ECLI:NL:RBHAA:2007:BA7303

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2730
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vrijstelling voor dakopbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 8 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Eisers, wonende naast de vergunninghouder, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw op de woning van de vergunninghouder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verweerder voldeed aan de vereisten van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat de stedenbouwkundige onderbouwing voldoende was. De gemachtigde van de verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het bouwplan door een stedenbouwkundige is getoetst en dat deze zich heeft aangesloten bij het welstandsadvies. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen strijd was met het motiveringsbeginsel en dat er geen onevenredige inbreuk op de privacy van eisers was. De voorzieningenrechter heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van vrijstellingen van bestemmingsplannen en de rol van stedenbouwkundigen in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 2730 en AWB 07 - 2744
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2007
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. K. Jurriens, advocaat te Noordwijk,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
derde partij
[vergunninghouder],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluiten van 24 november 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op de woning op het perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens], plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam].
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 28 december 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 april 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 16 april 2007 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 3 mei 2007, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd, en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A. Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Voorts was vergunninghouder, vergezeld van L. De Groot, ter zitting aanwezig.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Het bouwplan betreft het vergroten van de zolderetage door middel van het plaatsen van een dakopbouw, over de gehele breedte aan de achterzijde van de woning, op het adres [adres] te [plaatsnaam]. De dakopbouw is voorzien van een inham, een zogenaamde loggia, en de goothoogte van de dakopbouw bedraagt 8,3 meter.
2.3 Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, Woningwet mag en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.4 Ter plekke van het perceel waar het bouwplan betrekking op heeft geldt het bestemmingsplan 'Nieuw Vennep'. Op de locatie van het bouwplan is de bestemming 'Openbare en bijzondere gebouwen' van toepassing. Gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de op de kaart voor 'Openbaren en bijzondere gebouwen' aangewezen gronden bestemd voor gebouwen voor de openbare dienst en gebouwen voor educatieve, sociale, culturele, levensbeschouwelijke en medische doeleinden, alsmede daarvoor nodige bouwwerken en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen. Daarbij is in het eerste lid, onder b, van artikel 3 planvoorschriften bepaald dat de goothoogte van enig gebouw niet meer mag bedragen dan op de kaart is aangegeven.
2.5 Ten behoeve van de bouw van de in het geding zijnde woning heeft verweerder bij besluit van 12 januari 2001 met toepassing van artikel 19, derde lid, WRO vrijstelling verleend van het voornoemde bestemmingsplan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het onderhavige bouwplan ook vrijstelling van het bestemmingsplan is vereist omdat de woonfunctie van de dakopbouw en de goothoogte niet in overeenstemming zijn met de voorschriften uit artikel 3 van het bestemmingsplan.
2.6 Ingevolge artikel 19, derde lid, WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. In artikel 20 Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) zijn deze gevallen opgenomen. De in geding zijnde woninguitbreiding valt onder de werking van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Bro en verweerder is dan ook bevoegd zodanige vrijstelling te verlenen. De grief van eisers dat vrijstelling voor de dakopbouw niet met toepassing van het derde lid van artikel 19 WRO kan worden verleend, faalt derhalve.
2.7 Verweerder heeft gebruik gemaakt van deze vrijstellingsmogelijkheid omdat het bouwplan naar de mening van verweerder slechts in geringe mate afwijkt van de bebouwingsmogelijkheden die in het bestemmingsplan zijn aangegeven. In dit verband heeft verweerder gewezen op de reeds gerealiseerde woningen en de minimale overschrijding van de goothoogte. Bovendien is verweerder niet gebleken dat het bouwplan stedenbouwkundig niet verantwoord is. Naar de mening van verweerder wordt het recht op privacy van eisers niet onevenredig geschaad nu vanuit de zolderverdieping geen zicht bestaat op het naast gelegen erf en dat het balkon tot op ooghoogte wordt gebouwd, waarbij de zijwanden ondoorzichtig zijn en de afstand tussen het balkon en de zijdeperceelgrens 8 meter bedraagt.
2.8 Eisers zijn woonachtig op het naastgelegen perceel op het adres [adres] en kunnen zich niet met de verleende vrijstelling en bouwvergunning verenigen. Omdat de vergunninghouder inmiddels is aangevangen met de bouwwerkzaamheden, willen eisers de bodemprocedure niet afwachten en hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de verleende vrijstelling en bouwvergunning worden geschorst.
