ECLI:NL:RBHAA:2007:BA9937

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
350453 VV EXPL 07-127
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens agressief gedrag van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 13 juli 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de besloten vennootschap ISS Nederland B.V. [eiser] was in dienst bij ISS en had een aanvraag voor vakantieverlof ingediend, welke door ISS was afgewezen op grond van arbeidsongeschiktheid en een lopend reïntegratietraject. Op 25 mei 2007 heeft [eiser] zich echter agressief gedragen jegens personeelsfunctionarissen van ISS, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelde dat het gedrag van [eiser] niet acceptabel was, vooral gezien zijn eerdere waarschuwingen voor soortgelijk gedrag. De rechter concludeerde dat de werkgever, ISS, gerechtigd was om het ontslag op staande voet te geven, omdat de gedragingen van [eiser] voldoende ernstig waren om dit ontslag te rechtvaardigen. De kantonrechter weigerde de gevorderde voorlopige voorzieningen van [eiser], waaronder doorbetaling van salaris en wedertewerkstelling, en veroordeelde [eiser] tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige werkomgeving en de verantwoordelijkheid van werknemers om zich professioneel te gedragen, zelfs in stressvolle situaties.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 350453/VV EXPL 07-127
datum uitspraak: 13 juli 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. D.J. Posthuma
tegen
de besloten vennootschap ISS Nederland B.V.
te Utrecht
gedaagde partij
hierna te noemen ISS
gemachtigde mr. E. von Weiler
De procedure
[eiser] heeft ISS op 27 juni 2007 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2007, waarbij de gemachtigde van ISS zich heeft bediend van pleitnotities. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro-ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij-en het volgende vast:
a. [eiser] is op 7 oktober 2002 bij ISS in dienst getreden als dagkracht voor een periode van 6 maanden. De arbeidsovereenkomst is nadien omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
b. Het laatstelijk door [eiser] genoten salaris bedroeg €1.561,60 bruto per 4 weken exclusief 8% vakantiegeld.
c. Voor het jaar 2007 heeft [eiser] een aanvraag ingediend voor vakantieverlof in de periode van 26 mei 2007 tot en met 30 juni 2007.
d. Bij brief van 6 mei 2007 heeft ISS die aanvraag afgewezen omdat [eiser] arbeidsongeschikt was en er een intensief reïntegratietraject liep.
e. Bij brief van 29 mei 2007 heeft ISS het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“Naar aanleiding van ons schrijven d.d. 25 mei 2007 heeft u dinsdag 29 mei 2007 een gesprek gehad met de heer [AAA], Business Unit Manager en ondergetekende.
In dit gesprek heeft u de mogelijkheid gekregen uw kant van het verhaal te vertellen naar aanleiding van het gebeurde op vrijdag 25 mei 2007.
U heeft uw excuses aangeboden aan de heer [AAA] m.b.t. het door u gestelde in het telefoongesprek dat u brand zou gaan veroorzaken op het kantoor van ISS bij één van onze grootste opdrachtgevers, te weten Corus.
Met betrekking tot uw agressieve handelen deelde u mede dat ondergetekende van geluk mocht spreken dat zij vrijdag 25 mei jl. niet op kantoor aanwezig was, u uitte een bedreiging dat dit tot ernstige gevolgen had kunnen leiden voor ondergetekende.
Met betrekking tot het gooien van een telefoonhoorn naar onze receptioniste gaf u aan dat u deze niet haar heeft gegooid maar dat u deze terug naar het toestel heeft gegooid. Dit is absoluut door de receptioniste anders ervaren. Met betrekking tot het tweemaal toe proberen intrappen van de ingangsdeur van ons kantoor gaf u aan dat het zwart voor uw ogen werd en dat dit veroorzaakt werd door de situatie dat uw moeder ernstig ziek is.
Aangegeven is dat geen situatie toelaat dat u gewelddadig wordt en dermate agressief en bedreigend gedrag vertoont.
Bovenstaande gaf ISS reden u ontslag op staande voet te geven waarbij de dringende reden gelegen is in het bedreigen, mishandelen en grovelijk beledigen van medewerknemers van ISS (art. 678 BW).
