sr.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit ook het geval. De rechtbank legt de tenlastelegging aldus uit dat de officier van justitie in het laatste deel daarvan een feitelijke omschrijving geeft van de feitelijkheid of feitelijkheden waardoor het slachtoffer tot het ondergaan van de genoemde seksuele handelingen is gedwongen. De rechtbank overweegt dat het onmiskenbaar de bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest in dit laatste deel van de tenlastelegging feitelijk de afhankelijkheidsrelatie te omschrijven waardoor het slachtoffer is gedwongen. Uit hetgeen ter terechtzitting is besproken, is gebleken dat ook de verdachte en de raadsvrouw dit deel van de tenlastelegging zo hebben geïnterpreteerd.
Terecht heeft de officier van justitie erop gewezen dat volgens vaste jurisprudentie ook feitelijkheden welke dateren van voor 1 december 1991 in aanmerking kunnen komen bij de beoordeling van na die datum gepleegde verkrachtingen. Het stond de officier van justitie dus vrij bij de omschrijving van de afhankelijkheidsrelatie ook feitelijkheden van voor 29 januari 1992 (start pleegperiode) en 1 december 1991 (inwerkingtreding art. 242 Sr. nieuw) te betrekken.
De rechtbank concludeert dat de tenlastelegging - ook in haar feitelijke omschrijving - betrekking heeft op art. 242 Sr. en dat dit voor alle procesdeelnemers voldoende kenbaar was. De aldus ten laste gelegde feiten zijn niet verjaard. De feitelijke omschrijving dekt de kwalificatieve delen van de tenlastelegging. De verweren van de raadsvrouw, zoals hiervoor onder 2.1 omschreven, worden dan ook verworpen.
2.4. Geldigheid van de dagvaarding
De geldigheid van de dagvaarding is niet in andere dan de hiervoor besproken zin bestreden en de rechtbank acht de dagvaarding dan ook geldig.
2.5 Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank acht zichzelf bevoegd tot kennisneming van de zaak.
2.6 Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Buiten de onder 2.1. weergegeven verweren heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat het OM niet ontvankelijk is in de vervolging omdat de verdachte in de afpersingszaak (waarvan het proces-verbaal aan het dossier is toegevoegd) door de politie reeds werd beschouwd als verdachte in de zedenzaak en verdachte vervolgens toch in de afpersingszaak is gehoord zonder dat hem was gezegd dat hij niet tot antwoorden was verplicht.
De rechtbank verwerpt dit verweer en acht het Openbaar Ministerie ook in dit opzicht ontvankelijk in haar vervolging. De rechtbank overweegt daarbij dat in het midden kan blijven of verdachte ten tijde van het 2e verhoor in de afpersingszaak wel of niet reeds als verdachte in de zedenzaak was aangemerkt. Indien dit laatste het geval is, is daarvan het gevolg – overeenkomstig het standpunt van de raadsvrouwe – dat de desbetreffende verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Niet is gebleken dat en door de raadsvrouwe is ook niet uiteengezet waarom aan dat gebrek een zodanig gewicht zou moeten worden toegekend – in het licht van het gehele onderzoek – dat daarmee zodanige fundamentele beginselen van strafrechtspleging zijn geschonden dat alleen de zwaarste sanctie – de niet ontvankelijkheid van het OM – op haar plaats zou zijn.
2.7 Schorsing van de vervolging
De rechtbank ziet geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
Met betrekking tot de vraag of verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er in de ten laste gelegde periode frequent sprake is geweest van door verdachte ten aanzien van [slachtoffer] verrichte seksuele handelingen, welke (mede) bestonden uit het binnendringen van het lichaam. Tevens is komen vast te staan dat deze handelingen over het algemeen tegen betaling door verdachte aan [slachtoffer] hebben plaatsgevonden.
Ook is gebleken van het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en [slachtoffer]. De voornaamste elementen in die afhankelijkheidsrelatie zijn geweest:
- De relatie is begonnen toen [slachtoffer] nog minderjarig was.
