ECLI:NL:RBHAA:2007:BA7390

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
343872 VV EXPL 07-72
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk ontbindingsverzoek na ernstig ongeluk tijdens vakantie met ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 8 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, hierna te noemen [eiseres], en haar werkgever, Albert Heijn B.V., hierna te noemen AH. [Eiseres] was in dienst bij AH als verkoper en had te maken met een aantal ziekteperioden in 2005, waarbij zij niet altijd bereikbaar was voor haar werkgever. Dit leidde tot verschillende waarschuwingen van AH over haar verzuim. In augustus 2006 raakte [eiseres] betrokken bij een ernstig verkeersongeval tijdens haar vakantie in Marokko, wat resulteerde in een langdurige afwezigheid van het werk. Ondanks haar afwezigheid heeft AH haar op 13 september 2006 op staande voet ontslagen, omdat zij zich niet aan de verzuimvoorschriften zou hebben gehouden.

In de procedure vorderde [eiseres] bij wijze van voorlopige voorziening dat AH haar zou wedertewerkstellen en haar loon zou doorbetalen. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van het ontslag, in onderling verband moesten worden bezien. De kantonrechter kwam tot de voorlopige conclusie dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet, gezien de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] na het ongeval en het feit dat AH onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar situatie. De kantonrechter wees de vordering tot doorbetaling van het loon toe, maar wees de vordering tot wedertewerkstelling af, omdat niet was aangetoond dat er een spoedeisend belang was.

De kantonrechter concludeerde dat het ontslag nietig was en dat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestond. De vordering tot betaling van het loon werd toegewezen, met een matiging van de wettelijke verhoging tot 10%. De proceskosten werden aan AH opgelegd, omdat deze in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 343872 / VV EXPL 07-72
datum uitspraak: 8 juni 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[eiseres]
te [adres]
eisende partij
hierna te noemen [eiseres]
gemachtigde mr. M. Bonsen-Lemmers
tegen
ALBERT HEIJN B.V.
te Zaandam, gemeente Zaanstad
gedaagde partij
hierna te noemen AH
gemachtigde mr. N. de Voogd
De procedure
[eiseres] heeft AH op 25 april 2007 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2007. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
AH heeft inmiddels bij de kantonrechter een verzoekschrift ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor het geval dat vast komt te staan dat aan die overeenkomst nog geen einde is gekomen.
De mondelinge behandeling van dat verzoek, waartegen [eiseres] een verweerschrift heeft ingediend, heeft tegelijk met die van deze vordering plaatsgevonden en in beide zaken is uitspraak bepaald op vandaag.
De feiten
a. [eiseres], nu [leeftijd], is op 11 oktober 2002 bij AH in dienst getreden in de functie van verkoper tegen een brutosalaris van laatstelijk € 1.224,96 per vier weken exclusief emolumenten. Zij verrichtte gewoonlijk haar werk in een filiaal van AH in [adres].
b. Tijdens een aantal ziekteperioden in 2005 was [eiseres] niet altijd bereikbaar voor AH. AH heeft bij brief van 21 juli 2005, gestuurd naar het woonadres van [eiseres] in [adres], [eiseres] gesommeerd zich uiterlijk 25 juli 2005 te melden op straffe van verbreking van het dienstverband. Bij brief van 26 oktober 2005 heeft AH [eiseres] gemeld dat haar loon met ingang van 24 oktober 2005 werd opgeschort omdat [eiseres] in strijd met de huisregels tijdens haar arbeidsongeschiktheid niet bereikbaar was.
c. Op 28 november 2005 heeft de bedrijfsarts [eiseres] met ingang van 5 december 2005 geschikt geacht om weer te gaan werken. [eiseres] is toen echter niet op haar werk verschenen. Voor de derde maal heeft AH daarop bij brief van 27 december gemeld de loonbetaling stop te zetten. Tijdens het gesprek tussen partijen op 29 december 2005 had [eiseres] als reden voor het niet komen werken aangegeven dat zij in afwachting was geweest van een terugkoppeling van de bedrijfsarts met de behandelend arts. [eiseres] heeft toen geen second opinion aangevraagd bij het UWV, alhoewel ze wel op die mogelijkheid was gewezen.
d. Bij brief van 13 januari 2006 heeft AH [eiseres] onder meer laten weten: “Vanaf 5 december bent u gedeeltelijk arbeidsgeschikt geacht. Tot op heden heeft u geen enkele poging ondernomen om ook vorm te geven aan deze uitslag. Op de brieven die ik u stuurde gedateerd op 27, 29 december, 6 januari en 10 januari jl reageerde u steeds niet, te laat of met een excuus. (…) U bent wederom niet verschenen maar nam wel telefonisch contact op. Dit is de reden dat ik u nog eenmaal de kans geef om vorm te geven aan uw reïntegratie namelijk op 16 januari a.s. om 7.00 uur. Hierbij benadruk ik u voor de laatste keer dat u verplicht bent mee te werken aan uw reïntegratie. Wanneer u in de toekomst niet meewerkt aan uw reïntegratie zal alsnog ontslag op staande voet volgen.”
e. [eiseres] was in de maand augustus 2006 op vakantie in Marokko. Zij zou op 28 augustus 2006 weer op het werk verschijnen. Tijdens deze vakantie is [eiseres] betrokken geraakt bij een zeer ernstig verkeersongeval, tengevolge waarvan haar broer invalide is geworden en haar tante is overleden. [eiseres] heeft zich in Marokko onder behandeling gesteld van een arts psycholoog en psychotherapeut. In zijn schriftelijke medische verklaring gedateerd 17 augustus 2006 meldt die arts dat hij [eiseres] heeft onderzocht en dat zij lijdt aan een depressieve stoornis en dat zij absolute rust nodig heeft voor een periode van drie weken (24 dagen) met ingang van 17 augustus 2006 (met het verbod om gedurende deze rustperiode te reizen).
f. Op 25 augustus 2006 heeft [eiseres] met haar supermarktmanager de heer [bedrijfsleider] gebeld om te melden dat zij niet op haar werk zou verschijnen op 28 augustus 2006.
g. [eiseres] is op 9 september 2006 teruggekeerd in Nederland en zij heeft telefonisch contact opgenomen met [bedrijfsleider], die haar heeft meegedeeld voornemens te zijn haar te ontslaan.
h. Bij brief van 13 september 2006 heeft AH [eiseres] op staande voet ontslagen. In die brief heeft AH [eiseres] onder meer laten weten:
“De reden van dit ontslag is dat u zich na meerdere waarschuwingen wederom niet aan de voorschriften m.b.t. uw ziekteverzuim heeft gehouden. U heeft ons geen officiële verklaring van uw ziekte in het buitenland doen toekomen en u bent tijdens uw ziekte niet voor Albert Heijn bereikbaar geweest. In de brief d.d. 16 januari 2006 is reeds aangekondigd dat er stringentere maatregelen zouden volgen indien u zich niet aan de voorschriften zou houden. (…) Na deze waarschuwingen heeft u zich nu nogmaals niet aan de controlevoorschriften gehouden.”
i. In Nederland aangekomen is [eiseres] naar de huisarts gegaan, die haar heeft doorverwezen naar specialisten in geestelijke gezondheidszorg bij De Geestgronden, alwaar zij sinds oktober 2006 onder behandeling is.
j. [eiseres] heeft bij brief van 15 september 2006 de nietigheid van dit ontslag ingeroepen en haar arbeid aangeboden. In de brief heeft zij onder meer aangegeven dat zij beschikt over bewijzen dat zij in Marokko in een ziekenhuis was opgenomen en dat zij graag een gesprek wil aangaan om een en ander mondeling toe te lichten. Dat gesprek is op 12 oktober 2006 gehouden, waarna AH bij brief van 20 oktober 2006 [eiseres] heeft gemeld geen reden te zien het ontslag op staande voet in te trekken.
k. Ondanks sommatie daartoe heeft AH [eiseres] geen loon meer betaald vanaf 13 september 2006.
