ECLI:NL:RBHAA:2007:BA9939

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348816 AO VERZ 07-598
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding in het kader van een persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 13 juli 2007 uitspraak gedaan over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en verweerster. Verzoeker, die een persoonsgebonden budget ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank voor de zorg van zijn gehandicapte zoon, had verweerster in dienst als zorgverlener. De kantonrechter oordeelde dat de bijzondere arbeidsverhouding, die voortvloeit uit de betrokken regelgeving, niet vergelijkbaar is met reguliere arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. Dit leidde tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst in beginsel niet voor een ontbindingsvergoeding in aanmerking komt.

De zaak kwam aan het licht na een reeks van gebeurtenissen waarbij verweerster, na haar zwangerschapsverlof, niet reageerde op oproepen van verzoeker om lichte werkzaamheden te verrichten. De kantonrechter oordeelde dat de vertrouwensrelatie tussen partijen ernstig was verstoord, wat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. Verzoeker stelde dat de ontbinding noodzakelijk was om de zorg voor zijn zoon adequaat te kunnen blijven waarborgen, en dat een eventuele vergoeding ten laste zou komen van het persoonsgebonden budget, wat de zorg voor zijn zoon zou schaden.

De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 augustus 2007, zonder toekenning van enige vergoeding aan verweerster. De rechter benadrukte dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de bijzondere aard van de arbeidsrelatie en de gevolgen voor het persoonsgebonden budget, zwaar wogen in de beslissing. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
Zaak/rep.nummer: 348816/AO VERZ 07-598
Datum uitspraak: 13 juli 2007
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT VOORWAARDELIJKE ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster],
gemachtigde: mr. P.L. Bobeck
De procedure
Op 7 juni 2007 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van [verzoeker]. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 5 juli 2007. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtig-de van [verzoeker] heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
a. [verzoeker] ontvangt ten behoeve van zijn gehandicapte zoon (geboren 12 december 1994) een persoonsgebonden budget van de Sociale Verzekeringsbank. Dit budget dient [verzoeker] aan te wenden om de voor zijn zoon noodzakelijke persoonlijke verzorging en begeleiding in te kopen.
a. [verweerster] is op 1 mei 2005 bij [verzoeker] in dienst getreden als zorgverlener voor de zoon van [verzoeker] op basis van een arbeidsovereenkomst voor 30 uur per week tegen een bruto loon van € 1.750,-- per maand.
c. Op 19 september 2006 is [verweerster] arbeidsongeschikt geworden in verband met haar zwangerschap.
d. Op 27 september 2006 heeft de bedrijfsarts (van Commit Arbo) [verweerster] ongeschikt geacht voor het verrichten van haar eigen werkzaamheden.
e. Bij een voortgangsonderzoek van 14 november 2006 heeft de bedrijfsarts [verweerster] geschikt geacht om wekelijks vijf dagen van twee uur licht werk te verrichten.
f. Bij brief van 1 december 2006 heeft [verzoeker] [verweerster] opgeroepen om op 4 december 2006 lichte werkzaamheden te komen verrichten. [verweerster] heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven.
g. Op 19 december 2006 heeft een interventiegesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] en de bedrijfsarts, waarbij laatstgenoemde [verweerster] in staat heeft geacht om zittende werkzaam-heden te verrichten.
h. [verzoeker] heeft [verweerster] bij brieven van 22 december 2006, 29 december 2006, 2 januari 2007 en 5 januari 2007 opgeroepen zittende werkzaamheden te komen verrichten. Aan geen van deze oproepen heeft [verweerster] gehoor gegeven.
i. Bij brief van 13 januari 2007 heeft [verzoeker] [verweerster] op staande voet ontslagen.
j. Bij brief van 18 januari 2007 van Achmea Rechtsbijstand aan de gemachtigde van [verweerster] is aangegeven welke zittende werkzaamheden [verweerster] zou kunnen verrichten en tevens werd aangegeven dat [verzoeker] bereid zou zijn om het ontslag op staande voet in te trekken als [verweerster] alsnog binnen één week zittende werkzaamheden zou gaan verrichten.
