ECLI:NL:RBHAA:2007:BA9143

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-12277
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor speeltoestel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Haarlem, dat zowel een vrijstelling van het bestemmingsplan als een bouwvergunning voor het plaatsen van een speeltoestel verleent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijstelling met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voorbereid, waardoor belanghebbenden hun zienswijzen konden indienen. Eiseres heeft echter geen zienswijze ingediend, wat haar het recht op beroep tegen de vrijstelling ontneemt op grond van artikel 6:13 Awb. De rechtbank verklaart het beroep tegen de vrijstelling dan ook niet-ontvankelijk.

Met betrekking tot de bouwvergunning oordeelt de rechtbank dat er geen gronden zijn om deze te weigeren. De rechtbank stelt vast dat de bouwvergunning in beginsel geweigerd moet worden indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan, maar omdat verweerder vrijstelling heeft verleend, staat deze grond niet langer aan het verlenen van de bouwvergunning in de weg. Eiseres heeft aangevoerd dat de bouwvergunning gebrekkig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende adviezen heeft ingewonnen en de benodigde onderzoeken heeft uitgevoerd. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bouwvergunning ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten op 21 juni 2007, waarbij de rechtbank de proceskosten niet heeft toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/12277
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2007
in de zaak van:
[eisers],
wonende te Haarlem,
eisers,
tegen:
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Haarlem,
verweerder,
derde partij
Gemeente Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2006 heeft verweerder vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan, almede vergunning verleend voor het plaatsen van een speeltoestel.
Bij brieven van 11 mei 2006 en 29 mei 2006 heeft (onder anderen) eiseres bezwaar tegen dit besluit doen maken.
Bij op 26 oktober 2006 bekendgemaakt besluit van 17 oktober 2006, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de kamer belast met de behandeling van bezwaarschriften op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling en de monumentenzorg van de Commissie beroep- en bezwaarschriften (hierna: de Commissie).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij, op 7 december 2006 door verweerder ontvangen, brief van 6 december 2006, aangevuld bij brief van 10 januari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 juni 2007, alwaar namens eiseres [X] is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. S.G.J. Klok, werkzaam bij de gemeente Haarlem. De gemeente Haarlem tot slot heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. L.B. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Op 21 november 2005 heeft de gemeente Haarlem een vergunningsaanvraag ingediend voor het plaatsen van een speeltoestel op [adres]. Omdat het bouwplan volgens verweerder in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, heeft verweerder tot het volgen van de vrijstellingsprocedure besloten. Het bouwplan heeft in dat kader van 10 februari 2006 tot en met 23 maart 2006 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Bij besluit van 5 april 2006 heeft verweerder vrijstelling van artikel 10 van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan, alsmede de vergunning voor het plaatsen van het speeltoestel verleend. Tegen dit besluit heeft (onder anderen) eiseres bezwaar gemaakt. Nadat eiseres tijdens de hoorzitting van 19 juli 2006 was gehoord en de Commissie een advies had uitgebracht, heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres vervolgens beroep ingesteld.
2.2 Eiseres heeft aan haar beroep - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd dat (i) er sprake is van een toetsingscriterium in de vorm van een dubbelbestemming over het hele plangebied en dat niet is gebleken dat aldus is getoetst, (ii) de verleende bouwvergunning gebrekkig en onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd, (iii) de inhoud van het advies van de Commissie Welstand en Monumenten (hierna: de Welstandscommissie) eiseres niet bekend is, (iv) de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten niet is onderzocht, (v) de verkeersonveilige situatie ter plaatse zich niet voor een speelplek leent en (vi) dat niet is gebleken van een behoefte aan een speelvoorziening op de betreffende plek.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Op grond van het bepaalde in artikel 44, lid 2, van de Woningwet wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wanneer geen reguliere bouwvergunning is vereist, maar kan worden volstaan met een lichte bouwvergunning.
