ECLI:NL:RBHAA:2007:BB4435

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-5024
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.J. Medze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verkeersbesluit en afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 12 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil over een verkeersbesluit dat door het college van burgemeester en wethouders van Velsen was genomen. Het verkeersbesluit betrof het opheffen van parkeerverboden aan de Velserduinweg te IJmuiden en het instellen van nieuwe parkeerverboden. Eisers, bewoners van de Velserduinweg, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verkeersbesluit is genomen ter behartiging van de belangen zoals genoemd in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), waaronder de veiligheid van de weg en de bescherming van weggebruikers.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verweerder bij de afweging van de betrokken belangen niet onredelijk heeft gehandeld. De rechter heeft de inspraakprocedure die door verweerder is gevolgd, als zorgvuldig beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van eisers, die stelden dat de nieuwe inrichting van de weg zou leiden tot hogere snelheden en een onveilige situatie, tegen de argumenten van verweerder afgewogen. Verweerder had onderbouwd dat de nieuwe inrichting juist zou bijdragen aan de verkeersveiligheid door het aanbrengen van wegversmallingen en verkeersplateaus.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het beroep van eisers ongegrond is en dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van het college om verkeersbesluiten te nemen en benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 5024 en 07 - 5025
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 september 2007
in de zaak van:
[eisers],
wonende te IJmuiden,
eisers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft verweerder het parkeerverbod aan de oostzijde van de Velserduinweg te IJmuiden (tussen nr. 161 en 175) en het parkeerverbod aan de westzijde van de Velserduinweg (tussen nr. 180 en 202) opgeheven. Hierbij is tevens besloten een nieuw parkeerverbod in te stellen aan de westzijde van de Velserduinweg tussen de Paulus Potterstraat en perceel Velserduinweg 186 en aan de oostzijde van de Velserduinweg tussen perceel nr. 187 en 199a.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 15 september 2006, aangevuld bij brief van 14 oktober 2006, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 juni 2007, verzonden op 28 juni 2007, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 30 juli 2007 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 september 2007, alwaar namens eisers is verschenen [X], en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. W. Dooijes en S. Westerman.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid van de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het instandhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van vrijheid van het verkeer.
Artikel 15, eerste lid, WVW 1994 bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 12 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) moet de plaatsing of verwijdering van de in dat artikel genoemde verkeerstekens geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 BABW vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.3 Verweerder heeft aan het bij besluit van 26 juni 2007 gehandhaafde verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat de nieuwe inrichting zal zorgen voor een vloeiende aansluiting tussen het reeds heringerichte deel van de Velserduinweg en het nog te herinrichten deel, zonder dat het wegbeeld abrupt verspringt. Hierdoor wordt de veiligheid op de weg goed verzekerd en worden weggebruikers goed beschermd. Eisers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Zij menen dat de huidige situatie, waarbij het verkeer dat op de Velserduinweg in zuidelijke richting rijdt ter hoogte van de Tuinderstraat moet uitwijken voor geparkeerde auto's, veiliger is.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.5 Voorop staat dat het kader waarbinnen een verkeersbesluit moet worden genomen en beoordeeld, is gegeven in artikel 21 BABW, gelezen in samenhang met artikel 2 WVW 1994. De bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen kent ruime beoordelingsmarges en het is aan het daartoe bevoegde orgaan om de belangen die bij het al dan niet nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar af te wegen. De rechter dient te toetsen of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
2.6 Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder ter voorbereiding van het verkeersbesluit een inspraakprocedure heeft gevolgd waarbij de bewoners van de Velserduinweg in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze te geven. De inspraakreacties en het antwoord van verweerder zijn in een rapportage neergelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met deze procedure de omwonenden voldoende zijn gehoord en dat het besluit op deze wijze zorgvuldig is voorbereid.
2.7 Voorts acht de voorzieningenrechter, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk dat het verkeersbesluit ertoe strekt de veiligheid van de weg en de bescherming van weggebruikers te verzekeren. Eerdergenoemde inspraakrapportage, waarin verweerder een reactie geeft op alle mondeling en schriftelijk ingebrachte zienswijzen, ligt mede ten grondslag aan het bestreden besluit. Op pagina 7 van de inspraakrapportage overweegt verweerder: "Het nastreven van een consequent wegbeeld in de Velserduinweg, waarbij de verschillende gedeeltes goed op elkaar aansluiten, is de reden van het ontwerp zoals dit is gepresenteerd tijdens de inspraakavond. Door de logische aansluiting is de verkeerssituatie overzichtelijker en zullen auto's en voetgangers elkaar eerder opmerken. Hierdoor wordt de kans op onverwachte situaties kleiner, hetgeen de verkeersveiligheid ten goede komt".
Aangezien verscheidene omwonenden bezwaren hebben geuit tegen het verkeersbesluit heeft verweerder het advies- en ingenieursbureau DHV BV een verkeersveiligheidsaudit uit laten voeren, dat eveneens ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. In dit rapport wordt onder meer de volgende conclusie getrokken: "om redenen van opvallendheid, herkenbaarheid en duidelijkheid heeft het de voorkeur het parkeren ten opzichte van de huidige situatie te spiegelen". Niet gebleken is dat dit rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
2.8 Eisers hebben voorts betoogd dat het straatbeeld tengevolge van het verkeersbesluit lange zichtlijnen krijgt die tot onnodig hoge snelheden zullen leiden. Zij menen dat de veiligheid van de weg juist is gebaat met zoveel mogelijk obstakels op de weg. Verweerder heeft hier tegenin gebracht dat de wegversmalling op de Velserduinweg en de verkeersplateaus ten noorden en zuiden van die versmalling ervoor zullen zorgen dat de snelheid van het verkeer wordt vertraagd. Tevens heeft verweerder aangegeven dat de rijbaan na voltooiing van de werkzaamheden 5,5 meter breed zal zijn, hetgeen zal zorgen voor een meer snelheidsvertragend effect ten opzichte van de huidige situatie, waarin de weg overdag veelal 7 meter breed wanneer er geen auto's staan geparkeerd. De voorzieningenrechter acht het standpunt van verweerder niet onredelijk en is van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de veiligheid van de weg achteruit zal gaan als gevolg van het verkeersbesluit. De conclusie is dat het besluit kan worden geacht te strekken ter behartiging van de in artikel 2 WVW 1994 genoemde belangen.
2.9 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Nu het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het desbetreffende verzoek wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, en op 12 september 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.