ECLI:NL:RBHAA:2007:BA9168

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800775-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 69 Sv ter voorkoming van gelijktijdige vervolgingen in strafzaak

Op 4 juli 2007 heeft de raadkamer van de rechtbank Haarlem een beslissing genomen in een strafzaak waarbij de verdachte en zijn medeverdachte op 13 juni 2007 op Schiphol zijn aangehouden. De verdenking betrof het medeplegen van uitvoer van een aanzienlijke hoeveelheid materiaal dat MDA, MDMA of amfetamine bevatte. Na de inbewaringstelling door de rechter-commissaris op 27 juni 2007, werd de gevangenhouding bevolen voor een periode van 90 dagen. Echter, uit een rapport van het Douane laboratorium bleek dat de in beslag genomen substanties geen MDA, MDMA of amfetamine bevatten, maar fenacetine en paracetamol met cafeïne, die als versnijdingsmiddelen voor cocaïne en heroïne worden aangemerkt.

De officier van justitie heeft op 4 juli 2007 gevorderd dat de rechtbank de gevangenhouding zou bevelen voor het feit van voorbereidingshandelingen van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank heeft het verzoek ingewilligd, maar constateerde dat de verdachte en zijn medeverdachte nog steeds vervolgd werden voor hetzelfde materiële feitencomplex. De rechtbank overwoog dat de officier van justitie geen toepassing kon geven aan artikel 67b Sv, omdat deze bepaling alleen kan worden toegepast gelijktijdig met de vordering tot gevangenhouding of bij de verlenging daarvan.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat er sprake was van dubbele vervolging en dat het bevel tot gevangenhouding van 27 juni 2007 niet ter toetsing voorlag. De rechtbank oordeelde dat, om te voorkomen dat er twee gelijktijdige vervolgingen zouden zijn, ambtshalve toepassing moest worden gegeven aan artikel 69 Sv. De rechtbank besloot de voorlopige hechtenis te beperken tot 83 dagen, om te voorkomen dat de totale duur langer zou zijn dan indien artikel 67b Sv was toegepast. De gevangenhouding werd bevolen voor een termijn van drie en tachtig dagen, ingaande op het moment van tenuitvoerlegging, en de voorlopige hechtenis zou worden ondergaan in een huis van bewaring.

