ECLI:NL:RBHAA:2007:BB5157

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800639-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Milius
  • J. Jansen
  • S. Steenmetser-Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne

Op 18 september 2007 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van 9.977,4 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was op dat moment gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem. Tijdens de rechtszitting heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van inbeslagname en een rapport van het Douane Laboratorium, het feit bewezen verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, strafbaar was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 40 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd was voor verdere verspreiding en dat de handel in cocaïne gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.

Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een telefoon, instapkaart en claimtag, verbeurd verklaard moesten worden, en dat een koffer onttrokken moest worden aan het verkeer. De rechtbank heeft de toepasselijke wetsartikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet vermeld en heeft de beslissing op de openbare terechtzitting van 18 september 2007 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800639-07
Uitspraakdatum: 18 september 2007
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 september 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 9.977,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 24 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 9.977,4 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen (Inbeslagname dossier (D), dossierpagina 3 – 6);
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (Inbeslagname dossier (D), dossierpagina 14-15);
- een geschrift, te weten een rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam
van 25 mei 2007.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig (42) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier gevorderd de in beslag genomen voorwerpen, te weten de telefoon, de instapkaart en de claimtag verbeurd te verklaren en de koffer en de administratieve reisbescheiden te ontrekken aan het verkeer.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 10 kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is enigszins lager dan door de officier van justitie geëist, om in de pas te blijven bij straffen die de rechtbank in soortgelijke zaken pleegt op te leggen.
6.3 Beslag
6.3.1 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de telefoon, de instapkaart, de claimtag en diverse administratieve reisbescheiden, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
6.3.2 Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen voorwerp, te weten een koffer, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot die koffer is begaan en is voorbereid. Het ongecontroleerde bezit van voormelde, in beslag genomen koffer is in strijd met de wet en het algemeen belang.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c, 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig (40) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1 telefoontoestel Nokia;
- 1 instapkaart KLM;
- 1 claimtag;
- 7 diverse administratieve bescheiden.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1 koffer Goldenman.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Milius, voorzitter,
mrs. Jansen en Steenmetser-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Blijleven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 september 2007.