ECLI:NL:RBHAA:2007:BB0425

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128903/2006-3399
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.A. Otter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en kleinkinderen

In deze zaak hebben de grootouders een verzoek ingediend voor een omgangsregeling met hun kleinkinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat er voldoende concrete omstandigheden zijn die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de kleinkinderen, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De ouders hebben betoogd dat er geen sprake is van een dergelijke relatie, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de grootouders in de eerste vier levensjaren van het oudste kleinkind, [kind 1], regelmatig zorg hebben verleend. Dit heeft geleid tot een betekenisvolle relatie, ondanks dat de ouders hebben aangevoerd dat de grootouders betaald werden voor hun oppasdiensten.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de ouders overwogen, die zich verzetten tegen een omgangsregeling vanwege zorgen over de gezondheid van [kind 1] en de opvoedingsstijl van de grootouders. De rechtbank oordeelt echter dat het belang van de kinderen bij het onderhouden van familiebanden zwaarder weegt. De rechtbank heeft besloten dat de grootouders en de kinderen recht hebben op omgang met elkaar, met een gefaseerde opbouw van het contact. De omgangsregeling is vastgesteld voor een dagdeel per vier weken, te beginnen op 15 juli 2007, met een uitbreiding van de omgangsduur vanaf 4 november 2007.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beslissing is genomen door mr. R.A. Otter, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2007.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
omgangsregeling
zaak-/rekestnr.: 128903/2006-3399
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 3 juli 2007
in de zaak van:
[naam grootouders]
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de grootouders,
procureur mr. G.K. Garvelink,
advocaat mr. C.B. Stenger,
--tegen--
[naam ouders],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de ouders,
procureur mr. M. van Olden.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 22 januari 2007 en de daarin vermelde stukken;
- de op 15 mei 2007 ontvangen brief van de advocaat van de grootouders;
- de op 21 mei 2007 ontvangen brief van de procureur van de ouders.
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij beschikking van 22 januari 2007 is de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het verloop van het mediationtraject. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat partijen in het kader van de mediation geen overeenstemming hebben bereikt en daarom dient de rechtbank, nu zowel de ouders als de grootouders hebben aangegeven dat zij van mening zijn dat zij op de eerdere behandeling ter terechtzitting van 18 december 2006 hun standpunten voldoende uiteengezet hebben, tot de beoordeling van de zaak over te gaan.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.2 Grootouders die een omgangsregeling met hun kleinkinderen verzoeken kunnen slechts ontvankelijk zijn in hun verzoek, indien zij voldoende concrete omstandigheden stellen voor het bestaan van family life als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen hen en hun kleinkinderen. Hierbij komt het aan op de vraag of uit de gestelde feiten voortvloeit dat tussen de grootouders en kleinkinderen een zo nauwe persoonlijke betrekking bestaat dat door een onderzoek naar de eventuele gerechtvaardigheid van een omgangsregeling plaats is.
De ouders hebben betoogd dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [kind 1], omdat er slechts sprake was van betaalde oppas door de grootouders in de periode dat moeder de Nederlandse taal moest leren en daarbij werkte.
Ten aanzien van [kind 2] is er volgens de ouders zeker geen sprake van family life, omdat de grootouders [kind 2] na haar geboorte amper hebben gezien.
Vast is komen te staan dat de grootouders in de eerste vier levensjaren zeer regelmatig en ook voor langere perioden voor [kind 1] hebben gezorgd. In 2001 zorgden de grootouders 24 uur per week voor [kind 1], zodat de moeder naar school kon gaan en kon werken, in 2002 zorgden de grootouders drie dagen in de week voor [kind 1] en in 2003, nadat de ouders [plaats] waren verhuisd, verbleef [kind 1] iedere week van zondagnacht tot en met dinsdagmiddag en van woensdagavond tot donderdagmiddag bij de grootouders.
Vanaf haar vierde jaar was [kind 1] af en toe een weekend en alle vakanties bij de grootouders. Als gevolg van een ruzie tussen de ouders en de grootouders hebben de grootouders [kind 1] en [kind 2] sinds februari 2006 niet meer gezien.