k. Bij brief van 22 januari 2007 is door [verweerster] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
l. In een deskundigenoordeel van 2 februari 2007 heeft het UWV geoordeeld dat [verzoeker] daadwerkelijk zittend werk voorhanden heeft en dat naar schatting 50% van de door [verweerster] te verrichten taken zittend zouden kunnen worden uitgevoerd.
m. Met ingang van 26 februari 2007 is [verweerster] met zwangerschapsverlof gegaan.
n. Bij vonnis in kort geding van 4 april 2007 heeft de kantonrechter onder meer voorshands geoordeeld dat [verweerster] gehoor had moeten geven aan de oproepen van [verzoeker] om lichte werkzaamheden te komen verrichten en dat het gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure nietig zal worden verklaard. Tevens heeft de kantonrechter in dat vonnis bij wijze van voorlopige voorziening [verzoeker] onder meer veroordeeld tot betaling van het volledige loon van 1 december 2006 tot 4 december 2006 en van 50% van het loon van 4 december 2006 tot 26 februari 2007.
o. Op 21 juni 2007 heeft [verweerster] zich ziek gemeld.
p. Op 26 juni 2007 heeft een verzuimrapporteur van Commit Arbo [verweerster] thuis bezocht en haar niet in staat geacht om haar werkzaamheden te hervatten.
Het verzoek
[verzoeker] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval het dienstverband tussen partijen nog mocht blijken te bestaan, wegens veranderingen in de omstandigheden en zonder toekenning van enige vergoeding aan [verweerster].
Ter toelichting stelt [verzoeker] - samengevat - het volgende. Het is inherent aan het werk waarvoor [verweerster] bij [verzoeker] in dienst is dat er een hechte vertrouwensrelatie tussen beiden bestaat. Het gaat immers om de verzorging en begeleiding van een zeer kwetsbaar en afhankelijk kind van [verzoeker] in zijn woning. De vertrouwensrelatie tussen partijen is volledig verdwenen. Dat is te wijten aan de hardnekkige weigering van [verweerster] om sedert 4 december 2006 in aangepaste vorm het werk te hervatten. [verzoeker] verwijt [verweerster] dat zij hem heeft laten zitten en geen enkele moeite heeft gedaan om tot een oplossing te geraken. [verzoeker] is thans aangewezen op tijdelijke, steeds wisselende zorgverleners en dat doet afbreuk aan de kwaliteit van de zorg voor zijn zoon. [verzoeker] heeft belang bij een spoedige ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij wil zo snel mogelijk vrij zijn om met een andere zorgverlener een duurzaam contract aan te gaan. Een vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst van partijen is volgens [verzoeker] niet meer mogelijk. Gelet op de korte duur van de arbeidsovereen-komst van partijen en de reden waardoor de arbeidsrelatie van partijen verstoord is geraakt, bestaat er geen aanleiding voor de toekenning van een vergoeding aan [verweerster]. Daarbij is tevens relevant dat een eventuele vergoeding voldaan zal moeten worden uit het ten behoeve van de zoon toegekende persoonsgebonden budget. Een gevolg van de toekenning van een vergoeding zal zijn dat er minder gelden aangewend kunnen worden voor de verzorging en begeleiding van de zoon.
Het verweer
[verweerster] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Voor het geval de arbeidsovereen-komst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van een vergoeding met inachtneming van een correctiefactor 2 en met de verplichting van een correcte eindafreke-ning bij het einde van de arbeidsovereenkomst onder meer met de uitbetaling van 35 niet opgenomen vakantiedagen en € 92,-- aan eigen bijdrage.
Ter toelichting voert [verweerster] - samengevat - het volgende aan. Tijdens haar zwangerschap en na haar bevalling heeft [verweerster] veel last gehad van bekkeninstabiliteit. Na afloop van het zwangerschapsverlof heeft [verweerster] zich, omdat haar klachten bleven aanhouden op advies van het UWV ziek gemeld. Het verzoek houdt daarom verband met een opzegverbod.
