ECLI:NL:RBHAA:2007:BA9169

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-1554
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heijning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake IBA-II voorziening en lozing huishoudelijk afvalwater

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 26 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de aanschaf en plaatsing van een IBA-II voorziening voor de lozing van huishoudelijk afvalwater. Verzoeker, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, waarin hem werd opgelegd een septic tank van het type gecertificeerd IBA klasse II aan te schaffen en te plaatsen. Dit besluit was genomen op grond van het Lozingenbesluit Wvo Huishoudelijk afvalwater, dat voorschrijft dat lozers in kwetsbare gebieden aan bepaalde eisen moeten voldoen.

Verzoeker had in zijn bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening aangevoerd dat de kosten van de IBA-II onredelijk hoog waren en dat het oppervlaktewater op zijn perceel schoon was, wat volgens hem zou moeten leiden tot een vrijstelling van de eis. De voorzieningenrechter overwoog echter dat de wet- en regelgeving duidelijk is en dat de verantwoordelijkheden voor goed milieubeheer en bescherming van de natuur bij de burger liggen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een bijzonder geval dat zou rechtvaardigen dat van de wet- en regelgeving werd afgeweken.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanknopingspunten waren om te veronderstellen dat het besluit in bezwaar geen stand zou kunnen houden. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen termen aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van burgers in het kader van milieubeheer.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 1554
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2007
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft verweerder op grond van artikel 6 van het Lozingenbesluit Wvo Huishoudelijk afvalwater een nadere eis gesteld aan de huidige lozing van huishoudelijk afvalwater afkomstig van verzoekers perceel, [adres], bestaande uit de aanschaffing en plaatsing van een septic tank van het type gecertificeerd IBA klasse II.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 23 februari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij andere brief van 23 februari 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 juni 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.J. Oosterling, W.H.J. Wissink en A.P Schrader, allen werkzaam bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is een vergunning nodig voor het lozen van afvalwater op oppervlaktewater. Dit vereiste is vervallen bij het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater (hierna: Lozingenbesluit) voor degenen, die uitsluitend huishoudelijk afvalwater lozen. Zij moeten voldoen aan de voorschriften die bij of krachtens het Lozingenbesluit zijn gesteld en aan de nadere eisen die de waterbeheerder als beleidsregels hanteert.
2.3 Ingevolge artikel 6, eerste lid, Lozingenbesluit dient de lozer, die zijn lozingspunt heeft op een afstand van meer dan veertig meter tot de dichtstbijzijnde (gemeentelijke) riolering, zijn huishoudelijk afvalwater te lozen door middel van een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA). Ingevolge het tweede lid kan de waterbeheerder bij nadere eis voorschrijven welke voorziening dient te worden getroffen voor het bieden van voldoende bescherming voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Voor de bescherming daarvan in de door de provincie Noord-Holland als "kwetsbaar" aangemerkt gebieden, heeft de waterbeheerder een IBA klasse II-systeem aangewezen.
2.4 Verzoekers perceel ligt in een als kwetsbaar aangewezen gebied. Met de aanschaf van een IBA, klasse II is een zodanig bedrag aan aanschaf- en plaatsingskosten gemoeid, dat de samenwerkende overheidsinstanties hebben geoordeeld dat niet in redelijkheid valt te verwachten dat de burger geheel zelfstandig aan de eisen van het Lozingenbesluit kan voldoen Zij hebben bij bestuursovereenkomst van 22 maart 2002 vastgelegd dat de gemeenten in het waterbeheersgebied van verweerder aan de betreffende bewoners een aanbod doen ter zake van de aanschaf en plaatsing van de benodigde voorziening.
2.5 Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod van de zijde van de gemeente Uitgeest om de IBA-voorziening te laten verzorgen door de gemeente, in samenwerking met verweerder. Dit betekent dat verzoeker zelf zorg dient te dragen voor de aanschaf en de plaatsing van de voorziening IBA-II. In het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoeker aangeschreven dat de voorziening voor 1 juli 2007 aangebracht dient te zijn, en erop gewezen dat, indien de lozingssituatie na 1 juli 2007 niet conform de nadere eis plaatsvindt gebruik zal worden gemaakt van de verweerder ter beschikking staande handhavingsmiddelen ter beëindiging van deze overtredingssituatie.
2.6 Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met de bovengenoemde wet- en regelgeving beslist en is overeenkomstig het beleid en de gemaakte afspraken gehandeld.
2.7 Verzoeker heeft onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de voorziening onnodig is, omdat het oppervlaktewater op zijn perceel zeer schoon is, getuige de vele vogels, vissen en andere waterdieren en zijn eigen koeien, die uit de sloot drinken en zeer gezond zijn, dat de kosten-batenverhouding zoek is en dat het onredelijk is hem op kosten te jagen, terwijl er zoveel andere vervuilers (bijvoorbeeld fabrieken en vliegtuigverkeer) in het gebied hun gang kunnen gaan.
2.8 Hoe begrijpelijk verzoekers bezwaren ook zijn, in wezen zijn ze gericht tegen de grondslagen van de wet- en regelgeving en het daarin gehanteerde uitgangspunt dat een ieder verantwoordelijk is voor een goed milieubeheer en bescherming van de natuur, waaronder de oppervlaktewateren.
Tegen het wettelijk kader kan evenwel niet worden opgetreden door middel van een individueel beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.9 Verzoeker heeft voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Hij heeft er daarbij in de eerste plaats op gewezen dat de ene bewoner voor dezelfde soort of type voorziening meer moet betalen c.q. bijdragen dan de andere bewoner. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze verschillen in financiële kosten voornamelijk worden veroorzaakt door de diverse tarieven die de verschillende gemeenten hanteren voor hun rioolrechtenheffing, waaraan de kosten van een IBA-voorziening zijn gerelateerd. Strijd met het gelijkheidsbeginsel kan in deze situatie niet aan verweerder worden tegengeworpen.
Voorts heeft verzoeker gewezen op een geval van een bewoner aan de dijk, eveneens in kwetsbaar gebied, aan wie geen "nadere eis" is gesteld en die daarom geen IBA-II behoeft te installeren. Dienaangaande heeft verweerder toegelicht dat zich hier het uitzonderlijke geval voordoet dat in deze situatie de waterkering prevaleert boven de watersanering. Nu hier niet van een gelijk geval kan worden gesproken, is ook met betrekking tot deze grief van verzoeker geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
2.10 In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht doet zich naar het oordeel van voorzieningenrechter geen bijzonder geval voor op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van de toepasselijke wet- en regelgeving en/of de gehanteerde beleidsregels.
2.11 Nu er geen aanknopingspunten zijn voor het (voorlopig) oordeel dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 26 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.