ECLI:NL:RBHAA:2007:BA8762

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348261 AO VERZ 07-584
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na handgemeen tussen medewerkers in klein bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 3 juli 2007 uitspraak gedaan over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen de vennootschap onder firma FA. H.J. [XXX] & ZONEN (verzoekster) en [verweerder]. De verzoekster heeft op 29 mei 2007 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, na een incident op 21 mei 2007 waarbij [verweerder] betrokken was. Tijdens dit incident heeft [verweerder] [YYY], een collega, met een schep geslagen, wat leidde tot een onwerkbare situatie op de werkvloer. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juni 2007, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht en getuigenverklaringen zijn overgelegd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedragingen van [verweerder] op 21 mei 2007 de oorzaak zijn van de verstoring van de arbeidsrelatie. De rechter oordeelde dat [verweerder] de aanstichter van het handgemeen was en dat de verzoekster het vertrouwen in hem had verloren. De rechter heeft geoordeeld dat de verstoring van de arbeidsrelatie aan [verweerder] valt te verwijten, vooral gezien de kleine omvang van het bedrijf en het belang van een goede onderlinge verstandhouding. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 15 juli 2007, zonder recht op een vergoeding voor [verweerder]. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rep.nr.: 348261 AO VERZ 07-584
datum uitspraak: 3 juli 2007
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
inzake
de vennootschap onder firma
FA. H.J. [XXX] & ZONEN
te Hoofddorp
verzoekster
hierna: [verzoekster]
gemachtigde: mr. B.D. Roelink
tegen
[verweerder]
te [woonplaats]
verweerder
hierna: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.J. Perrels
De procedure
Op 29 mei 2007 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van [verzoekster], strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, voor het geval mocht blijken dat deze niet reeds is geëindigd. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 juni 2007. Op deze zitting hebben partijen hun standpunt nader toegelicht. De gemachtigde van [verzoekster] heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is verhandeld.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
[verweerder] (42) is sinds 1 augustus 1992 als loodsmedewerker in dienst van [verzoekster]. Zijn salaris bedraagt laatstelijk € 1.940,64 per maand (exclusief emolumenten).
Op 22 mei 2007 heeft [YYY], eveneens in dienst van [verzoekster], bij de politie aangifte van mishandeling gedaan. De aangifte luidt onder meer:
Gisteren, maandag 21 mei 2007 omstreeks 10.45 uur zag ik dat [verweerder] de machines niet goed in de gaten hield. Ik liep naar hem toen en zei: “Houd het goed in de gaten.. Ik heb nog gezegd dat je ze dan wat langzamer moet zetten”. Ik zag dat hij aan de andere kant van de loopband stond. Ik zag dat hij mijn t-shirt vastpakte en deze kapot trok. (…) Ik zag dat [verweerder] onder de band doorstapte. Ik zag dat daar een schop stond. Ik zag dat [verweerder] de schop pakte en mij sloeg. (…) Ik zag dat hij mij met kracht met de schep sloeg. Volgens mij had hij de schep met beide handen vast. Ik voelde dat hij mij met de schap raakte op mijn linkerelleboog. Op dat moment heb ik hem gelijk vastgepakt. Ik heb hem de schep afhandig gemaakt (…) Hierna heb ik de schep onder zijn kin geplaatst. Ik deed dit om hem tot bedaren te brengen. Ik zag namelijk dat [verweerder] door het lint was. Hij was heel agressief. Ik zag dat [verweerder] naar lucht hapte en rustig werd. Op dat moment heb ik hem losgelaten. (…) Later zag ik dat ik een wond aan mijn linkerelleboog had.
(...)
Bij brief van mr Roelink van 29 mei 2007 heeft deze namens [verzoekster] [verweerder] op staande voet ontslagen. Deze brief luidt onder meer:
De beslissing van cliënte is dat u op staande voet bent ontslagen. V.o.f. [verzoekster] is een klein bedrijfje; dat u weigert aanwijzingen van de heer [YYY] op te volgen is al ernstig, maar uw agressie is absoluut onaanvaardbaar. Ook het feit dat u de door verklaringen van getuigen ondersteunde gebeurtenissen ontkent, maakt de onmogelijk voor u om terug te keren op de werkplek nog groter. U toont geen enkel berouw en dat alles brengt cliënte tot de beslissing dat geen andere maatregel dan een ontslag op staande voet op zijn plaats is.
