ECLI:NL:RBHAA:2007:BB0425
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.A. Otter
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling tussen grootouders en kleinkinderen
In deze zaak hebben de grootouders een verzoek ingediend voor een omgangsregeling met hun kleinkinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat er voldoende concrete omstandigheden zijn die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de kleinkinderen, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De ouders hebben betoogd dat er geen sprake is van een dergelijke relatie, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de grootouders in de eerste vier levensjaren van het oudste kleinkind, [kind 1], regelmatig zorg hebben verleend. Dit heeft geleid tot een betekenisvolle relatie, ondanks dat de ouders hebben aangevoerd dat de grootouders betaald werden voor hun oppasdiensten.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de ouders overwogen, die zich verzetten tegen een omgangsregeling vanwege zorgen over de gezondheid van [kind 1] en de opvoedingsstijl van de grootouders. De rechtbank oordeelt echter dat het belang van de kinderen bij het onderhouden van familiebanden zwaarder weegt. De rechtbank heeft besloten dat de grootouders en de kinderen recht hebben op omgang met elkaar, met een gefaseerde opbouw van het contact. De omgangsregeling is vastgesteld voor een dagdeel per vier weken, te beginnen op 15 juli 2007, met een uitbreiding van de omgangsduur vanaf 4 november 2007.
De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beslissing is genomen door mr. R.A. Otter, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2007.