ECLI:NL:RBHAA:2007:BB0993

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-3869
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van politiefunctionaris wegens alcoholgebruik en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 18 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politiefunctionaris en de Korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland. De politiefunctionaris, verzoeker, was sinds 1981 werkzaam en had de functie van senior-rechercheur. Hij werd ontslagen op basis van plichtsverzuim, met name vanwege alcoholgebruik tijdens zijn piketdienst en het niet verschijnen bij een incident waarvoor zijn aanwezigheid gewenst was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen, voldoende waren onderbouwd door de verweerder. Echter, de rechter kwam tot de voorlopige conclusie dat de opgelegde straf, namelijk ontslag, niet evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. De rechter wees op de lange staat van dienst van verzoeker en het feit dat er nooit eerder disciplinaire maatregelen waren opgelegd. De voorzieningenrechter schorste het ontslagbesluit en bepaalde dat de bezoldiging van verzoeker moest worden voortgezet tot de beslissing op bezwaar was genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 3869
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juli 2007
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. W.A. van Sambeek, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de Korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2007, aan verzoeker op 2 mei 2007 uitgereikt, heeft verweerder verzoeker ingaande 21 mei 2007 - bij besluit van 7 juni 2007 gewijzigd in 30 mei 2007 - ontslagen, primair op grond van artikel 77, eerste lid, onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp), subsidiair op grond van artikel 94, eerste lid, onder g, Barp.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 juni 2007, aangevuld bij brieven van 22 juni en 29 juni 2007, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 juni 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brieven van 26 juni 2007 en 2 juli 2007 heeft verweerder stukken toegezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 juli 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Sambeek, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O. Van Riel en mr. Drs. D. Van der Sluis, beiden adviseur juridische vraagstukken, alsmede J. de Jong, interregionaal overvallencoördinator en W.T. van Mulligen, plaatsvervangend districtschef van het district IJmond.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoeker is sedert 1981 werkzaam als politiefunctionaris, laatstelijk als senior-rechercheur bij de Districtsrecherche [district]. In de nacht van zaterdag 9 september op zondag 10 september 2006 had verzoeker piketdienst. Tijdens deze dienst was zijn directe aanwezigheid gewenst bij een incident in IJmuiden. Verzoeker was moeilijk bereikbaar en nadat met hem contact tot stand was gebracht is hij, ondanks zijn toezegging daartoe, niet bij dit incident verschenen. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan een disciplinair onderzoek ingesteld.
2.3 Op basis van het disciplinaire onderzoek heeft verweerder de volgende feiten vastgesteld en daaraan de kwalificatie plichtsverzuim gegeven :
-verzoeker was in de nacht van 9 op 10 september 2006 gedurende zijn piketdienst voor die dienst onbereikbaar, hoewel zijn directe aanwezigheid was gewenst;
- nadat met hem contact tot stand was gekomen is verzoeker, na zijn aanvankelijke toezegging om te komen, niet ter plaatse verschenen bij het onder 2.2 genoemde incident in IJmuiden;
- verzoeker verkeerde gedurende die piketdienst onder invloed van alcohol;
- verzoeker heeft aanvankelijk verklaard dat hij wegens oververmoeidheid niet bereikbaar was geweest en pas later medegedeeld dat hij ten tijde van de oproep in een café verbleef;
- bij zijn optreden tijdens een ander incident gedurende zijn piketdienst op 20 juli 2006 heeft verzoeker laakbaar gedrag vertoond, omdat zijn adem naar een alcohollucht rook;
- verzoeker heeft op weg naar het genoemde incident op 20 juli 2006 een dienstvoertuig bestuurd, terwijl hij onder invloed van vier glazen alcohol verkeerde.
2.4 Na verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt te hebben hem te ontslaan en na hem in de gelegenheid te hebben gesteld zijn zienswijze te geven, van welke gelegenheid verzoeker gebruik heeft gemaakt, heeft verweerder in zijn besluit van 18 april 2007 onder meer beslist verzoeker ingaande 30 mei 2007 ontslag te verlenen.
2.5 In dit besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
"Dat betrokkene gelijk heeft als hij stelt dat hij tot het jaar 2004 een goed ambtenaar geweest is. Echter, vanaf dat moment hebben de incidenten zich voorgedaan zoals beschreven in het voornemen tot disciplinaire bestraffing van 6 maart jongstleden.
Betrokkene acteert vanaf 2003 voor wat betreft de kerncompetentie professionaliteit ongewijzigd op een te laag niveau, hetgeen ten koste gaat van het imago van het korps; hij is hier ook op gewezen.
Daarbij zijn er in een kort tijdsbestek van drie jaar vier incidenten dermate ernstig bevonden dat zij hebben geleid tot onderzoeken. Het eerste vermeende plichtsverzuim stamt uit 2003. Hoewel plichtsverzuim niet voldoende aannemelijk werd geacht, was er wel sprake van onprofessioneel gedrag. Betrokkene is hierop gewezen door zijn leidinggevende. In 2004 volgde er een disciplinair onderzoek. Ook deze zaak werd afgedaan met een waarschuwing en actieve bijsturing van zijn onprofessionele houding, omdat plichtsverzuim niet voldoende aannemelijk werd geacht. Afgesproken werd daarbij dat betrokkene gedurende de periode 1 november 2005 tot 1 november 2007 geen werkzaamheden zou vervullen waarbij hij het korps expliciet vertegenwoordigt en dat hij alert om zou gaan met het feit dat hij niet altijd doordacht handelt en (cynische) grappen op het verkeerde moment maakt.
De laatste twee voorvallen uit respectievelijk juli en september 2006 hebben geleid tot een nieuw disciplinair onderzoek, waarbij plichtsverzuim wel aannemelijk werd geacht. Dit heeft geleid tot het voornemen betrokkene te ontslaan."