Ingevolge artikel 3, lid 2, sub a, van het Besluit Bouwvergunningsvrije en Licht-bouwvergunningplichtige Bouwwerken (hierna: BBLB) in samenhang gelezen met artikel 4, lid 3, BBLB, is een lichte bouwvergunning vereist voor (onder meer) een speeltoestel, indien de hoogte daarvan, gemeten vanaf de voet, hoger is dan 3 meter en minder dan vijf meter.
Ingevolge artikel 44, lid 1, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Het derde lid van artikel 44 van de Woningwet bepaalt voorts dat het eerste lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing is op de lichte bouwvergunning, met dien verstande dat:
a. onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op constructieve veiligheid, en
b. onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
De welstandsnota van de gemeente Haarlem houdt - onder meer en voor zover hier van belang - in als volgt:
"7. Algemene Welstandscriteria
(...) Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat:
(...)
2. Het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is (relatie tussen bouwwerk en omgeving);
(...)".
Ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan vrijstelling worden verleend van het bestemmingsplan.
Artikel 10 van de bij het toepasselijke bestemmingsplan "Kennermerplein en Bolwerken" behorende planvoorschriften bepaalt dat op het betreffende gebied de bestemming "Groenvoorziening" van toepassing is.
Artikel 5 van de planvoorschriften bepaalt dat alle gronden van het plangebied tevens zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van cultuurhistorische waarden en de ruimtelijke en structurele samenhang, zoals deze zijn vastgelegd in het 'Beschermd stadsgezicht Haarlem'.
Ingevolge artikel 49, lid 5, van de Woningwet wordt de verlening van een vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld bij de administratieve rechter door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 Awb naar voren heeft gebracht.
2.5 Het primaire besluit dat aan deze zaak ten grondslag ligt, omvat twee zelfstandige deelbesluiten: het besluit tot verlenen van de vrijstelling en het besluit tot verlenen van de bouwvergunning voor het plaatsen van het speeltoestel. De rechtbank begrijpt de door eiseres aangevoerde beroepsgronden aldus, dat de hiervoor in 2.2 onder (i) en (iv) weergegeven gronden zien op de vrijstelling, (ii) en (iii) op de bouwvergunning en (v) en (vi) op beide zelfstandige deelbesluiten.
2.6 In het onderhavige geval is de vrijstelling, anders dan de bouwvergunning, met toepassing van afdeling 3.4 Awb voorbereid, zodat belanghebbenden hun zienswijzen naar voren hebben kunnen brengen op het voornemen vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Eiseres heeft geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Op grond van het bepaalde in artikel 6:13 Awb, wordt de belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een zienswijze naar voren te brengen, van de mogelijkheid beroep in te stellen uitgesloten. Dienaangaande heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij weliswaar wist dat zij haar zienswijze naar voren kon brengen, maar dat zij heeft besloten te wachten tot bezwaar kon worden gemaakt. Nu deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank voor risico van eiseres dient te blijven, kan haar redelijkerwijs worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend en kan door haar geen beroep tegen de vrijstelling worden ingesteld. Dat artikel 49, lid 5 Awb met zich brengt dat ten aanzien van de vrijstelling de beroepsgang voor de bouwvergunning leidend is, zodat ook nu de vrijstelling met toepassing van afdeling 3.4 Awb is voorbereid eerst de bezwaarschriftprocedure dient te worden gevolgd alvorens beroep kan worden ingesteld, laat naar het oordeel van de rechtbank de werking van artikel 6:13 Awb onverlet. Het beroep van eiseres dient dan ook voor zover het tegen de vrijstelling is gericht, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bij die stand van zaken behoeven de hiervoor in 2.2. onder (i) en (iv) weergegeven beroepsgronden, alsmede de in 2.2 onder (v) en (vi) weergegeven beroepsgronden voor zover deze op de vrijstelling zien, geen bespreking.