Het ontslag is u op 29 mei jl. door ondergetekende medegedeeld.
(…)”
f. Op 8 juni 2007 heeft de direct leidinggevende van [eiser] R. [AAA] (hierna: [AAA]) per email het volgende aan de gemachtigde van ISS geschreven:
“Vrijdag 25 mei, werd ik s’morgens doorverbonden op mijn mobiele telefoon met de heer [eiser] die op dat moment bij de balie van ons kantoor te Amsterdam stond.
Hij gaf aan dat hij mevrouw [BBB] wilden spreken zonder dat hij een afspraak had gemaakt. Ik heb hem toen aangegeven dat zowel mevrouw [BBB] als ik, op dat moment niet in de gelegenheid waren om hem persoonlijk te woord te staan.
Meneer werd steeds kwader en riep door de telefoon dat als hij terugkwam, hij het kantoor in de brand zou komen steken. Zijn dreiging klonk gemeend en agressief. Hierna werd de verbinding door meneer verbroken.
(…)”
g. [CCC], receptioniste van ISS in de vestiging te Amsterdam heeft de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
“De heer [eiser] (…) is op 25 mei 2007 (…) het gebouw ISS Cleaning Services (…) te Amsterdam binnengekomen.
Eenmaal binnen heeft de heer [eiser] aan mij aangegeven mevrouw [BBB] (…) te willen spreken.
(…)
Aangezien mevrouw [BBB] vandaag niet aanwezig is, heb ik hem verzocht een afspraak te maken voor a.s. dinsdag.
(…)
Vervolgens heb ik de heer [AAA] (…) gebeld en de heer [eiser] doorverbonden naar hem, dat gesprek verliep ook niet helemaal. De heer [eiser] schreeuwde naar de heer [AAA] dat hij het kantoor in de fik kwam steken (…)
Beneden gekomen kreeg hij mevrouw [BBB] weer aan de telefoon. Gedurende het gesprek werd de heer [eiser] zo kwaad dat hij de telefoonhoorn naar mij toegooide. Dit was een bedreigende situatie (…).
Hij schold vervolgens mevrouw [BBB] uit voor trut, varken en onmenselijk. Hij liep vervolgens kwaad het pand uit. Voor hij wegliep schopte hij tot twee keer toe tegen de ingangsdeur.
Het was voor mij een hele vervelende, bedreigende situatie.
(…)”
h. [DDD], ook werkzaam voor [eiser] op het kantoor te Amsterdam, heeft de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
“Hedenochtend d.d. 25 mei 2007 ben ik (…) diverse malen gebeld door onze receptioniste dat de heer [eiser] beneden stond.
(…)
Wij zijn in gesprek gegaan met de heer [eiser]. (…) Helaas verliep het gesprek niet soepel en bleef de heer [eiser] hardnekkig naar mevrouw [BBB] vragen.
(…)
Even later heeft (…) mevrouw [BBB] gebeld en kreeg zij de heer [eiser] aan de telefoon. Na een hoop gescheld en geschreeuw heeft de heer [eiser] mevrouw [BBB] voor varken uitgemaakt en de telefoonhoorn naar de receptioniste gegooid. Ook heeft hij tijdens het teruglopen naar buiten de ingangsdeur tot twee keer toe geschopt.
Geschrokken en verbaast bleven wij achter.
(…)”
i. Bij brief van 20 juni 2007 heeft de gemachtigde van [eiser] namens deze de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
j. In februari 2006 en juli 2006 is [eiser] door ISS gewaarschuwd in verband met agressief gedrag op locatie bij een klant van ISS. ISS was toen genoodzaakt [eiser] elders aan het werk te stellen.
k. [eiser] verrichtte zijn werkzaamheden gewoonlijk te Wijk aan Zee.
De vordering
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van ISS tot doorbetaling van het salaris vanaf 29 mei 2007, wedertewerkstelling en bepaling dat [eiser] alsnog met vakantie kan gaan.
[eiser] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
De afwijzing van de vakantieaanvraag is in strijd met artikel 7:638 BW. Lid 2 van dat artikel bepaalt immers dat indien de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk kenbaar heeft gemaakt, schriftelijk aan de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, de vakantie is vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer.