2.6 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat er gezien het verzoeker gegeven ontslag sprake is van een spoedeisend belang.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in 2.5 beschreven feiten hebben plaats gevonden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat alle feiten ernstig plichtsverzuim opleveren, waarbij wel opmerking verdient dat de feiten 1 tot en met 4 gelet op hun samenhang en de korte tijdspanne waarin die hebben plaatsgevonden als één gebeurtenis moeten worden opgevat. Verzoeker heeft door zijn gedrag het aanzien van het politiekorps ernstig geschaad en hij is duidelijk te kort geschoten in de hem opgedragen taken. Door tegenover zijn leidinggevende niet meteen opening van zaken te geven heeft hij het door zijn leidinggevenden in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden. Anders dan verzoeker heeft betoogd ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht onvoldoende aanleiding om verzachtende omstandigheden aannemelijk te achten. Hetgeen door de psycholoog Schreuder is gerapporteerd biedt vooralsnog onvoldoende houvast om te kunnen concluderen dat verzoeker niet bij machte was om zich anders te gedragen dan hij op die specifieke momenten heeft gedaan. Gelet op het incidentele karakter van de plaatsgevonden gebeurtenissen, die zich bovendien over een geruime periode uitstrekten en er overigens voor verweerder geen aangrijpingspunten zijn geweest om op de een of ander manier in te grijpen, verwerpt de voorzieningenrechter het standpunt dat het op de weg van verweerder had gelegen om onderzoek te entameren naar het geestelijk welbevinden van verzoeker. De conclusie is dan ook dat het plichtsverzuim van verzoeker hem toe te rekenen is.
2.9 De volgende vraag is of de opgelegde straf evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder onvoldoende heeft laten wegen dat verzoeker, met zijn indiensttreding in 1981 een zeer langdurige staat van dienst heeft, er nooit eerder een disciplinaire maatregel is opgelegd en geen van de incidenten het karakter hadden van een strafbaar feit. Getwijfeld zou nog kunnen worden over het besturen van het dienstvoertuig op 20 juni 2006, maar dit is niet vastgesteld kunnen worden. De voorzieningenrechter komt tot de voorlopige conclusie dat niet te verwachten is dat het standpunt van verweerder, waarbij op basis van de vastgestelde feiten gekozen wordt voor de zwaarst denkbare disciplinaire maatregel, gelet op de overige omstandigheden, in beroep stand zal houden.
2.10 Ter zake van de subsidiaire grond overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verweerder heeft betoogd dat verzoeker niet beschikt over de gewenste eigenschappen die een executief politiefunctionaris behoort te bezitten. Door zijn gedrag heeft verzoeker, aldus verweerder, blijk gegeven niet de vereiste mate van betrouwbaarheid en professionaliteit te bezitten. Ook hier is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat dit standpunt niet gevolgd kan worden. Verzoeker heeft er blijk van gegeven zich te realiseren dat zijn gedragingen ontoelaatbaar en strafwaardig zijn en maatregelen genomen door middel van het aangaan van gesprekken met de psycholoog Schreuder, om herhaling te voorkomen. Het aantal keren dat ontoelaatbaar alcoholgebruik is waargenomen is beperkt en heeft zich uitgestrekt over een geruime periode. Weliswaar is dit een enkele maal onderwerp van gesprek geweest met de leiding, maar - althans blijkens de schriftelijke stukken daarover - niet in die zin dat het alcoholgebruik vragen heeft opgeroepen over verzoekers geschiktheid om als politiefunctionaris werkzaam te zijn. Gelet op het bovenstaande en de indruk die het incident op 9/10 september 2006 op verzoeker heeft gemaakt ziet de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende reden te veronderstellen dat voor herhaling moet worden gevreesd. De voorzieningenrechter ziet niet over het hoofd dat verzoeker een aantal malen een b/c-beoordeling heeft gehad met betrekking tot het aspect professionaliteit. Deze waardering, die toch voornamelijk ziet op andere aspecten van verzoekers gedrag dan het alcoholgebruik, zijn zeker niet zonder betekenis en zullen voor verzoeker aanleiding moeten zijn, zijn houding te veranderen, maar bieden onvoldoende aanwijzingen de conclusie gerechtvaardigd te achten, dat verzoeker de eigenschappen, mentaliteit en instelling mist die voor een goede vervulling van de functie vereist zijn.
2.11 Gelet op het bovenstaande is er aanleiding de vordering toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen. Hetgeen door verzoeker overigens is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking. De schorsing van het besluit betekent eveneens dat de vordering tot voortzetting van de bezoldiging toewijsbaar is, met dien verstande dat de voorzieningenrechter gelet op het voorlopige karakter van zijn oordeel het aangewezen acht verweerder op te dragen voorschotten te verstrekken ter grootte van verzoekers bezoldiging.
2.12 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Als proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen worden aangemerkt:
- het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt)
- het bijstaan van verzoeker ter zitting (1 punt).
Het gewicht van de zaak wordt gemiddeld geacht. Per punt wordt een vergoeding van € 322,- toegekend.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 schorst verweerders besluit van 18 april 2007, zoals gewijzigd bij besluit van 7 juni 2007, verzoeker ontslag te verlenen tot de dag waarop verweerder de beslissing op bezwaar heeft verzonden;
3.2 bepaalt dat verweerder de bezoldiging van verzoeker voortzet op basis van voorschotten tot de dag waarop verweerder de beslissing op bezwaar heeft verzonden;
3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de Politieregio Kennemerland aan verzoeker;
3.4 gelast dat de Politieregio Kennemerland het door verzoeker betaalde griffierecht van
€ 143,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 18 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.