ECLI:NL:RBHAA:2007:BA9693

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
135651
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lijfsdwang bij achterstallige alimentatiebetalingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem is behandeld, vorderde de vrouw, eiseres, dat de man, gedaagde, in gijzeling zou worden genomen wegens achterstallige alimentatiebetalingen. De man was verplicht om op basis van een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 5 september 2002 een bedrag van EUR 3.630,00 bruto per maand te betalen aan de vrouw. De vrouw had diverse incassomaatregelen getroffen, waaronder beslaglegging op verschillende vermogensbestanddelen, maar deze hadden niet geleid tot voldoening van de alimentatie. De man had sinds augustus 2003 geen alimentatie meer betaald en de betalingsachterstand was opgelopen tot EUR 139.021,01.

De man voerde verweer en stelde dat hij in betalingsonmacht verkeerde. Hij beweerde geen inkomen of vermogen te hebben, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat zijn verweer onvoldoende onderbouwd was. De rechter benadrukte dat rechterlijke uitspraken nagekomen moeten worden en dat de man geacht wordt voldoende draagkracht te hebben, tenzij hij kan aantonen dat hij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Aangezien de man niet aannemelijk kon maken dat hij niet in staat was om te betalen, werd de vrouw verlof verleend om de beschikking van 5 september 2002 ten uitvoer te leggen door middel van lijfsdwang.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de man als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw werden begroot op EUR 1.151,31. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw direct gebruik kon maken van de uitspraak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135651 / KG ZA 07-265
Vonnis in kort geding van 6 juli 2007
in de zaak van
[EISERES],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eiseres,
procureur mr. E.A.J. Verschuur-van der Voort,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. F.W. Huizinga.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 21 producties
- de brief van 18 juni 2007 van de zijde van de vrouw met producties 22 en 23, alsmede een aanvulling van eis
- de brief van 21 juni 2007 van de zijde van de man met bijgevoegd 1 productie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de vrouw
- de pleitnota van de man.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn ex-echtelieden. Bij beschikking van 5 september 2002 van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: de beschikking van 5 september 2002) is bepaald dat de man ten behoeve van de vrouw ten titel van alimentatie dient te voldoen een bedrag van EUR 3.630,00 bruto per maand met ingang van 25 juli 2001.
2.2. Op het inleidend verzoek van de man tot wijziging om de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, is bij beschikking van 23 maart 2004 van de rechtbank Haarlem, onder wijziging van de beschikking van 5 september 2002, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 oktober 2003 bepaald op EUR 2.200,00 per maand. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 16 december 2004 de beschikking van de rechtbank Haarlem van 23 maart 2004 vernietigd en het verzoek van de man alsnog afgewezen.
2.3. De beschikking van 5 september 2002 is op 21 oktober 2003, en nogmaals op 4 december 2006, aan de man betekend.
2.4. Vanaf augustus 2003 heeft de man geen alimentatie meer aan de vrouw betaald.
2.5. De vrouw heeft nadien de volgende incassomaatregelen getroffen:
- betekening met bevel tot betaling van de beschikking van 5 september 2002
- beslaglegging ex artikel 479b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onder Torsa Engineering Group B.V.
- beslaglegging onder de ABN-Amro Bank
- beslaglegging op de appartementsrechten verbonden met het gebruik van het appartement aan de [adres] te [plaats]
- beslaglegging op de inboedelgoederen zich bevindende aan het adres [adres] te [plaats]
- beslaglegging op een boot genaamd ‘Las Brisas’
- beslaglegging op aandelen Torsa Engineering Group B.V.
- verdeling ex artikel 3:180 van het Burgerlijk Wetboek van de registergoederen [adres] te [plaats]
- loonbeslag onder Torsa Engineering Group B.V., Rin & Valkenberg Ingenieursbureau en onder Architecten- en Ingenieursbureau Zonderhuis B.V.
2.6. De onder 2.5 vermelde incassomaatregelen hebben niet geleid tot voldoening van de vordering wegens niet betaalde alimentatie met uitzondering van de gevorderde verdeling, welke na het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 juli 2006 heeft geleid tot een eenmalige betaling door de man van een bedrag van EUR 62.605,05.
2.7. De man is directeur/grootaandeelhouder van Torsa Engineering Group B.V. alsmede van Architecten- en Ingenieursbureau Zonderhuis B.V.
3. Het geschil
3.1. De vrouw vordert – samengevat – na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren, de vrouw verlof zal verlenen om de beschikking van 5 september 2002 ten uitvoer te leggen door middel van lijfsdwang en de man zal gijzelen totdat de vordering uit niet betaalde alimentatiebetalingen tot en met juni 2007 groot EUR 139.021,01 zal zijn voldaan, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.2. De vrouw heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de man zijn alimentatieverplichtingen die hij uit hoofde van de beschikking van 5 september 2002 aan de vrouw dient te voldoen, niet nakomt. De vrouw heeft tevergeefs getracht de alimentatiebedragen te incasseren, maar alle verhaalsmogelijkheden zijn door de man gefrustreerd. De vrouw stelt dat geen rechtvaardiging bestaat voor het niet betalen door de man aangezien hij nog actief is als bestuurder van diverse vennootschappen en zij het niet voorstelbaar acht dat de man daaruit geen inkomen ontvangt. Voorts houdt de man, aldus de vrouw, er een leefwijze op na die een behoorlijk inkomen vergt. Uit de reeds eerder tussen partijen gevoerde procedures is de vrouw bekend dat het inkomen dan wel het vermogen van de huidige partner van de man van dusdanige aard is dat het voor de partner niet mogelijk kan zijn al die uitgaven te bekostigen, aldus de vrouw. De vrouw stelt derhalve dat duidelijk sprake is van betalingsonwil aan de kant van de man. De reserves van de vrouw zijn uitgeput zodat zij de alimentatie ook nodig heeft. De vrouw stelt dat het enig werkende middel om de man tot betaling van de vastgestelde bijdrage te bewegen, op dit moment de toepassing van lijfsdwang is.