Het zich bevinden in een reïntegratietraject is geen gewichtige reden. Er is geen sprake van dat vakantie van [eiser] zijn herstel zou belemmeren.
Zelfs al zou sprake zijn geweest van gewichtige reden dan had ISS [eiser] in de gelegenheid moeten stellen op een ander tijdstip zijn vakantie op te nemen.
[eiser] heeft op 12 mei 2007 aan ISS geschreven dat hij in verband met de ouderdom en ziekte van zijn moeder toch graag op vakantie zou gaan om zijn moeder nog één keer te kunnen zien. Na die brief van 12 mei 2007 heeft [eiser] niets meer van ISS vernomen. Omdat de tijd begon te dringen heeft [eiser] aan [AAA] gevraagd alsnog op vakantie te mogen gaan. [AAA] heeft [eiser] verwezen naar mevrouw N.C. [BBB] (hierna: [BBB]), de in de vestiging te Amsterdam werkzame senior HR Advisor van ISS.
[eiser] heeft getracht telefonisch contact te krijgen met [BBB]. Toen dat niet lukte is hij op 25 mei 2007 naar de vestiging in Amsterdam gegaan om [BBB] te spreken.
In paniek en door alle spanningen door de hele situatie heeft [eiser] wat lelijke woorden en wellicht niet zo fatsoenlijke woorden gezegd, maar hij ontkent dat hij gezegd zou hebben dat hij brand zou stichten.
Er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag. Het ontslag kan daarom geen stand houden. De vernietigbaarheid van het ontslag is tijdig ingeroepen. Tevens heeft [eiser] zich bereid verklaard om de bedongen arbeid te verrichten.
Het verweer
ISS heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
Vooropgesteld wordt dat een voorlopige voorziening zoals gevraagd alleen kan worden toegewezen als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden. De kantonrechter is voorshands, op grond van de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Het gaat er thans om of de aan [eiser] verweten gedragingen zich hebben voorgedaan en of deze dusdanig van aard zijn dat zij ontslag op staande voet rechtvaardigen. De aanleiding tot die gedragingen van [eiser], te weten diens afgewezen aanvraag voor vakantie, is uiteraard wel van belang als aanloop naar de gebeurtenissen op 25 mei 2007, maar speelt bij de beoordeling naar de gegrondheid van het ontslag opstaande voet geen relevante rol. Ook al komt namelijk vast te staan dat de afwijzing ten onrechte is geschied, dan nog is het gedrag, indien dit komt vast te staan, onbehoorlijk jegens de collegae van [eiser] en hoeft ISS dit gedrag niet te accepteren.
[eiser] heeft, ondanks de gedetailleerde schriftelijke verklaringen die zijn overgelegd, slechts volstaan met de erkenning dat hij verkeerde woorden heeft gebezigd en de overige verwijten ontkend. Het had op de weg van [eiser] gelegen de overgelegde verklaringen, die een consistent beeld van de gebeurtenissen op 25 mei 2007 geven, nader te bespreken en concreet aan te geven waarom de waarnemingen door de betrokken getuigen onjuist zouden zijn geweest.
Nu hij dit in onvoldoende mate heeft gedaan en de kantonrechter voorshands ook overigens geen aanleiding ziet om aan de juistheid van die verklaringen te twijfelen, moet ervan worden uitgegaan dat deze verklaringen in een eventuele de bodemprocedure overeind zullen blijven.
Daarmee is de kantonrechter, voorlopig uitgaande van de juistheid van die verklaringen, tevens van oordeel dat de verweten gedragingen van [eiser] voldoende ernstig zijn om het waarschijnlijk te achten dat het ontslag op staande voet in de eventuele bodemprocedure in stand zal worden gelaten. Dit geldt te meer nu niet is weersproken dat [eiser] reeds tweemaal eerder op zijn agressief gedrag is aangesproken.
Op grond van het vorenstaande zullen de gevraagde voorlopige voorzieningen moeten worden geweigerd.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
Weigert de gevorderde voorlopige voorzieningen.
Veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van ISS tot en met vandaag worden begroot op €200,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.