2.9 Eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit een deugdelijke onderbouwing ontbeert omdat verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie niet heeft gevolgd. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. De bezwaarschriftencommissie heeft immers gemotiveerd aangegeven dat het door verweerder gevoerde beleid als verwoord in de 'sneltoetscriteria artikel 19, derde lid, WRO' - op grond waarvan verweerder in het primaire besluit vrijstelling had verleend - in onderhavig geval niet van toepassing is. De commissie is vervolgens ingegaan op de vraag of verweerder op andere gronden - die tijdens de hoorzitting naar voren zijn gebracht - de vrijstelling kon verlenen en heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De commissie heeft bij de afweging in aanmerking genomen de gering mate van overschrijding van de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan, de omstandigheid dat stedenbouwkundig geen beletselen zijn gesteld en gebleken en het feit dat de privacy van eisers niet onevenredig wordt geschaad. Niet in te zien is dan ook in welk opzicht verweerder het advies van de commissie niet heeft gevolgd.
2.10 Eisers hebben ter zitting naar voren gebracht dat het bestreden besluit geen inzicht geeft in de stedenbouwkundige onderbouwing en ook om deze reden een deugdelijke motivering ontbeert. Verweerders gemachtigde heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat het bouwplan wel door een stedenbouwkundige is getoetst en dat de stedenbouwkundige zich heeft aangesloten bij het welstandsadvies. Volgens de stedenbouwkundige is zowel de hoofdvorm van het lessenaarsdak als de uitstraling zeer goed passend bij de woning en het ensemble van de bestaande woningen. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan deze aanvulling van verweerder en de voorzieningenrechter houdt het er dan ook voor dat een stedenbouwkundige toets door een deskundige medewerker heeft plaats gevonden. Hoewel het bestreden besluit op dit punt summier is, levert dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter in onderhavig geen strijd met het motiveringsbeginsel op. Nu eisers noch in bezwaar noch in het beroep- en verzoekschrift op het punt van de stedenbouwkundige aspecten bezwaren hebben geuit, kon verweerder volstaan met een summiere motivering.
2.11 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat een dakopbouw niet wordt genoemd in het door verweerder vastgestelde beleid 'sneltoetscriteria artikel 19, derde lid, WRO' en dat derhalve niet anders kan worden geconcludeerd dan dat dit beleid niet van toepassing is op een dakopbouw. Dit betekent dat verweerder zich bij de vraag of hij gebruik gaat maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen, niet op dit beleid kan baseren. Het betekent echter niet - zoals eisers hebben gesteld - dat het bouwplan in strijd met het beleid is. Hiervan kan immers geen sprake zijn als het beleid niet van toepassing is. Dit betekent eveneens dat de in het beleid neergelegde vaste lijn dat balkons en dakterrassen binnen de gemeente Haarlemmermeer uit privacyoverwegingen niet zijn toegestaan niet van toepassing is in onderhavig geval.
2.12 Anders dan eisers is de voorzieningenrechter van oordeel dat de dakopbouw geen onevenredig grote inbreuk op eisers privacy met zich brengt en dat niet geoordeeld kan worden dat verweerder om die reden vrijstelling had dienen te weigeren. Verweerder heeft bij de belangenafweging in het kader van de verleende vrijstelling het door eisers gestelde privacyverlies meegewogen. Volgens verweerder is er vanaf de zolder geen direct zicht op het naastgelegen erf en wordt het balkon op ooghoogte gebouwd. Bovendien noemt verweerder de ondoorzichtige zijwanden en is de afstand tussen balkon en perceelsgrens 8 meter. Verweerder heeft eveneens in ogenschouw genomen dat de loggia slechts een beperkt deel van het jaar in gebruik zal kunnen worden genomen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding te twijfelen aan deze vaststellingen van verweerder.
2.13 Eisers hebben hun stelling dat de afstand tussen het balkon en de perceelsgrens 1,70 meter bedraagt en mitsdien sprake is van strijd met artikel 5:50 Burgerlijk Wetboek (BW) niet onderbouwd en niet aannemelijk kunnen maken. Ter voorlichting van eisers merkt de voorzieningenrechter nog op dat strijd met artikel 5:50 BW niet rechtstreeks een weigeringsgrond oplevert. Het is een omstandigheid waarmee verweerder bij zijn belangenafweging rekening dient te houden, maar waaraan geen doorslaggevend gewicht hoeft te worden toegekend.
2.14 Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de eerdere weigering een bouwvergunning te verlenen voor een dakkapel niet is aan te merken als een gelijk geval. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt derhalve evenmin.
2.15 Het beroep is ongegrond. Nu het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het desbetreffende verzoek wordt derhalve afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 8 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.