Uitspraak

SECTOR STRAFRECHT
VESTIGING SCHIPHOL
BEVEL GEVANGENHOUDING
Parketnummer: 15/800775-07
De rechtbank;
Gezien de vordering van de officier van justitie, strekkende tot
gevangenhouding van:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te , Z.V.W.O.V.H.T.L.,
thans verblijvende: Detentiecentrum, HvB Schiphol Oost te Oude Meer;
gelet op het tegen de verdachte verleende bevel tot bewaring van 03 juli 2007,
welk bevel van kracht is tot 17 juli 2007;
gehoord de officier van justitie;
gehoord de verdachte;
overwegende, dat de rechtbank na onderzoek is gebleken dat de verdenking,
bezwaren en gronden, die tot het bevel tot bewaring van verdachte hebben
geleid, ook thans nog bestaan;
overwegende, in het bijzonder het volgende,
De verdachte en zijn medeverdachte zijn op 13 juni 2007 op Schiphol
aangehouden op verdenking van medeplegen van uitvoer van een aanzienlijke
hoeveelheid materiaal dat MDA of MDMA of amfetamine bevatte. Na
inbewaringstelling van de verdachte door de rechter-commissaris is door de
raadkamer op 27 juni 2007 voor dit feit de gevangenhouding bevolen, voor de
duur van 90 dagen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat na deze datum in een rapport
van het Douane laboratorium is vastgesteld dat er geen sprake is van MDA,
MDMA of amfetamine, maar dat van de onder de verdachten in beslag genomen 2
substanties de ene substantie fenacetine bevatte en de andere substantie
paracetamol en cafeïne bevatte. Verder is door het laboratorium in een
volgend rapport verklaard dat de eerstgenoemde substantie een
versnijdingmiddel is voor cocaïne en de andere substantie een
versnijdingmiddel is voor heroïne.
Vervolgens zijn de verdachte en zijn medeverdachte op 3 juli 2007 voorgeleid
aan de rechter-commissaris door wie zij rauwelijks in bewaring zijn gesteld
wegens het medeplegen van voorbereidingshandelingen van overtreding van
artikel 10a Opiumwet. Op 4 juli 2007 heeft de officier van justitie gevorderd
dat de rechtbank de gevangenhouding zal bevelen voor dit feit.
De rechtbank ziet aanleiding om het verzoek van de officier van justitie in te
willigen en de gevangenhouding te bevelen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en zijn medeverdachte ook onder het
door de officier van justitie nieuw omschreven feit nog steeds vervolgd worden
voor hetzelfde materiële feitencomplex als dat waarvoor zij op 13 juni 2007
zijn aangehouden. Tevens stelt zij vast dat de officier van justitie in dit
geval geen toepassing heeft kunnen geven aan artikel 67b Sv, omdat die
bepaling uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de vordering tot
gevangenhouding of bij de verlenging daarvan, maar niet na betekening van de
dagvaarding in eerste aanleg. Geen van deze situaties doet zich in deze zaak
voor: bij het doen van de vordering tot gevangenhouding op 27 juni 2007 ging
de officier van justitie er kennelijk nog van uit dat er een verdenking
bestond voor uitvoer van materiaal dat MDA of MDMA of amfetamine bevatte.
Aangezien de voorlopige hechtenis is bevolen voor 90 dagen en een
zittingsdatum is gepland op 25 september 2007, zal een tussentijdse verlenging
van de voorlopige hechtenis voorafgaand aan betekening van de dagvaarding zich
evenmin voordoen.
Door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat het eerste rapport van het
laboratorium al op 25 juni 2007 is ontvangen op het parket van de officier van
justitie te Schiphol en dat de officier van justitie daarom op de raadkamer
gevangenhouding van 27 juni 2007 wist dat er geen sprake was van een
verdenking voor uitvoer van materiaal bevattende MDA of MDMA of amfetamine.
Daarnaast is door de raadsman betoogd dat het bevel tot gevangenhouding van 27
juni 2007 is verleend voor de duur van 90 dagen terwijl er nu voor een andere
omschrijving van hetzelfde materiële feitencomplex andermaal om een
gevangenhouding van 90 dagen wordt gevraagd, zodat sprake is van twee
gelijktijdige vervolgingen ter zake van hetzelfde materiële feit.
Wat het eerste argument van de raadsman betreft stelt de rechtbank voorop dat
het bevel gevangenhouding van 27 juni 2007 thans formeel niet ter toetsing
voorligt.
Ten aanzien van het argument over de dubbele vervolging overweegt de rechtbank
het volgende. Zoals hierboven is vastgesteld kan met het invoeren van de
wettelijke mogelijkheid om de voorlopige hechtenis voor 90 dagen te bevelen de
vordering als bedoeld in artikel 67b Sv niet meer kan worden gedaan zodra de
voorlopige hechtenis daadwerkelijk voor een dergelijke termijn is bevolen. Uit
de wetsgeschiedenis kan evenwel niet worden opgemaakt dat de wetgever er
bewust voor gekozen zou hebben om een dergelijke wijziging van de
vervolgingsgrondslag onder die omstandigheden niet langer mogelijk te laten
zijn, zodat het ervoor moet worden gehouden dat een dergelijke mogelijkheid
ook nu nog bestaat, zij het niet via de weg van artikel 67b Sv.
De rechtbank acht het daarom niet onbegrijpelijk dat de officier van justitie
ervoor gekozen heeft om de rechter-commissaris te verzoeken om de verdachte op
de nieuwe omschrijving van het feitencomplex rauwelijks in bewaring te stellen
en vervolgens zo snel mogelijk voor dit feit de gevangenhouding te vorderen.
De officier van justitie heeft ter zitting van 4 juli 2007 betoogd dat de
vervolging voor medeplegen van uitvoer van materiaal bevattende MDA of MDMA of
amfetamine feitelijk vervalt door toewijzing van de vordering gevangenhouding
voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen van overtreding van artikel
10a Opiumwet. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van de officier
van justitie, nu toepassing van artikel 67b Sv niet mogelijk is, geen steun
vindt in de wet. Het bevel tot voorlopige hechtenis van 27 juni 2007 vervalt
niet automatisch door de toewijzing van de vordering gevangenhouding voor het
medeplegen van voorbereidingshandelingen van overtreding van artikel 10a
Opiumwet. Voor het bewerkstelligen van het door de officier van justitie
beoogde effect is noodzakelijk dat toepassing wordt gegeven aan artikel 69 Sv
en het bevel tot voorlopige hechtenis van 27 juni 2007 wordt opgeheven.
De rechtbank ziet aanleiding om ambtshalve toepassing te geven aan deze
bepaling, zodat geen sprake zal zijn van twee gelijktijdige vervolgingen ter
zake van hetzelfde materiële feit.
Tenslotte stelt de rechtbank vast dat het bevel tot voorlopige hechtenis van
27 juni 2007 zeven dagen van kracht is geweest. Om te voorkomen dat de totale
duur van de voorlopige hechtenis langer is dan indien wel toepassing gegeven
had kunnen worden aan artikel 67b Sv, ziet de rechtbank aanleiding om de
totale duur van de voorlopige hechtenis te beperken tot 83 dagen.
gelet op de artikelen 65, 66, 67, 67a en 78 Wetboek van Strafvordering;
beveelt de gevangenhouding van verdachte voor een termijn van
drie en tachtig dagen ingaande op het ogenblik der tenuitvoerlegging en
bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een huis van
bewaring hier te lande.
Aldus gedaan op 04 juli 2007 door:
mrs. G.F.H. Lycklama A Nijeholt, voorzitter,
M.W. Scholte, rechter,
E.A. Minderhoud, rechter,
in tegenwoordigheid van H. Brinks, griffier.