ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6832

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
zaak/rep.nr.: 347830/ AO VERZ 07-539
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na ernstig ongeval en verzuimkwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 8 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werkneemster, hierna aangeduid als [verweerster], door haar werkgever Albert Heijn B.V. (hierna: AH). De werkneemster was in dienst als verkoper en had in het verleden meerdere keren in strijd met de verzuimvoorschriften gehandeld. Tijdens een vakantie in Marokko raakte zij betrokken bij een ernstig verkeersongeval, wat leidde tot een langdurige afwezigheid van het werk. Ondanks haar eerdere overtredingen van de verzuimvoorschriften, oordeelde de kantonrechter dat de huidige te late terugkeer naar het werk geen voldoende dringende reden vormde voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter erkende echter dat de werkgever het vertrouwen in de werkneemster had verloren, waardoor de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk werd ontbonden.

De procedure begon met een verzoekschrift van AH, waarin zij ontbinding van de arbeidsovereenkomst vroeg, primair wegens een dringende reden en subsidiair wegens veranderingen in de omstandigheden. De werkneemster voerde aan dat zij niet verwijtbaar was voor haar afwezigheid en dat de werkgever onvoldoende rekening had gehouden met haar situatie na het ongeval. De kantonrechter concludeerde dat, hoewel de werkneemster zich niet altijd aan de controlevoorschriften had gehouden, dit niet voldoende was voor een dringende reden tot ontbinding. De rechter oordeelde dat er voldoende gewichtige redenen waren om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden, maar dat er geen gronden waren voor het toekennen van een vergoeding aan de werkneemster. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie [adres]
zaak/rep.nr.: 347830/ AO VERZ 07-539
datum uitspraak: 8 juni 2007
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
inzake
ALBERT HEIJN B.V.
te Zaandam, gemeente Zaanstad
verzoekster
hierna: AH
gemachtigde: mr. N. de Voogd
tegen
[verweerster]
te [adres]
verweerster
hierna: [verweerster]
gemachtigde: mr. M. Bonsen-Lemmers
De procedure
Op 24 mei 2007 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van AH. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 juni 2007, tegelijk met die van de vordering van [verweerster] in kort geding (zaaknummer 343872). Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
a. [verweerster], nu [leeftijd], is op 11 oktober 2002 bij AH in dienst getreden in de functie van verkoper tegen een brutosalaris van laatstelijk € 1.224,96 per vier weken exclusief emolumenten. Zij verrichtte gewoonlijk haar werk in een filiaal van AH in [adres].
b. Tijdens een aantal ziekteperioden in 2005 was [verweerster] niet altijd bereikbaar voor AH. AH heeft bij brief van 21 juli 2005 [verweerster] gesommeerd zich uiterlijk 25 juli 2005 te melden op straffe van verbreking van het dienstverband. Die brief is door AH verstuurd naar het haar bekende adres van [verweerster] in [adres]. Op de daarvoor door het postbedrijf aan AH geretourneerde ontvangstbewijs staat de handtekening van [verweerster].
c. Bij brief van 26 oktober 2005 heeft AH [verweerster] gemeld dat haar loon met ingang van 24 oktober 2005 werd opgeschort omdat [verweerster] in strijd met de huisregels tijdens haar arbeidsongeschiktheid niet bereikbaar was.
d. Op 28 november 2005 heeft de bedrijfsarts [verweerster] met ingang van 5 december 2005 geschikt geacht om weer te gaan werken. [verweerster] is toen echter niet op haar werk verschenen. Voor de derde maal heeft AH daarop bij brief van 27 december gemeld de loonbetaling stop te zetten. Tijdens het gesprek tussen partijen op 29 december 2005 had [verweerster] als reden voor het niet komen werken aangegeven dat zij in afwachting was geweest van een terugkoppeling van de bedrijfsarts met de behandelend arts. [verweerster] heeft toen geen second opinion aangevraagd bij het UWV, alhoewel ze wel op die mogelijkheid was gewezen.
e. Bij brief van 13 januari 2006 heeft AH [verweerster] onder meer laten weten: “Vanaf 5 december bent u gedeeltelijk arbeidsgeschikt geacht. Tot op heden heeft u geen enkele poging ondernomen om ook vorm te geven aan deze uitslag. Op de brieven die ik u stuurde gedateerd op 27, 29 december, 6 januari en 10 januari jl reageerde u steeds niet, te laat of met een excuus. (…) U bent wederom niet verschenen maar nam wel telefonisch contact op. Dit is de reden dat ik u nog eenmaal de kans geef om vorm te geven aan uw reïntegratie namelijk op 16 januari a.s. om 7.00 uur. Hierbij benadruk ik u voor de laatste keer dat u verplicht bent mee te werken aan uw reïntegratie. Wanneer u in de toekomst niet meewerkt aan uw reïntegratie zal alsnog ontslag op staande voet volgen.”