[Mevrouw G] verklaart onder andere het volgende te hebben gezien:
Na een misverstand over werkzaamheden heeft [verweerder] de heer [YYY] bij z’n shirt gepakt en heeft vervolgens een schep gepakt en heeft daarmee tegen de heer [YYY] geslagen. (…)
[Mevrouw H] verklaart onder andere het volgende te hebben gezien:
(…) Opeens zag ik dat [verweerder] [YYY] begon te slaan met zijn handen, toen heeft hij de schep gepakt en zwaaide daarmee naar [YYY]. [YYY] probeerde de schep van hem af te pakken (…)
Het verzoek
[verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval het dienstverband tussen partijen nog mocht blijken te bestaan. [verzoekster] baseert het verzoek op een verandering in de omstandigheden, die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet leiden.
Ter toelichting stelt [verzoekster] het volgende.
Tussen [verweerder] en zijn direct leidinggevende [YYY] heeft een handgemeen plaatsgehad. Zij verschillen diametraal van mening over de lezing van de gebeurtenissen op 21 mei 2007. De arbeidsverhouding in het kleine bedrijf van [verzoekster] (waar de zoon van de vennoten, [verweerder] en [YYY] de enige vaste werknemers zijn) is hierdoor duurzaam verstoord. Ter zitting heeft de vennoot [verzoekster] hierop nader toegelicht dat agressie in dit kleine samenwerkingsverband niet getolereerd kan worden.
Het verweer
[verweerder] refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de verzochte voorwaardelijke ontbinding. Hij verzoekt om toekenning van een vergoeding met toepassing van een correctiefactor 2. Ter toelichting voert [verweerder] aan dat aan [verzoekster] valt te verwijten dat zij zich in verband met het incident op 12 mei 2007 uiterst subjectief heeft opgesteld door zich -ook gelet op het grote aantal dienstjaren van [verweerder]- volledig achter de voorman [YYY] te plaatsen.
De beoordeling van het verzoek
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
In de eerste plaats staat ter beoordeling of er gewichtige redenen zijn die tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten leiden. Het volgende wordt overwogen.
Zoals [verweerder] in zijn verweerschrift aanvoert heeft hij begrip voor het standpunt van [verzoekster] dat de situatie op de werkvloer tussen [verweerder] en [YYY] onwerkbaar is.
Dit leidt naar het oordeel van de kantonrechter in een klein bedrijf als dat van [verzoekster] direct tot een verstoring van de arbeidsverhouding. Ter zitting heeft [verweerder] toegelicht dat nu [verzoekster] hem niet meer in het bedrijf wil handhaven, hij zijn terugkeer ook niet ziet zitten. Deze situatie levert reeds een verandering van omstandigheden op die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op korte termijn rechtvaardigt. De arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden tegen 15 juli 2007.
Vervolgens staat ter beoordeling of aan [verweerder] in verband met deze ontbinding naar billijkheid een vergoeding behoort te worden toegekend. Hiertoe wordt het navolgende overwogen.
De onwerkbare situatie bij [verzoekster] is grotendeels terug te voeren tot de gebeurtenis op 21 mei 2007. Daarvoor was de verhouding tussen [verweerder] en [YYY] ook al niet optimaal, maar van een incident als het handgemeen in mei 2007 is niet eerder sprake geweest. Voor de beoordeling van de vraag aan wie het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie te wijten is, is van doorslaggevend belang of [verzoekster] aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] de aanstichter van het handgemeen is geweest en [YYY] met een schep heeft geslagen.
De kantonrechter is van oordeel dat met de overgelegde stukken, in het bijzonder de aangifte van [YYY], de twee getuigenverklaringen en de foto van de verwonding op de arm van [YYY], aannemelijk is geworden dat [verweerder] [YYY] met een schep heeft geslagen en niet andersom. Bovendien kan uit het door [verweerder] blijkens foto’s opgelopen letsel niet worden afgeleid dat [YYY] hém met een schep zou hebben geslagen.
Door de aldus aannemelijk gemaakte gedragingen van [verweerder] op 21 mei 2007 heeft hij over zichzelf afgeroepen dat [verzoekster] het vertrouwen in hem is kwijtgeraakt. Dit geldt eens te meer nu er slechts drie medewerkers in vaste dienst zijn, zodat het ook voor [verweerder] duidelijk moet zijn geweest dat een goede onderlinge verstandhouding van de werknemers van groot belang is voor een werkbare arbeidsverhouding. Dit betekent dat de verstoring van de arbeidsrelatie aan [verweerder] valt te verwijten. Onder deze omstandigheden bestaat voor de toekenning van een vergoeding naar billijkheid geen aanleiding.
Gezien de aard van de procedure worden de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog tussen partijen bestaat, tegen 15 juli 2007;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Dubois en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.