De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Verweerder wordt niet gevolgd in het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake zou zijn van een spoedeisend belang. Immers, gebleken is dat verzoeker thans geen inkomen uit arbeid geniet, terwijl hij voorts gedurende een maand in het geheel geen uitkering ontvangt. Hij heeft thans dan ook geen middelen om te voorzien in zijn levensonderhoud. Gelet hierop is naar oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
2.7 Het geschil spits zich toe op de vraag of verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een maatregel van 100% heeft kunnen opleggen wegens werkweigering.
2.8 In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, WWB is bepaald - voor zover hier van belang - dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen.
2.9 Verweerders beleid ter uitvoering van de WWB is neergelegd in de Afstemmingsverordening Wormerland (hierna: de Afstemmingsverordening).
In artikel 2, eerste lid, Afstemmingsverordening is bepaald dat het college een maatregel oplegt indien naar zijn oordeel een belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen, met inbegrip van de verplichtingen die in het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen.
2.10 In artikel 3, eerste lid, Afstemmingsverordening is bepaald dat de gedragingen met betrekking tot het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van werk worden onderscheiden in vier categorieën. In het tweede lid, onder vier, onderdeel a, is bepaald dat onder de vierde categorie valt het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
2.11 In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d is bepaald dat de maatregel behorende bij de in artikel 3 vermelde categorieën worden vastgesteld op 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
2.12 De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat verzoeker algemeen geaccepteerde arbeid heeft geweigerd. Immers, aan verzoeker is een algemeen geaccepteerde functie aangeboden door Agros B.V. Het feit dat dit tuinierswerkzaamheden betroffen en dat verzoeker liever chauffeurswerkzaamheden verrichtte doet hier niet ter zake. Nu verzoeker een uitkering krachtens de WWB ontving stond het hem niet vrij werk te weigeren, met als reden dat dit werk hem niet beviel. Daarbij komt nog dat verzoeker helemaal geen chauffeurswerkzaamheden kon uitoefenen, daar zijn rijbewijs nog altijd was ingenomen door het CBR. Ook verzoekers argument dat het slechts tijdelijk werk betrof, was geen geldige reden om de aangeboden arbeid te weigeren. Immers, het is niet zo dat verzoeker op dat moment reëel uitzicht had op een vaste baan ergens anders. Verzoeker is door verweerder meerdere malen gewezen op het feit dat het niet aanvaarden van werk consequenties had voor zijn uitkering. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten een maatregel tot het verlagen van de uitkering met 100% op te leggen.
2.13 Gelet op het voorgaande, zal naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de beslissing van verweerder in bezwaar stand kunnen houden.
2.14 Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.15 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.