f. [verweerster] was in de maand augustus 2006 op vakantie in Marokko. Zij zou op 28 augustus 2006 weer op het werk verschijnen. Tijdens deze vakantie is [verweerster] betrokken geraakt bij een zeer ernstig verkeersongeval, tengevolge waarvan haar broer invalide is geworden en haar tante is overleden. [verweerster] heeft zich in Marokko onder behandeling gesteld van een arts psycholoog en psychotherapeut. In zijn schriftelijke medische verklaring gedateerd 17 augustus 2006 meldt die arts dat hij [verweerster] heeft onderzocht en dat zij lijdt aan een depressieve stoornis en dat zij absolute rust nodig heeft voor een periode van drie weken (24 dagen) met ingang van 17 augustus 2006 (met het verbod om gedurende deze rustperiode te reizen).
g. Op 25 augustus 2006 heeft [verweerster] met haar supermarktmanager de heer [belanghebbende] gebeld om te melden dat zij niet op haar werk zou verschijnen op 28 augustus 2006.
h. [verweerster] is op 9 september 2006 teruggekeerd in Nederland en zij heeft telefonisch contact opgenomen met [belanghebbende], die haar heeft meegedeeld voornemens te zijn haar te ontslaan.
i. Bij brief van 13 september 2006 heeft AH [verweerster] op staande voet ontslagen. In die brief heeft AH [verweerster] onder meer laten weten:
“De reden van dit ontslag is dat u zich na meerdere waarschuwingen wederom niet aan de voorschriften m.b.t. uw ziekteverzuim heeft gehouden. U heeft ons geen officiële verklaring van uw ziekte in het buitenland doen toekomen en u bent tijdens uw ziekte niet voor Albert Heijn bereikbaar geweest. In de brief d.d. 16 januari 2006 is reeds aangekondigd dat er stringentere maatregelen zouden volgen indien u zich niet aan de voorschriften zou houden. (…) Na deze waarschuwingen heeft u zich nu nogmaals niet aan de controlevoorschriften gehouden.”
j. In Nederland aangekomen is [verweerster] naar de huisarts gegaan, die haar heeft doorverwezen naar specialisten in geestelijke gezondheidszorg bij De Geestgronden, alwaar zij sinds oktober 2006 onder behandeling is.
k. [verweerster] heeft bij brief van 15 september 2006 de nietigheid van dit ontslag ingeroepen en haar arbeid aangeboden. In de brief heeft zij onder meer aangegeven dat zij beschikt over bewijzen dat zij in Marokko in een ziekenhuis was opgenomen en dat zij graag een gesprek wil aangaan om een en ander mondeling toe te lichten. Dat gesprek is op 12 oktober 2006 gehouden, waarna AH bij brief van 20 oktober 2006 [verweerster] heeft gemeld geen reden te zien het ontslag op staande voet in te trekken.
Het verzoek
AH verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval het dienstverband tussen partijen nog mocht blijken te bestaan, primair wegens een dringende reden en subsidiair wegens veranderingen in de omstandigheden.
Ter toelichting stelt AH – samengevat – het volgende.
In december 2006 is [verweerster] een laatste kans gegeven om haar handelwijze rond de controlevoorschriften te verbeteren, maar die kans heeft zij niet aangegrepen. Over het gebeurde in augustus 2006 heeft [verweerster] haar verhaal telkens gewijzigd. Zij heeft geen bewijs geleverd dat zij in een ziekenhuis in Marokko opgenomen is geweest. De verklaring van de arts van 17 augustus 2006, die AH pas op 15 september 2006 van [verweerster] heeft ontvangen en waarin niets over een ziekenhuisopname is vermeld, is niet erg geloofwaardig en mogelijk geantidateerd; van dat doktersbezoek heeft [verweerster] op 25 augustus 2006 in ieder geval geen melding gemaakt tegenover [belanghebbende]. Als [verweerster] in die periode in staat was die arts te bezoeken dan had zij ook naar de C.N.S.S. kunnen gaan voor een verklaring over haar ziekte. In de verzuimvoorschriften staat duidelijk dat die verklaring in een geval als dit nodig is, maar het is [verweerster] ook nog meegedeeld via de voicemail van de mobiele telefoon van haar zuster waar [verweerster] nog naar verwezen had. [verweerster] heeft een extreem passieve houding aangenomen. Zij heeft pas tijdens het gesprek op 12 oktober 2006 waarvoor AH [verweerster] had uitgenodigd, AH verteld van het zware ongeluk in augustus 2006. Van AH kan dan niet verwacht worden begrip te tonen. Ook gelet op de steeds veranderende verhalen van [verweerster] en de duidelijke inconsequenties zoals ten aanzien van de brief van 21 juli 2006 die zij niet in [adres] zou hebben ontvangen terwijl wel haar handtekening op de ontvangstbevestiging staat, heeft AH alle vertrouwen in [verweerster] verloren. De omstandigheden zijn zodanig veranderd dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden, dit voor het geval dat mocht blijken dat daaraan niet reeds een eind eis gekomen. Aanleiding voor toekenning voor een vergoeding ziet AH niet.