Dit in samenhang met hetgeen de grootouders hebben aangevoerd omtrent de contacten tussen hen en [kind 1], acht de rechtbank voldoende om aan te nemen dat tussen de grootouders en [kind 1] een voldoende bestendige en betekenisvolle relatie, blijkend uit zorg en langdurige verantwoordelijkheid, is ontstaan, en dat derhalve tussen hen een band is ontstaan in de zin van artikel 1:377f BW (artikel 8 EVRM) De stelling van de ouders dat dit niet het geval kan zijn omdat de grootouders werden betaald voor het oppassen op [kind 1], doet hier niets aan af. De omstandigheid dat family life heeft bestaan tussen de grootouders, de ouders en [kind 1], legt naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van de betekenis van de contacten met [kind 2], die van dit gezinsleven deel is gaan uitmaken, ook een zeker gewicht in de schaal (zie de beschikking van het Hof Amsterdam 18-05-2006,98/06 LJN:AY3589 en de beschikking van de Hoge Raad, 16-03-2007, R06/110 HR, LJN:AZ6222) De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit, in samenhang met hetgeen de grootouders hebben aangevoerd omtrent de contacten tussen hen en [kind 2], voldoende is om aan te nemen dat ook tussen de grootouders en [kind 2] eveneens een band is ontstaan in de zin van artikel 1:377f BW (artikel 8 EVRM) Het teloorgaan van het contact na februari 2006 dient bij de beoordeling van family life buiten beschouwing te blijven, nu voldoende aannemelijk is geworden dat het contact tussen de grootouders en de kinderen mede als gevolg van de houding van de ouders is geblokkeerd.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
Ten aanzien van het omgangsrecht
2.3 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het belang van de kinderen zich verzet tegen een omgangsregeling en, zo nee, welke omgangsregeling moet worden vastgesteld. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard is gebleken dat de communicatie tussen de ouders en de grootouders ernstig is verstoord. De ouders verzetten zich tegen een omgangsregeling omdat de grootmoeder in het bijzijn van [kind 1] rookt.
Dit is schadelijk voor [kind 1] omdat zij aanleg heeft voor astma. Daarbij stellen de ouders dat de grootouders moeite hebben met de Chinese afkomst van moeder en zich in het verleden regelmatig zeer grievend tegen de moeder hebben uitgelaten. De grootouders bemoeien zich voorts volgens de ouders teveel met de opvoeding van de kinderen en laten daarbij blijken dat zij de manier waarop de moeder de kinderen opvoedt -de Chinese manier- niet goed vinden. De ouders hebben voorts aangevoerd dat het op school veel beter gaat met [kind 1] sinds zij geen contact meer heeft met de grootouders.
In zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat kinderen baat hebben bij het hebben van (hechte banden) met zijn naaste familieleden. Voor het ontwikkelen en aanhouden van die banden is omgang een onmisbare voorwaarde. Dat rechtvaardigt dat omgang eventueel op rechterlijk bevel mogelijk moet zijn, ook in de gevallen waarin de ouders die de kinderen verzorgen daar tegen gekant zijn. De rechtbank hecht eraan dat het contact tussen de kinderen en de grootouders vaderszijde wordt hersteld omdat het in het belang is van hun ontwikkeling dat zij de familie van vaderszijde kennen. Een en ander impliceert niet dat de contacten tussen - in casu de grootouders en [kind 1] en [kind 2] - altijd louter positief dienen te zijn. Alleen mag het niet zo zijn dat de negatieve kanten verbonden aan dit contact zo zwaar gaan wegen dat die de tot uitgangspunt genomen positieve effecten gaan overheersen. Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken, zeker niet nu de rechtbank een beperkte omgangsregeling tussen de grootouders en de kinderen zal vaststellen van een dagdeel per vier weken. Bij een dusdanig beperkte omgangsregeling hebben de grootouders niet langer, zoals in het verleden, een mede opvoedende taak en kan hun rol beperkt blijven tot de rol van grootouders. De vrees van de ouders dat er wederom conflicten omtrent de opvoeding van de kinderen zullen ontstaan, is daarmee tot een minimum beperkt. De overige argumenten van de ouders dat een omgangsregeling strijdig met de belangen van de kinderen zou zijn, hebben de rechtbank niet overtuigd.
2.4 Nu de grootouders vanaf februari 2006 geen contact meer hebben gehad met de kinderen, zal het contact, mede gelet op de leeftijd van de kinderen, gefaseerd opgebouwd moeten worden. De rechtbank zal een omgangsregeling vaststellen, inhoudende dat de grootouders en de kinderen recht hebben op omgang met elkaar:
Vanaf zondag 15 juli eens per vier weken twee uren van 10.00 uur tot 12.00 uur, waarbij de ouders de kinderen brengen en halen. Vanaf zondag 4 november zal het contact worden uitgebreid naar eens per vier weken vier uren omgang van 10.00 tot 14.00 uur.
2.5 Dit leidt tot de volgende beslissing.
3 Beslissing
De rechtbank:
3.1 Bepaalt dat de grootouders en de minderjarigen [achternaam]:
- [naam kind 1], geboren op [datum] 2000 en
- [naam kind 2], geboren op [datum] 2005,
recht hebben op omgang met elkaar overeenkomstig de onder overweging 2.4 opgenomen omgangsregeling.
3.2 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3.3 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 3 juli 2007, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra als griffier.