- [eiser] is met ingang van 16 augustus 1999 voor onbepaalde tijd bij Albert Heijn in dienst getreden in de functie van magazijnmedewerker op de afdeling houdbaar van het DCZ. In de arbeidsovereenkomst is een bepaling opgenomen die het voor Albert Heijn mogelijk maakt hem voor kortere of langere duur op een andere afdeling werkzaam te doen zijn.
- Op 16 januari 2004 is [eiser] betrokken geraakt bij een vechtpartij met een andere medewerker van Albert Heijn in het DCZ.
- Naar aanleiding van die vechtpartij heeft Albert Heijn [eiser] bij brief van 21 januari 2004 [eiser] medegedeeld dat hij op staande voet was ontslagen.
- Een door [eiser] aanhangig gemaakt kort geding bij de kantonrechter te Zaandam, strekkende tot doorbetaling van salaris en wedertewerkstelling, is afgewezen.
- [eiser] heeft vervolgens een bodemprocedure bij de kantonrechter te Zaandam aanhangig gemaakt strekkende tot nietigverklaring van het ontslag op staande voet, wedertewerkstelling en doorbetaling van salaris.
- Bij vonnis van 22 juli 2004 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat het ontslag op staande voet nietig was en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen en de aanspraken van [eiser] daaruit, voortduurden. Albert Heijn werd veroordeeld om [eiser] binnen zeven dagen na betekening van het vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat zij daarmee in gebreke mocht zijn en met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,00. Daarnaast werd Albert Heijn veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris en doorbetaling van dat salaris. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Een voorwaardelijk verzoek van Albert Heijn tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd bij beschikking van diezelfde datum door de kantonrechter afgewezen.
- [eiser] heeft het vonnis van de kantonrechter bij exploot van 29 juli 2004 laten betekenen.
- Albert Heijn heeft tegen het vonnis van de kantonrechter spoedappel ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
- Albert Heijn heeft [eiser] medegedeeld dat hij voor de duur van het hoger beroep in het kader van een detachering binnen het concern als magazijnmedewerker bij Etos Distributiecentrum te Beverwijk te werk zou worden gesteld waarbij zijn arbeidsvoorwaarden en de rechtsband met Albert Heijn onaangetast zou blijven.
- [eiser] is daarmee niet akkoord gegaan. Hij heeft aanspraak op de opgelegde dwangsom gemaakt, nadat hem toegang tot het DCZ was geweigerd. Albert Heijn heeft hierop in kort geding schorsing van de executie van de dwangsommen gevorderd, welke vordering bij vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 8 september 2004 werd toegewezen voor de duur van het hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter. Wel is hij, onder protest, bij het distributiecentrum van Etos gaan werken.
- Bij arrest van 6 april 2006 heeft het gerechtshof te Amsterdam op het door Albert Heijn ingestelde appel en het door [eiser] ingestelde incidentele appel beslist. Daarbij heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw rechtdoende, als volgt beslist: “veroordeelt Albert Heijn om [eiser] binnen zeven dagen na betekening van dit arrest tot de overeengekomen werkzaamheden in het Distributiecentrum te Zaandam(onderstreping hof)toe te laten op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke mocht blijven, met een maximum van € 50.000,--;
Bekrachtigt het vonnis voor het overige;”
Daarop volgt een veroordeling van Albert Heijn in de kosten van het appel.
- Op 19 april 2006 heeft [eiser] het arrest van het hof aan Albert Heijn doen betekenen.
- Albert Heijn heeft vervolgens getracht in overleg met [eiser] tot een oplossing te komen, waarbij zij hem werk aanbood in zijn eigen functie binnen de afdeling Vers van het DCZ. [eiser] heeft dit geweigerd.
- De raadsman van [eiser] heeft het gerechtshof verzocht het arrest op de voet van artikel 31 Rv te verbeteren, nu naar zijn mening kennelijk abusievelijk in het dictum niet is opgenomen dat [eiser] dient te worden toegelaten tot de overeengekomen werkzaamheden in de afdeling houdbaar van het DCZ. Het hof heeft het verzoek afgewezen omdat er geen sprake zou zijn van een kennelijke fout.
- Albert Heijn heeft op 14 juli 2006 [eiser] opgeroepen zijn werk te hervatten en wel op de afdeling Vers van het DCZ. [eiser] heeft dit opnieuw geweigerd, waarop Albert Heijn hem op 17 juli 2006 opnieuw op staande voet heeft ontslagen wegens werkweigering.
- Bij beschikking van de kantonrechter te Zaandam van 14 augustus 2006 heeft de kantonrechter op verzoek van Albert Heijn de arbeidsovereenkomst, voor zover deze niet reeds rechtens zou zijn geëindigd, ontbonden per die datum.
- Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 14 september 2006 is [eiser] op vordering van Albert Heijn verboden de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof te staken en gestaakt te houden, op verbeurte van dwangsom.