3.3. De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop moet worden gesteld dat rechterlijke uitspraken dienen te worden nagekomen. Uitgangspunt dient te zijn dat de man krachtens de onherroepelijke beschikking van 5 september 2002 geacht moet worden voldoende draagkracht te hebben om de in die beschikking bepaalde bijdragen te voldoen, zolang niet op een wijzigingsverzoek van de man anders is beslist. Onweersproken staat voorts vast dat de betalingsachterstand in de alimentatie tot en met juni 2007 EUR 139.021,01 bedraagt.
4.2. Ten aanzien van de gevorderde lijfsdwang overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Lijfsdwang is een zeer ingrijpend middel, omdat de alimentatieplichtige daarmee zijn persoonlijke vrijheid ontnomen wordt. Toepassing daarvan komt slechts aan de orde als aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden, tenzij de man aannemelijk maakt dat hij niet in staat is om aan de beschikking van 5 september 2002 te voldoen.
4.3. Het verweer van de man luidt dat sprake is van betalingsonmacht. Daartoe voert de man aan dat hij thans in het geen geheel geen vermogen meer heeft en dat hij ook niet beschikt over enige vorm van inkomen. De aandelen van de beide vennootschappen waar hij thans nog directeur/grootaandeehouder van is hebben geen waarde, aldus de man. Naar eigen zeggen voert de man op free-lancebasis werkzaamheden uit teneinde zijn inkomen bij elkaar te sprokkelen. Voorts stelt de man dat hij reeds ten tijde van het huwelijk een rekening-courantschuld heeft opgebouwd bij zijn onderneming als gevolg waarvan zijn inkomen voor een aanzienlijk gedeelte is aangewend om de rekening-courantschuld af te lossen. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de man een brief overgelegd van zijn accountant met daarin een opgave van het belastbaar inkomen voor 2004 tot en met 2006.
4.4. Ten aanzien van het verweer van de man overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De betalingsonmacht van de man is met geen enkel stuk onderbouwd, behalve de hiervoor genoemde brief van zijn accountant. Nog afgezien van de eigen stelling van de man dat deze brief een fictieve vermogensopstelling bevat die om fiscale redenen aldus is opgesteld, valt een bevestiging van het mogelijk bestaan van betalingsonmacht uit die brief geenszins af te leiden. De door de man in het geding gebrachte productie is in dat opzicht volstrekt onvoldoende. Voor het overige heeft de man zich beperkt tot blote beweringen die erop neerkomen dat hij niet aan zijn onderhoudsverplichting kan voldoen. Niet duidelijk is geworden waar de man van heeft geleefd. Voorts heeft hij de betwisting van de stelling van de vrouw dat hij met opzet verhaalsmogelijkheden illusoir maakt, op geen enkele wijze onderbouwd. De stelling van de man dat aan de zijde van de vrouw geen sprake is van behoeftigheid is evenmin op enige wijze onderbouwd.
4.5. Nu gebleken is dat de man niet vrijwillig aan de beschikking van 5 september 2002 zal voldoen alsmede niet aannemelijk is dat sprake is van betalingsonmacht en voorts aannemelijk is dat er geen vermogensbestanddelen door de vrouw kunnen worden getraceerd waarop zij zich kan verhalen, vormt gijzeling nog het enige executiemiddel dat de vrouw ten dienste staat.
Gelet op het hiervoor overwogene bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval voldoende aanleiding om aan de tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde beschikking van 5 september 2002 het dwangmiddel van lijfsdwang te verbinden.
4.6. In overeenstemming met de wettelijke bepalingen omtrent lijfsdwang in zaken betreffende levensonderhoud zal de vrouw daarom als hierna vermeld verlof worden verleend tot tenuitvoerlegging van de beschikking van 5 september 2002 door middel van lijfsdwang met bepaling van het bedrag door betaling waarvan en de voorwaarde waaronder de man tenuitvoerlegging van de lijfsdwang kan voorkomen.
4.7. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om, hoewel partijen voormalige echtegenoten zijn, te bepalen dat de man als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure zal dienen te dragen.
4.8. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.151,31
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verleent de vrouw verlof om de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 5 september 2002 ten uitvoer te doen leggen door middel van lijfsdwang en de man in gijzeling te doen nemen totdat de vordering uit niet betaalde alimentatiebetalingen tot en met juni 2007 groot EUR 139.021,01 zal zijn voldaan voor de duur van ten hoogste negentig dagen,
5.2. veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op EUR 1.151,31,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar