zaaknummer / rolnummer: 135731 / KG ZA 07-275
Vonnis in kort geding van 6 juli 2007
1. de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden,
HOLLAND MIDDLE EAST TRADING LTD,
gevestigd te Jebel Ali Free Zone, Dubai, Verenigde Arabische Emiraten,
2. [EISER SUB 2],
wonende te [woonplaats], [land],
3. [EISER SUB 3],
wonende te [woonplaats], [land],
4. de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden,
POWER PLATE TRADING LLC,
gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
tevens verweerders in het incident,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaten mrs. M.E. Koppenol-Laforce en J. Meuleman te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POWER PLATE INTERNATIONAL B.V.,
kantoorhoudende te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
2. [GEDAAGDE SUB 2],
wonende te [stad], [staat], [land],
3. [GEDAAGDE SUB 3],
wonende te [stad], [land],
4. [GEDAAGDE SUB 4]
wonende te [stad], [staat], [land],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in het incident,
procureur mr. L. Koning,
advocaten mrs. A.J. Fioole en P. Roorda te Amsterdam,
5. [GEDAAGDE SUB 5],
wonende te [stad], gemeente [gemeenteplaats],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIBE TRIBE B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUPERVISIE SPORTS B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagden in conventie,
eisers in het incident,
procureur mr. J.P. Koets.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie, zullen hierna afzonderlijk HMET Ltd., [eiser sub 2], [eiser sub 3] en PPT worden genoemd en gezamenlijk, in enkelvoud, worden aangeduid als HMET.
Gedaagden in conventie, eisers in reconventie, sub 1. tot en met 4. zullen afzonderlijk PPI BV, [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] worden genoemd en gezamen-lijk, in enkelvoud, worden aangeduid als PPI.
Gedaagden in conventie sub 5. tot en met 7. zullen afzonderlijk A. [gedaagde sub 5], Vibe Tribe en Supervisie Sports worden genoemd en gezamenlijk, in enkelvoud, worden aange-duid als [gedaagde sub 5].
1. Het incident
1.1. PPI en [gedaagde sub 5] hebben bij wijze van incidentele vordering, gevorderd dat de voorzieningenrechter zal gelasten dat HMET - die blijkens de dagvaarding gevestigd is te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten - zekerheid zal stellen voor de proceskosten tot beta-ling waarvan zij in dit kort geding veroordeeld zou kunnen worden. Zij begroten die kosten elk op euro 10.524,--, waarvan euro 9.475,- aan procureurssalaris. Zij hebben de voorzie-ningenrechter verzocht op de incidentele vordering te beslissen alvorens tot behandeling van de hoofdzaak over te gaan.
1.2. De voorzieningenrechter heeft vervolgens overwogen dat in eerdere kort geding-procedures tussen partijen bij de kostenveroordelingen steeds het in kort geding gebruikelij-ke procureurssalaris van euro 816,-- is toegekend. De voorzieningenrechter acht geen grond aanwezig om daarvan in dit geval af te wijken. Desgevraagd hebben de advocaten van HMET zich ter zitting garant gesteld voor de proceskosten tot een bedrag van euro 20.000,-. Dat wordt in dit geval als acceptabele zekerheid beschouwd. Er is geen grond voor een kos-tenveroordeling in het incident.
2. Het verdere verloop van de procedure
2.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van HMET
- de pleitnota van PPI
- de pleitnota van [gedaagde sub 5],
- de eis in reconventie van PPI.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn de natuurlijke personen achter HMET Ltd. en PPT. [gedaagde sub 2], Fisher, [gedaagde sub 4] en A. [gedaagde sub 5] zijn de (indirecte) bestuurders van PPI BV.
A. [gedaagde sub 5] is bestuurder van Supervisie Sports, welke vennootschap weer bestuur-der is van Vibe Tribe, één van de bestuurders van PPI BV.
3.2. Op 20 september 2004 en 1 juni 2005 hebben PPI BV en HMET Ltd. twee distri-butieovereenkomsten gesloten waarbij HMET Ltd. het exclusieve recht verkreeg op de ver-koop binnen een contractueel overeengekomen distributiegebied van een fitnessapparaat, de Power Plate, waarvan de intellectuele eigendomsrechten bij PPI BV berustten. Op 19 okto-ber 2006 heeft PPI BV die overeenkomsten opgezegd.
3.3. PPI BV heeft bij de Dubai Courts of First Instance (Verenigde Arabische Emiraten) tegen HMET Ltd., Power Plate Middle East, [eiser sub 2], [eiser sub 3] en PPT een procedu-re aanhangig gemaakt, waarin zij euro 28.000.000,-- schadevergoeding vorderde. Op 21 december 2006 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank PPI BV op straffe van ver-beurte van een dwangsom veroordeeld die vordering in te trekken. In een daarop volgend executiegeschil heeft de voorzieningenrechter PPI BV, [gedaagde sub 2], Fisher, [gedaagde sub 4] en A. [gedaagde sub 5] op straffe van verbeurte van een dwangsom verboden, kort gezegd, handelingen te verrichten die tot intrekking van de paspoorten van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zouden kunnen leiden, alsmede de hiervoor bedoelde procedure te Dubai op-nieuw te activeren totdat in een bij de rechtbank Haarlem aanhangig te maken bodemproce-dure bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis zal zijn geoordeeld over de aansprake-lijkheid van PPI B.V. jegens HMET Ltd.
3.4. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 17 januari 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de opzegging van de onder 3.2 genoemde distributieovereenkomsten onrechtmatig geoordeeld en PPI BV veroordeeld tot betaling aan HMET van een voorschot op schadevergoeding van euro 500.000,-- per uiterlijk 1 februari 2007 en euro 400.000,-- te betalen in twintig maandelijkse termijnen van euro 20.000,--. Tevens werd PPI BV veroordeeld in de proceskosten ad euro 5.802,32. PPI BV heeft van dit vonnis geappelleerd.
3.5. Op 30 oktober 2006 heeft HMET ten laste van PPI BV conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de Rabobank te Amsterdam. Op 25 januari 2007 heeft HMET de grosse van het vonnis van 17 januari 2007 aan de Rabobank doen betekenen. Op 26 en 29 januari 2007 heeft de Belastingdienst eveneens ten laste van PPI BV beslag doen leggen onder de Rabobank. Op grond van het voorrecht van de fiscus is het volledige saldo van PPI BV bij de Rabobank naar de Belastingdienst gegaan.
3.6. Op 22 februari 2007 heeft HMET executoriaal beslag doen leggen onder de Rabo-bank Amstel en Vecht. Op 26 februari heeft ook de Belastingdienst beslag gelegd. Ook toen is het gehele saldo naar de Belastingdienst gegaan.
3.7. Op 16 februari 2007 heeft deurwaarder M. Verheij ten kantore van PPI BV exe-cutoriaal beslag gelegd op twaalf nieuwe power plates. Die power plates zijn door PPI BV aan het beslag onttrokken. Op aandringen van HMET heeft PPI BV op 20 april 2007 twaalf andere power plates voor executoriale verkoop beschikbaar gesteld.
3.8. HMET heeft tot op heden van haar onder 3.4. bedoelde vordering op PPI BV circa euro 40.000,-- geïncasseerd.
3.9. Op 14 maart 2007 heeft HMET een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen PPI, [gedaagde sub 5], de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk Power Plate International Ltd. (PPI UK), PPI Acquisition BV en Special Sports Beheer BV. HMET vordert daarin onder meer euro 22.283.300,-- schadevergoeding wegens onrechtmatige op-zegging van de distributieovereenkomsten.
3.10. Bij openbare oproeping in het Parool van 26 mei 2007 hebben PPI Acquisition BV en PPI UK [eiser sub 2] en [eiser sub 3] gedagvaard voor de zitting van de rechtbank
’s-Gravenhage van 5 september 2007. De advocaten van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn daar bij toeval achter gekomen toen zij de oproeping voor die zitting in het Parool zagen.
4. Het geschil in conventie
4.1. HMET vordert dat de voorzieningenrechter:
primair: PPI BV, [gedaagde sub 2], Fisher, [gedaagde sub 4], A. [gedaagde sub 5], Vibe Tribe en Supervisie Sports hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van euro 6.000.000,--,
subsidiair: PPI BV, [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], A. [gedaagde sub 5], Vibe Tribe en Supervisie Sports hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een door de voorzieningenrechter te bepalen voorschot op schadevergoeding,
meer subsidiair: PPI, [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], A. [gedaagde sub 5], Vibe Tribe en Supervisie Sports hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van het reeds tegen PPI BV toegewezen voorschot, te weten betaling van euro 585.802,32 ineens en euro 320.000,-- in 16 maandelijkse termijnen van euro 20.000,-- vanaf 1 juli 2007,
telkens te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans met de wettelijke rente van-af de datum van dagvaarding, althans vanaf de datum van betekening van het te wijzen von-nis, tot aan de dag der algehele betaling,
4.2. PPI en [gedaagde sub 5] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hier-na, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. Het geschil in reconventie
5.1. PPI vordert schorsing van de executie van het vonnis in kort geding van de voor-zieningenrechter in deze rechtbank van 17 januari 2007 en opheffing van de door HMET ten laste van PPI gelegde executoriale beslagen.
5.2. HMET voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Er is aanleiding om de vordering in reconventie als eerste te bespreken. In recon-ventie vordert PPI schorsing van de executie van het vonnis van 17 januari 2007 en ophef-fing van de door HMET gelegde executoriale beslagen.