Het verzoekschrift is weliswaar niet ingediend vanwege de ziekte van [verweerster], maar is wel tijdens haar ziekte ingediend. [verweerster] ontkent ten stelligste dat de vertrouwensrelatie tussen partijen volledig is verdwenen. De vertrouwensrelatie tussen haar en de zoon van [verzoeker] is uitstekend. Ruim twee jaar heeft zij deze zoon naar tevredenheid van ieder verzorgd. [verzoeker] heeft de zaak volkomen onterecht op scherp gezet door gelijk over te gaan tot ontslag op staande voet. Ook heeft [verzoeker] niet vrijwillig voldaan aan het vonnis van de kantonrechter in kort geding, heeft hij in eerste instantie geweigerd een door [verweerster] benodigde werkgevers-verklaring in te vullen en in een later stadium heeft hij deze verklaring meerdere keren niet volledig ingevuld. [verweerster] wil vanaf het moment dat zij weer arbeidsgeschikt is verklaard de verzorging van de zoon van [verzoeker] weer op zich nemen.
Indien de kantonrechter toch mocht besluiten tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan, dan bestaat er - gelet op mate waarin [verzoeker] een verwijt treft aan de verstoorde arbeidsrelatie - aanleiding om [verweerster] een vergoeding toe te kennen.
De beoordeling van het verzoek
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW. Voldoende aannemelijk is geworden dat de grondslag van het verzoek niet gelegen is in de ziekte van [verweerster].
[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen de stelling van [verzoeker] dat de tussen partijen benodigde vertrouwensrelatie volledig is verdwenen. Dat verweer wordt verworpen.
Aannemelijk is geworden dat [verweerster] het vertrouwen van [verzoeker] heeft geschonden door niet op zijn oproepen te reageren om lichtere c.q. zittende werkzaamheden te komen uitvoeren op een moment dat zij daartoe door de bedrijfsarts in staat werd geacht. Dat [verweerster] vanaf september 2006 nooit meer bij [verzoeker] en zijn zoon is langs geweest en dat zij [verzoeker] niet heeft geïnformeerd over het verloop van haar zwangerschap en de geboorte van haar kind heeft de situatie ook geen goed gedaan.
Het handelen van [verzoeker] na de afgifte van het vonnis van de kantonrechter in kort geding
heeft evenmin een positieve bijdrage aan de vertrouwensrelatie geleverd. Niet goed valt bijvoorbeeld in te zien waarom hij [verweerster] niet een correct ingevulde werkgeversverklaring heeft doen toekomen, terwijl hij op de hoogte was van haar belang bij die verklaring.
De kantonrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het tussen partijen noodzakelijke vertrouwen voor een verdere voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer aanwezig is. Hierin is een zodanige verandering in de omstandigheden gelegen dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van de hierna te noemen datum.
Beoordeeld moet worden of aan [verweerster] in redelijkheid een vergoeding toekomt.
De kantonrechter is van oordeel dat de bijzondere, als gevolg van de betrokken regelgeving bestaande, arbeidsverhouding een geheel ander karakter draagt dan die welke wordt bedoeld in de artikelen 7:610 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
Om die reden is de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige arbeidsverhouding zich naar haar aard in beginsel niet leent voor toekenning van een vergoeding bij ontbinding van de overeenkomst.
In deze zaak moet naar het oordeel van de kantonrechter daarom rekening gehouden worden gehouden met de bijzondere omstandigheid dat het salaris van [verweerster] moet worden bekostigd uit het door de Sociale Verzekeringsbank ten behoeve van de zoon van [verzoeker] uit te keren persoonsgebonden budget. [verzoeker] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een toegekende ontbindingsvergoeding ten laste komt van dit budget en zal betekenen dat er minder gelden beschikbaar zijn voor de persoonlijke verzorging en begeleiding van de zoon.
Zoals hiervoor reeds overwogen treft [verweerster] naar het oordeel van de kantonrechter een verwijt aan de verstoorde arbeidsrelatie door niet te reageren op de oproepen van [verzoeker],
terwijl dat wel van haar mocht worden verwacht.
Gelet op het vorenoverwogene is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] in redelijkheid geen vergoeding dient toe te komen.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
Gezien de aard van de procedure worden de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog tussen partijen bestaat, tegen
1 augustus 2007;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.