2.7 Met betrekking tot de bouwvergunning oordeelt de rechtbank voorts als volgt.
2.8 Voor het plaatsen van het speeltoestel is, gelet op de afmetingen daarvan, een lichte bouwvergunning vereist. Op grond van het bepaalde in artikel 44, lid 1, van de Woningwet in samenhang gelezen met lid 3 van dat artikel, mag slechts en moet een dergelijke vergunning worden geweigerd indien sprake is van één van de daar genoemde gevallen.
2.9 Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat daar van uit, dat het plaatsen van het speeltoestel in strijd is met de krachtens het vigerende bestemmingsplan geldende bestemming. De vergunning moet, gelet op het bepaalde in artikel 44, lid 1 van de Woningwet in samenhang gelezen met lid 3 van dat artikel, om die reden dan ook in beginsel worden geweigerd. Nu verweerder echter, zoals hiervoor reeds aan de orde kwam, vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend, staat deze grond niet (langer) aan het verlenen van de bouwvergunning in de weg.
2.10 Eiseres heeft, zoals hiervoor in 2.2 onder (iii) weergegeven, aangevoerd dat zij niet bekend is met de inhoud van het aan de bouwvergunning ten grondslag gelegde advies van de Welstandscommissie. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres aangevoerd dat dit advies onvoldoende is gemotiveerd, zodat niet duidelijk is of de Welstandscommissie aandacht heeft besteed aan de vraag of het betreffende speeltoestel passend is in het kader van het (voor het betreffende gebied op grond van het bestemmingsplan geldende) beschermde stadsgezicht. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Zoals verweerder ter zitting gemotiveerd heeft aangegeven, heeft de Welstandscommissie de vergunningaanvraag getoetst aan de in de gemeentelijke welstandsnota neergelegde, door verweerder ter zitting overgelegde, algemene welstandscriteria. Tevens heeft verweerder genoegzaam gemotiveerd aangegeven dat de Welstandscommissie daarbij ook het criterium bij haar oordeel heeft betrokken of het toestel in de openbare ruimte passend is. Hoewel het (stempel)advies van de Welstandscommissie, zoals verweerder ook heeft erkend, summier op schrift is gesteld, is het, gelet op deze ter zitting en in de beslissing op bezwaar gegeven nadere toelichting, naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. Dat het speeltoestel in strijd is met de redelijke eisen van welstand, is overigens ook niet gebleken.
2.11 Dat zich één van de overige in artikel 44, lid 1, van de Woningwet in samenhang gelezen met het derde lid van dat artikel genoemde weigeringsgronden voordoet, is voorts gesteld noch gebleken.
2.12 Nu geen gronden aanwezig zijn op grond waarvan de bouwvergunning kan worden geweigerd, heeft verweerder de bouwvergunning terecht verleend. Omdat het verlenen van een lichte bouwvergunning een gebonden beschikking betreft, staat het verweerder niet vrij een belangenafweging bij zijn besluit te betrekken. Voor zover de door eiseres aangevoerde, hiervoor in 2.2 onder (v) en (vi) weergegeven beroepsgronden in dit verband dienen te worden bezien, behoeven deze dan ook geen bespreking.
2.13 Tot slot heeft eiseres nog aangevoerd dat de bouwvergunning gebrekkig en onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Blijkens de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, heeft verweerder de benodigde adviezen ingewonnen en onderzoeken laten doen, alsmede de verschillende bij het besluit betrokken belangen vergaard en afgewogen. Het (zelfstandige deel)besluit de bouwvergunning te verlenen, is aldus voldoende zorgvuldig voorbereid. Voor zover voorts het primaire besluit niet voldoende is gemotiveerd, heeft verweerder zulks in het bestreden besluit in voldoende mate hersteld.
2.14 Gelet op het vorenoverwogene, is het beroep voor zover dat op de bouwvergunning betrekking heeft, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart eiseres voor zover het beroep ziet op het vrijstellingsbesluit, niet-ontvankelijk;
3.2 verklaart het beroep voor zover dat ziet op het besluit tot verlenen van de bouwvergunning, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter van de enkelvoudige kamer, en op 21 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Ferdinandusse, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepsschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.