- Er was sprake van een groot leeftijdsverschil (en daarmee gepaard gaand overwicht) tussen verdachte en [slachtoffer].
- [slachtoffer] was verslaafd aan drank en drugs, verdachte wist dat en faciliteerde deze verslaving.
- Na zijn meerderjarigheid beheerde verdachte de bankrekening (met bankpas) van [slachtoffer] en kon [slachtoffer] alleen via verdachte over contanten beschikken.
Bij die stand van zaken ligt de vraag voor of [slachtoffer] in het onderhavige geval een dusdanig grote (psychische) druk heeft ervaren dat hij menselijkerwijze geen weerstand meer kon bieden aan de door verdachte gewenste seksuele handelingen zodat kan worden gesproken van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht niet voldoende overtuigend bewezen dat van dwang in die zin sprake is geweest. De afhankelijkheidsrelatie, zoals hiervoor geschetst, is een belangrijk argument om het bestaan van die dwang wel aan te nemen, maar daar staat het navolgende tegenover:
- Gedurende de gehele relatie bleef er sprake van seksueel contact tegen betaling.
- Nadat zijn ouders hem bij verdachte hadden weggehaald, is [slachtoffer] weer naar verdachte teruggekeerd.
- Onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer] geen mogelijkheid had – na zijn meerderjarigheid – om zijn financiële huishouding anders te regelen en zelf het beheer over zijn geld te voeren dan wel een ander daarmee te belasten.
- [slachtoffer] heeft niet geklaagd over de wijze, waarop verdachte het beheer over zijn middelen heeft gevoerd.
- [slachtoffer] ging herhaaldelijk met verdachte op vakantie.
- De relatie heeft zeer lang geduurd en door [slachtoffer] is nooit aangifte van strafbare feiten gedaan. Dit laatste deed [slachtoffer] pas na beëindiging van de relatie en naar aanleiding van contact met politie en een advocaat in de afpersingszaak.
Als gevolg van deze omstandigheden blijft de mogelijkheid open dat het niet of niet alleen de afhankelijkheidsrelatie is geweest die [slachtoffer] tot de ten laste gelegde seksuele handelingen bracht, maar ook aspecten die kunnen worden samen gevat met de woorden gewin, gemak of gewoonte. Onvoldoende is komen vast te staan dat het afhankelijkheidsaspect in de relatie zodanig dominant was dat er op grond daarvan van dwang in de zin van art. 242 Sr. kan worden gesproken.
Hoewel de rechtbank niet geneigd is de woorden van [slachtoffer] als getuige ter zitting een strikt juridische betekenis toe te kennen, komt in dit verband wel betekenis toe aan de verklaring van [slachtoffer] ter zitting dat hij niet tot seksuele handelingen is gedwongen en dat er daarom in zijn beleving niet zozeer sprake was van verkrachting, als wel van misbruik.
Voorzover [slachtoffer] deze woorden heeft bedoeld te uiten in hun juridische context, kan daarbij in zoverre worden aangesloten dat het gedrag van verdachte ten opzichte van [slachtoffer] uitgesproken laakbaar is geweest, waarbij de rechtbank niet onvermeld wil laten hoezeer zij onaangenaam was getroffen door de achteloosheid en geringschatting, waarmee verdachte over [slachtoffer] ter zitting sprak als zijn “Lustknabe”, maar daarmee nog niet strafbaar is als verkrachting. Ten aanzien van mogelijk wel door verdachte ten aanzien van [slachtoffer] gepleegde strafbare feiten – door [slachtoffer] als “misbruik” gekenschetst – is ter zitting geconstateerd dat deze feiten zijn verjaard.
De slotsom is dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
4. Vordering benadeelde partij
[slachtoffer] heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte, bestaande uit een voorschot voor geleden immateriële schade alsmede kosten van rechtsbijstand.
Nu verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit zal de benadeelde partij niet in haar vordering kunnen worden ontvangen.
5. Beslissing
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het hem tenlastegelegde feit.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.
6. Samenstelling van de rechtbank en de uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Jansen, voorzitter,
mrs. Bakker en Avedissian, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Kerkhof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juni 2007.