Het verweer
[verweerster] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van een vergoeding van € 17.198,00 bruto.
Ter toelichting voert [verweerster] – samengevat – het volgende aan.
[verweerster] betwist dat zij (verwijtbaar) tijdens ziekte niet bereikbaar is geweest voor AH.
De arbodienst heeft de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] in de perioden waar AH op doelt elke keer erkend, behoudens de periode vanaf 5 december 2006. [verweerster] heeft over die laatste periode geen second opinion aangevraagd omdat zij de relatie met AH niet wilde belasten. Een aantal brieven van AH heeft [verweerster] niet of met vertraging bereikt omdat zij een ander verpleegadres had, in Hoorn, welk adres zij overigens wel in juni/juli 2005 aan AH had doorgegeven.
[verweerster] heeft AH direct na het ongeval in augustus 2006 in Marokko op de hoogte gebracht van de situatie, waarbij zij het telefoonnummer heeft doorgegeven van de instelling waar zij werd verpleegd. [verweerster] was zich er ten tijde van het verblijf in Marokko niet van bewust dat zij een verklaring over haar ziekte van het C.N.S.S. nodig had. Ook in het telefoongesprek dat zij had gevoerd met [belanghebbende] is haar niet duidelijk geworden dat AH een verklaring van het C.N.S.S. verlangde. [verweerster] was gedurende twee dagen in shock en zij was ook niet in staat om naar het C.N.S.S. te gaan.
AH heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de situatie waarin [verweerster] was komen te verkeren na het zeer ernstige ongeluk. Als bij AH twijfel bestond dan had het op de weg van AH gelegen zelf onderzoek te doen. Dat [verweerster] geen verklaring van het C.N.S.S. kan overleggen levert, ook in combinatie met de eerdere waarschuwingen, geen dringende reden op.
Ook is er geen sprake van wijziging van omstandigheden die de gevraagde ontbinding rechtvaardigt.
[verweerster] wil graag weer aan het werk; als dat in verband met de vertroebelde relatie met [belanghebbende] niet mogelijk is bij haar eigen filiaal dan moet het mogelijk zijn haar in een ander filiaal te werk te stellen.
De beoordeling van het verzoek
1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
2. Gelet op de historie heeft [verweerster] zich niet altijd aan de controlevoorschriften gehouden, maar dat levert naar het oordeel van de kantonrechter nog geen dringende reden voor ontbinding op, ook niet in combinatie met de gebeurtenissen eind augustus 2006. Wat partijen in die tijd precies met elkaar hebben besproken blijft ongewis, elke partij geeft daarover een andere versie en het kan zijn dat de bijzondere situatie waarin [verweerster] verkeerde na het ernstige ongeval heeft bijgedragen aan de miscommunicatie. Het heeft ook bepaald niet geholpen dat AH er geruime tijd overheen heeft laten gaan om [verweerster] na haar brief van 15 september 2006 voor een gesprek uit te nodigen.
3. Wel valt te begrijpen dat AH het vertrouwen in [verweerster] inmiddels is verloren. [verweerster] valt wel enige verwijten te maken ter zake van het niet geheel volgen van de controlevoorschriften. Dat [verweerster] in december 2006 niet het werk heeft hervat maar ook geen second opinion heeft aangevraagd is ook een punt in haar nadeel. Het door haar daarvoor gegeven motief dat zij destijds de relatie met AH niet wilde belasten komt niet sterk over; zoals AH al heeft aangegeven is de relatie tussen een werknemer en de werkgever juist gebaat bij de helderheid die een second opinion kan geven.
Ook is de stelling van [verweerster] niet geloofwaardig dat zij vóór de brief van 21 juli 2006 al aan AH haar veranderde adres had doorgegeven, nu zij blijkens de door haar getekende ontvangstbevestiging die naar [adres] gezonden brief daar zelf heeft ontvangen.
4. Daarmee zijn er voldoende gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden, zodat het verzoek in zoverre toewijsbaar is.
5. Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden die tot de ontbinding aanleiding geven, ziet de kantonrechter geen gronden om [verweerster] een vergoeding toe te kennen.
6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
7. Gezien de aard van de procedure worden de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog tussen partijen bestaat, tegen
16 juni 2007;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.