2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De verleende vergunningen strekken ertoe het woonhuis aan de [adres] gedeeltelijk te slopen en vervolgens gedeeltelijk te vernieuwen en uit te breiden. Verzoekers, woonachtig op de naastgelegen percelen [adres], kunnen zich niet verenigen met de verleende sloop- en bouwvergunning en hebben hiertegen bezwaar gemaakt bij verweerder. Ter voorkoming dat er onherstelbare schade zal ontstaan ten gevolge van de sloopwerkzaamheden, hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat beide vergunningen worden geschorst totdat onherroepelijk vaststaat dat de vergunningen rechtsgeldig zijn verleend.
2.3 De bezwaren van verzoekers richten zich met name tegen het oordeel van verweerder dat het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand. Gemachtigde van verzoekers heeft ter zitting toegelicht dat de in het bezwaarschrift naar voren gebrachte overige klachten - te weten de te verwachten geluidsoverlast, het wegvallen van lichtinval en de vermindering van privacy, moeten worden gelezen in samenhang met dit bezwaar. Voorts vragen verzoekers zich af of verweerder de bouwaanvraag voldoende zorgvuldig heeft beoordeeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers aangegeven dat de aangevoerde bezwaren die betrekking hebben op de veiligheid en constructie zien op de uitvoering van de vergunning en derhalve in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Bovendien heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat het bouwplan niet in strijd lijkt te zijn met het bestemmingsplan.
2.4 Ten aanzien van de verleende sloopvergunning overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Haarlemse bouwverordening (hierna: Hbv) is het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). Met betrekking tot de sloopvergunning ex artikel 8.1.1 Hbv geldt een limitatief-imperatief stelsel. Dit houdt in dat een sloopvergunning slechts geweigerd kan en dan ook moet worden, indien sprake is van één of meer van de in artikel 8.1.6 aanhef, en onder a tot en met f, Hbv opgesomde weigeringsgronden. Deze regeling biedt geen ruimte voor een belangenafweging.
2.6 Nu gesteld noch gebleken is dat één van de weigeringsgronden zich voordoet, moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat verweerder gehouden was de sloopvergunning te verlenen.
2.7 Ten aanzien van de verleende bouwvergunning overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.8 Uit het bepaalde in artikel 44, aanhef van de Woningwet (Ww), volgt dat een bouwvergunning dient te worden geweigerd indien zich een of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoen. Andersom betekent het dat, wanneer het bouwplan in overeenstemming is met de in de weigeringsgronden neergelegde voorschriften, de bouwvergunning moet worden verleend. Andere gronden dan genoemd in artikel 44 Ww mogen niet tot weigering van een bouwvergunning leiden. Artikel 44 Ww geeft met andere woorden een limitatieve opsomming van de weigeringsgronden die bovendien een imperatief karakter hebben.
2.9 Verzoekers zijn van mening dat zich in onderhavig geval wel een weigeringsgrond voordoet omdat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Verzoekers hebben hiertoe aangevoerd dat het bouwplan door de aantasting van de historische gevelwand, waaronder de visuele verschillen in kozijnenhoogtes van de drie panden, en de aantasting van het architectonisch concept 'Tuinwijk', alsmede het gebruikte materiaal niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Verzoekers hebben in dit verband gewezen op het negatieve welstandsadvies dat aan het eerdere weigeringsbesluit van 3 oktober 2006 ten grondslag lag en waaruit blijkt dat het bouwplan niet voldoet aan de architectonische eisen omdat de panden met [nummers] een architectonische eenheid vormen. Dat het bouwplan nu wel in overeenstemming met de redelijk eisen van welstand wordt geacht terwijl er in feite niets is veranderd ten opzichte van de eerste bouwaanvraag, achten verzoekers in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.10 Verweerder heeft zijn standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand doen steunen op het advies van de Commissie Welstand en Monumenten van 3 mei 2007. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet bij de welstandstoets aan het advies van de welstandscommissie als regel groot gewicht worden toegekend. De Woningwet voorziet niet zonder reden in de instelling van de commissie van onafhankelijke deskundigen voor het uitbrengen van adviezen over bouwplannen.
2.11 Voorts vloeit uit vaste jurisprudentie voort, dat het bestuursorgaan, indien zijn oordeel dat een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand berust op een ongemotiveerd positief stempeladvies van de welstandscommissie, zoals in onderhavig geval, bij gemotiveerde betwisting van dat oordeel, niet kan volstaan met te verwijzen naar dat advies, maar ten minste naar een motivering daarvan moet vragen. Nu verzoekers tegenover het advies van de welstandscommissie uitsluitend hun eigen opvattingen hebben geplaatst en geen tegenadvies van een deskundige hebben overgelegd ter bestrijding van het advies van de welstandscommissie en vooralsnog niet is gebleken dat dit advies op onjuiste wijze tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven, mocht verweerder daarop afgaan.
2.12 Aan de omstandigheid dat de welstandscommissie in het kader van een eerdere bouwaanvraag met betrekking tot dit bouwplan een negatief welstandsadvies heeft gegeven kan niet het gewicht worden toegekend dat verzoekers hieraan geven. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de uitleg van verweerder dat bedoeld eerder welstandsadvies een fout bevat, te weten dat ten onrechte is gerefereerd aan het pand met [nummer], terwijl dit [nummer] had moeten zijn. Van schending van het vertrouwensbeginsel is dan ook geen sprake.
2.13 De voorzieningenrechter heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder de bouwaanvraag niet met de benodigde zorgvuldigheid heeft beoordeeld. Het enkele feit dat op pagina 28 van de beton- en funderingsberekeningen in de tekst een woord is weggevallen, kan niet tot deze conclusie leiden.
2.14 Gelet op vorenstaande staat niet op voorhand vast dat de sloop- en bouwvergunning in bezwaar niet in stand kunnen blijven. Er is derhalve geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedures een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken daartoe worden derhalve afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.