ECLI:NL:RBHAA:2007:BB3505
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.J.P. Veenhof
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens beëindiging bedrijfsactiviteiten
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 12 september 2007 uitspraak gedaan in een arbeidszaak waarbij de werknemer, [eiser], schadevergoeding vorderde wegens kennelijk onredelijke opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was opgezegd door de werkgever, [gedaagde], met toestemming van het CWI, vanwege de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van het garagebedrijf. De werknemer stelde dat de opzegging kennelijk onredelijk was, omdat er geen afvloeiingsregeling was getroffen en hij na 24 jaar trouwe dienst zonder financiële compensatie was ontslagen.
De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van kennelijk onredelijke opzegging in de zin van artikel 7:681 lid 2 BW. De rechter concludeerde dat het CWI had geoordeeld dat de beslissing om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen niet op onredelijke gronden was genomen. De gevolgen van de opzegging voor de werknemer waren, gezien alle omstandigheden, niet te ernstig in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer af en stelde dat de werkgever voldoende had gedaan om de werknemer te begeleiden naar een nieuwe functie.
De rechter benadrukte dat de werknemer zelf had bijgedragen aan zijn situatie door een aanbod van de werkgever voor een financiële vergoeding af te wijzen. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer geen schade had geleden door de opzegging, aangezien hij al voor de beëindiging van zijn dienstverband een nieuwe baan had gevonden. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.