De vordering
[eiseres] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van AH tot wedertewerkstelling van [eiseres] op straffe van verbeurte van een dwangsom en tot betaling van het loon vermeerderd met vakantietoeslag, rente en wettelijke verhoging vanaf 13 september 2006 . [eiseres] stelt daartoe onder meer het volgende.
[eiseres] betwist dat zij (verwijtbaar) tijdens ziekte niet bereikbaar is geweest voor AH. Zij heeft AH direct na het ongeval op de hoogte gebracht van de situatie, waarbij zij het telefoonnummer heeft doorgegeven van de instelling waar zij werd verpleegd. De feiten die zich in augustus 2006 hebben voorgedaan leveren geen dringende reden op voor ontslag, ook niet met verwijzing naar de eerder gegeven waarschuwingen. Over die eerdere perioden geldt dat de arbodienst de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] heeft erkend, behoudens de periode vanaf 5 december 2006. [eiseres] heeft toen geen second opinion aangevraagd omdat zij de relatie met AH niet wilde belasten. Een aantal brieven van AH heeft [eiseres] met vertraging bereikt omdat zij een ander verpleegadres had, welk adres zij overigens wel aan AH had doorgegeven.
[eiseres] was zich er ten tijde van het verblijf in Marokko niet van bewust dat zij over haar ziekte een verklaring van het C.N.S.S. nodig had. Ook in het telefoongesprek dat zij had gevoerd met [bedrijfsleider] is haar niet duidelijk geworden dat AH een verklaring van het C.N.S.S. verlangde. [eiseres] was na het ongeval gedurende twee dagen in shock en zij was ook niet in staat om naar het C.N.S.S. te gaan. Zij had wel op 25 augustus 2006 AH telefonisch gemeld dat zij naar het ziekenhuis was gegaan en op 30 augustus had ze AH gemeld dat ze voornemens was zo snel mogelijk terug te keren. Dat heeft ze op 9 september 2006 gedaan. AH heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de situatie waarin [eiseres] was komen te verkeren na het zeer ernstige ongeluk. Als bij AH twijfel bestond dan had het op de weg van AH gelegen zelf onderzoek te doen. Dat [eiseres] geen verklaring van het C.N.S.S. kan overleggen levert, gelet op alle omstandigheden, geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet en het [eiseres] gegeven ontslag is daarom nietig. [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering omdat zij nu al enige tijd geen inkomen geniet.
Het verweer
AH betwist de vordering en voert daartoe onder meer het volgende aan. In december 2006 is [eiseres] een laatste kans gegeven om haar handelwijze rond de controlevoorschriften te verbeteren, maar die kans heeft zij niet aangegrepen. Over het gebeurde in augustus 2006 heeft [eiseres] haar verhaal telkens gewijzigd. Zij heeft geen bewijs geleverd dat zij in een ziekenhuis in Marokko opgenomen is geweest. De verklaring van de arts van 17 augustus 2006, die AH pas op 15 september 2006 van [eiseres] heeft ontvangen en waarin geen melding wordt gedaan van een ziekenhuispname, is niet erg geloofwaardig en mogelijk geantidateerd; van dat doktersbezoek heeft [eiseres] op 25 augustus 2006 in ieder geval geen melding gemaakt tegenover [bedrijfsleider]. Als [eiseres] in die periode in staat was die arts te bezoeken dan had zij ook naar de C.N.S.S. kunnen gaan voor een verklaring. In de verzuimvoorschriften staat duidelijk dat die verklaring in een geval als dit nodig is, maar het is [eiseres] ook nog meegedeeld via de voicemail van de mobiele telefoon van haar zuster waar [eiseres] nog naar verwezen had. [eiseres] heeft een extreem passieve houding aangenomen. Pas tijdens het gesprek op 12 oktober 2006 waarvoor AH [eiseres] had uitgenodigd, heeft [eiseres] AH verteld van het zware ongeluk in augustus 2006. Van AH kan dan niet verwacht worden begrip te tonen.