6.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor ingrijpen in de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is ingeval van misbruik van executiebevoegdheid. In het geding in reconventie staat derhalve niet de vraag centraal of het vonnis van 17 januari 2007 op juiste gronden is gewezen, maar of HMET, mede gelet op de belangen aan de zijde van PPI, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij ge-bruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging van dat vonnis over te gaan. Dat kan het geval zijn bij een klaarblijke-lijke juridische of feitelijke misslag, of indien op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten de executie klaarblijkelijk een noodtoestand voor de geëxecu-teerde zou doen ontstaan (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
6.3. PPI heeft onder verwijzing naar haar memorie van grieven betoogd dat er een goe-de kans bestaat dat het vonnis van 17 januari 2007 in hoger beroep niet in stand zal blijven. Zij heeft uiteengezet dat volgens haar sprake is van onrechtmatige benoeming van sub-distributeurs door [eiser sub 2] en [eiser sub 3], van ongeoorloofde modificaties aan de po-wer plates en van ongeoorloofde uitbreiding van het aan HMET Ltd. toegewezen territoir en voorts dat de beweerdelijk geleden schade veel lager is dan door HMET wordt gesteld en dat een aanzienlijk restitutierisico bestaat. Echter, al die geschilpunten heeft de voorzienin-genrechter in het vonnis van 17 januari 2007 reeds uitvoerig besproken. PPI heeft niet aan-nemelijk gemaakt dat daarbij sprake is van klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslagen. Noch heeft zij dienaangaande nieuwe, na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aangevoerd, op grond waarvan moet worden aangenomen dat door de tenuitvoerleg-ging van het vonnis aan de zijde van PPI een noodtoestand zal ontstaan. PPI heeft slechts tegenover het oordeel van de voorzieningenrechter in het vonnis van 17 januari 2007 een andere visie gesteld, maar daarin kan geen grond worden gevonden om de tenuitvoerlegging van dat vonnis te schorsen. De voorzieningenrechter kan zich in een executiegeschil niet begeven in een berekening van de kans van slagen van het appel en de enkele mogelijkheid dat het hof omtrent de geschilpunten die in het eerdere kort geding aan de orde waren, een ander oordeel zal zijn toegedaan brengt nog niet met zich dat HMET misbruik van haar bevoegdheid maakt door het vonnis te executeren. Daarbij wordt nog overwogen dat het stellen van zekerheid tegen opheffing van de beslagen hier niet aan de orde is aangezien het niet gaat om conservatoire, maar om executoriale beslagen.
6.4. Het voorgaande brengt met zich dat de vordering in reconventie niet voor toewij-zing vatbaar is. PPI zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kos-ten van het geding, met dien verstande dat HMET geacht wordt ten gevolge van de eis in reconventie geen extra kosten te hebben gemaakt.
7. De beoordeling in conventie
7.1. In conventie vordert HMET ten laste van PPI BV en haar bestuurders een voor-schot op schadevergoeding in verband met de onrechtmatige opzegging van de distributie-overeenkomsten van euro 6.000.000,--. Ter toelichting heeft HMET gesteld dat tenuitvoer-legging van het vonnis van 17 januari 2007 door toedoen van de bestuurders van PPI BV tot nog toe nauwelijks iets heeft opgeleverd. Daarom is er volgens HMET grond om de be-stuurders aansprakelijk te houden van de door HMET geleden schade. Daaronder dienen ook te worden begrepen de kosten van de tenuitvoerlegging van Nederlandse vonnissen in het buitenland, welke kosten extreem hoog zijn.
7.2. In reconventie is al geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de tenuitvoerleg-ging van het vonnis van 17 januari 2007 te schorsen. PPI BV is bij dat vonnis veroordeeld ten titel van voorschot aan HMET te betalen de somma van euro 900.000,- alsmede de pro-ceskosten ad euro 5.802,32. Gebleken is dat PPI BV geen enkele vrijwillige betaling heeft gedaan ter voldoening aan die veroordeling. HMET heeft onweersproken gesteld dat zij ongeveer dertig beslagen heeft gelegd om het haar toegekende voorschot te incasseren. Die beslagen hebben geen doel getroffen, behoudens twee beslagen onder de Rabobank. In die beide gevallen is kort na beslaglegging door HMET op banksaldi van PPI BV beslag gelegd door de Belastingdienst, waarna de onder het beslag vallende bedragen geheel aan de fiscus werden afgedragen. PPI heeft niet weersproken dat zij de Belastingdienst op de beslagleg-ging door HMET heeft geattendeerd. Ook is niet weersproken dat PPI BV twaalf power plates die onder executoriaal beslag lagen aan dat beslag heeft onttrokken. Alle pogingen van HMET om het vonnis te executeren hebben slechts circa euro 40.000,-- opgeleverd, een fractie van de daaraan verbonden kosten.
7.3. Daar staat tegenover dat, zoals HMET onbetwist heeft gesteld, PPI BV wel op 16 maart 2007 aan een relatie in het kader van een schikking euro 1.200.000,-- heeft betaald en dat zij maandelijks ruim euro 10.000,-- betaalt aan huur voor haar bedrijfspand te Badhoe-vedorp.
7.4. Voorts is door PPI niet weersproken dat PPI BV in 2005 nog voor euro 727.444,-- aan vaste activa op haar balans had staan, maar dat momenteel geen registergoederen meer op haar naam geregistreerd staan. Evenmin is betwist dat PPI BV haar intellectuele eigen-domsrechten heeft overgedragen aan twee aan haar gelieerde vennootschappen.
7.5. Tegen de achtergrond van het voorgaande is voorshands de conclusie gerechtvaar-digd dat aan de zijde van PPI BV en haar bestuurders niet alleen sprake is van betalingson-wil, maar ook dat [gedaagde sub 2], Fisher, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5], als de (indirecte) bestuurders en feitelijk beleidsbepalers binnen de vennootschap, actief en doel-bewust hebben bewerkstelligd dat (vrijwel) alle pogingen van HMET om haar vordering op PPI BV te incasseren op niets zijn uitgelopen en dat aldus de tenuitvoerlegging van het von-nis van 17 januari 2007 doelbewust werd gefrustreerd, terwijl HMET werd geconfronteerd met extreem hoge executiekosten. Het ter zake aan de bestuurders te maken persoonlijk verwijt is zodanig ernstig dat hun handelen als onrechtmatig gekwalificeerd moet worden. Dit maakt hen persoonlijk aansprakelijk voor de als gevolg daarvan ontstane schade. Voor dit oordeel is mede redengevend de wijze waarop door PPI BV en haar bestuurders in de diverse procedures tegen HMET tot dusver is opgetreden. De onder de feiten genoemde procedure in Dubai (r.o. 3.3) en de openbaar uitgebrachte dagvaarding zonder dat afschrift daarvan aan de advocaten van de wederpartij werd gestuurd (r.o. 3.10) wettigen de conclusie dat de grote financiële belangen in deze zaak kennelijk zo gewichtig zijn dat geen middel onbeproefd behoeft te worden gelaten en zelfs de meest elementaire fatsoensnormen met voeten getreden kunnen worden. Mitsdien is er aanleiding om de (indirecte) bestuurders van PPI BV te veroordelen om aan HMET een voorschot op schadevergoeding te betalen ter hoogte van het bedrag dat de voorzieningenrechter bij het vonnis van 17 januari 2007 heeft vastgesteld, te weten euro 900.000,--, waarvan hiervoor is vastgesteld dat zij de executie bewust gefrustreerd hebben. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met een bedrag we-gens aan de executie gerelateerde (vergeefs gemaakte) kosten van rechtsbijstand en andere juridische kosten, welke kosten eveneens zijn te beschouwen als schade ten gevolge van voormeld onrechtmatig handelen van de bestuurders van PPI BV. Die kosten worden voors-hands begroot op euro 200.000,--. De gevorderde wettelijke handelsrente is eveneens toe-wijsbaar nu daartegen geen verweer is gevoerd.
7.6. HMET meent dat er termen zijn voor toekenning van een hoger voorschot. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat met toewijzing van voormelde bedragen een toereikende voorlopige voorziening wordt getroffen. De uiteindelijke vaststelling van de schadevergoeding is aan de bodemrechter voorbehouden, die tevens zal oordelen over de vraag of en in hoeverre de bestuurders van PPI BV in privé ook aansprakelijk kunnen wor-den gehouden voor verdere door HMET geleden schade. Opmerking verdient dat de in dit vonnis voorshands vastgestelde bestuurdersaansprakelijkheid geen - voorlopig - oordeel inhoudt omtrent de vraag of de bestuurders van PPI BV anders dan wegens het frustreren van de tenuitvoerlegging van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis in privé aan-sprakelijk kunnen worden gehouden.
7.7. PPI en [gedaagde sub 5] zullen als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
8. De beslissing
De voorzieningenrechter
8.1. veroordeelt [gedaagde sub 2], Fisher, [gedaagde sub 4], A. [gedaagde sub 5], Vibe Tribe en Supervisie Sports hoofdelijk tot betaling aan HMET van een bedrag van EUR 1.100.000,-- (eenmiljoenhonderdduizend euro) vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
8.2. veroordeelt PPI in de kosten van het geding tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van HMET begroot op EURO 4.913,10 aan verschotten en EURO 816,-- aan procu-reurssalaris,
8.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
8.4. wijst af het meer of anders gevorderde,
8.5. weigert de gevraagde voorzieningen,
8.6. veroordeelt PPI in de kosten van het geding tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van HMET begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar ui