Omdat [eiseres] ondanks de eerdere waarschuwingen zich wederom niet aan de controlevoorschriften heeft gehouden, heeft AH haar op goede gronden op staande voet ontslagen.
De beoordeling van het geschil
1. De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiseres] tot een toewijzing daarvan zal leiden. De kantonrechter is voorshands, op grond van de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat dit deels het geval is.
2. Bij de beoordeling van de vraag òf van een dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden betekenen. De vraag of de gevolgen van de beëindiging van de dienstbetrekking voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging, behoort dus te worden beantwoord in het kader van de vraag of sprake is van een dringende reden.
3. Partijen verschillen van mening over wat er nu precies besproken is tijdens het telefoongesprek op 25 augustus 2006. Wel staat vast dat het AH duidelijk was geworden dat [eiseres] niet op de tevoren afgesproken dag weer aan het werk zou gaan. Volgens [bedrijfsleider] had [eiseres] hem gezegd dat zij in het ziekenhuis had gelegen.
4. Gelet daarop had het op de weg van AH gelegen om, toen [eiseres] ook eind augustus 2006 niet terug was gekeerd en eerst op 9 september 2006 contact had opgenomen, nader onderzoek te doen en bijvoorbeeld de arbodienst in te schakelen, en niet te volstaan met het vragen naar de C.N.S.S. verklaring en met het schriftelijk geven van het ontslag op staande voet. Het had voor de hand gelegen dat AH eerst [eiseres] op korte termijn (dus eerder dan op 12 oktober 2006) nog voor een gesprek had uitgenodigd, dan hadden het zeer zware ongeval in Marokko en de verdere gebeurtenissen besproken kunnen worden en dan had AH (eerder) de benodigde helderheid kunnen krijgen.
5. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter was er onder de gegeven omstandigheden, ondanks de voorgeschiedenis van het niet altijd volgen van de controlevoorschriften door [eiseres], geen sprake van een dringende reden. Voorshands moet er daarom vanuit worden gegaan dat het gegeven ontslag nietig is en dat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestaat.
6. De conclusie moet daarom zijn dat de vordering ter zake van het doorbetalen van het loon toegewezen moet worden. De vordering van wedertewerkstelling wordt afgewezen omdat niet is gesteld welk spoedeisend belang [eiseres] daarbij heeft en de arbeidsovereenkomst bij beschikking van de kantonrechter van vandaag wordt ontbonden. Verder ziet de kantonrechter in de omstandigheden van het geval aanleiding vooralsnog de wettelijke verhoging te matigen tot 10 %.
7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
8. De proceskosten komen voor rekening van AH omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt AH bij wijze van voorlopige voorziening om aan [eiseres] te betalen
a) € 7.398,66 bruto aan loon exclusief vakantietoeslag aan loon over de periode van 13 september 2006 tot 1 maart 2007;
b) het loon van € 1.222,92 bruto per weken vanaf 1 maart 2007 te vermeerderen met de vakantietoeslag ad 8 %, te betalen op de overeengekomen tijdstippen, dit tot de dag waarop rechtsgeldig een einde aan de arbeidsovereenkomst zal zijn gekomen;
c) 10 % aan wettelijke verhoging over het achterstallige loon vanaf de dag der verschuldigdheid;
d) de wettelijke rente over de hiervoor genoemde/bedoelde bedragen vanaf de dag der verschuldigdheid tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt AH tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 84,31
vastrecht € 199,00
salaris gemachtigde € 400.00,
te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.833 ten name van MvJ arrondissement Haarlem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.