ECLI:NL:RBHAA:2007:BB6015

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120748/2006-192
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarige met omgangsregeling via omgangshuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de wijziging van het gezag en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige zoon. De man verzocht om wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag en om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen naar zijn woning. De vrouw, daarentegen, verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven en om een omgangsregeling te laten plaatsvinden onder professionele begeleiding. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de minderjarige klem zat tussen de ouders of dat de opvoedingssituatie bij de vrouw onveilig was. De Raad voor de Kinderbescherming had in zijn rapportage geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige was om bij de vrouw te blijven wonen en dat een omgangsregeling onder begeleiding van het omgangshuis noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat de man niet had meegewerkt aan het onderzoek van de Raad en dat er onvoldoende bewijs was voor de noodzaak van een ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft de ouders verzocht om binnen twee maanden contact op te nemen met het omgangshuis voor een begeleide omgangsregeling. De zaak is aangehouden tot 20 december 2007 voor verdere beoordeling van de voortgang.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
Gezagswijziging / wijziging hoofdverblijfplaats / omgangsregeling / ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 120748/2006-192
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 1 juni 2007
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. L. Koning,
advocaat mr. P. Vellekoop,
--tegen--
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.P. Hoyng.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 30 mei 2006 en de daarin vermelde stukken;
- de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 5 september 2006;
- de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 5 februari 2007;
en het verhandelde ter terechtzitting op 27 april 2007 in aanwezigheid van de vrouw bijgestaan door mr. Hoyng, alsmede de raadsman van de man, mr. Vellekoop.
2 De beoordeling
2.1 Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 30 mei 2006 heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad)met betrekking tot de minderjarige [naam], geboren op [datum] 2004 te [plaats], verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de volgende vragen:
- is het in het belang van de minderjarige het gezamenlijk gezag over hem te wijzigen in een eenhoofdig gezag door één van beide ouders;
- is het in het belang van de minderjarige om zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen;
- op welke wijze kan een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige weer tot stand worden gebracht;
- zijn er gronden de minderjarige onder toezicht te stellen.
De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden tot de zitting van 27 april 2007.
2.2 In zijn rapportage van 5 februari 2007 heeft de Raad een advies uitgebracht ten aanzien van de door de rechtbank gestelde vragen. Volgens de Raad is het niet mogelijk gebleken de man in het onderzoek te betrekken, aangezien hij niet bereid is geweest zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Hierdoor heeft de Raad geen zicht gekregen op zijn pedagogische mogelijkheden. Ten aanzien van de gezagswijziging heeft de Raad geconcludeerd dat er gedurende het onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden die erop wijzen dat de minderjarige [naam] klem zit tussen de ouders vanwege het ontbreken van een constructieve communicatie tussen de ouders, noch dat een van de ouders zijn of haar gezag heeft misbruikt door [naam] te onthouden van voor hem van levensbelang zijnde situaties. Gelet hierop is het niet in het belang van [naam kind] het gezamenlijk gezag te wijzigen.
Met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam kind], is de Raad van mening dat het in het belang van [naam kind] is dat hij bij de vrouw blijft wonen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [naam kind] zich goed ontwikkelt bij de vrouw. In het algemeen acht de Raad een wijziging van hoofdverblijfplaats erg ingrijpend voor kinderen. Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen gekomen dat de moeder onvoldoene zorg draagt voor [naam kind]. Daarbij komt dat de Raad geen zicht heeft kunnen krijgen op de opvoedingssituatie van de man, aangezien hij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. Betreffende het vormgeven van een omgangsregeling, merkt de Raad op dat er geen contra-indicaties naar voren zijn gekomen. Een omgangsregeling is in het belang van de minderjarige, mits deze onder professionele begeleiding zal plaatsvinden. De Raad verwijst hierbij naar het omgangshuis BegeleidBezoek te Zaandam.
Tot slot heeft de Raad aangaande het verzoek van de man tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, geconcludeerd dat er geen signalen zijn die wijzen op een bedreiging van de ontwikkeling van [naam kind].
2.3 De raadsman heeft ter zitting, namens de man, naar voren gebracht dat de man enkel een goedlopende omgangsregeling met zijn minderjarige zoon wenst. Volgens de man is de omgangsregeling zoals deze in de echtscheidingsbeschikking van 9 augustus 2005 is vastgesteld nog steeds geldend, waardoor deze door de vrouw dient te worden nagekomen. De raadsman heeft benadrukt dat de man niet kan instemmen met een omgangsregeling onder professionele begeleiding. De man is van mening dat hij in staat is zelfstandig voor de minderjarige [naam kind] te zorgen en dat er bovendien geen indicaties zijn waaruit blijkt dat een omgangsregeling in een omgangshuis noodzakelijk is. Gelet hierop verzoekt de man de rechtbank te bepalen dat de omgangsregeling zoals deze is vastgesteld in voornoemde echtscheidingsbeschikking nagekomen dient te worden. Voorts verzoekt hij een dwangsom op te leggen van € 500,--, te verrekenen met de door de man te betalen alimentatie, voor het geval de vrouw de omgangsregeling niet nakomt.
2.4 De vrouw heeft ter zitting te kennen gegeven dat de Raad in zijn rapportage duidelijke conclusies heeft geformuleerd. Uit de raadsrapportage blijkt dat er geen aanleidingen zijn gevonden om te twijfelen aan de opvoedkundige kwaliteiten van de vrouw. Zij is in staat de opvoeding van [naam kind] op zich te nemen. Volgens de vrouw heeft de man nooit interesse getoond in de minderjarige. Bovendien heeft de vrouw serieuze twijfels en vragen over de veiligheid bij de man thuis, alsmede het seksuele gedrag van de man. Deze zaken zijn door de Raad niet onderzocht. Ter zitting heeft de vrouw voorts verklaard dat zij haar medewerking zal verlenen aan een begeleide omgangsregeling bij het omgangshuis. Zij heeft echter eveneens haar twijfel uitgesproken ten aanzien van de slagingskans van deze begeleide omgangsregeling.
3 De verdere beoordeling
3.1 Aan de rechtbank ligt thans een aantal beslissingen voor. Ten eerste de verzoeken van de man met betrekking tot de toekenning van het eenhoofdig gezag aan hem, het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de omgangsregeling en de ondertoezichtstelling. Ten tweede dient de rechtbank een beslissing te nemen ten aanzien van het verzoek van de vrouw betreffende het toekennen van eenhoofdig gezag aan haar.
3.2 Ten aanzien van het gezag
In de eerste plaats zal de rechtbank oordelen over de kwestie met betrekking tot de toekenning van het éénhoofdig gezag aan één van de ouders. De rechtbank benadrukt dat voortzetting van het gezamenlijk gezag na een echtscheiding het uitgangspunt dient te zijn, tenzij het duidelijk is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Bij het toekennen van het éénhoofdig gezag aan één van de ouders staat het belang van het kind voorop, welk belang wordt getoetst aan de huidige feitelijke omstandigheden. Voor het kunnen handhaven van gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij bovendien tijdens gezamenlijk overleg beslissingen kunnen nemen.
Ter zitting en uit de stukken is het de rechtbank gebleken dat de communicatie tussen de ouders zeer moeizaam verloopt. De ouders zijn niet in staat op ouderniveau met elkaar te communiceren. Het is echter niet gebleken dat het ontbreken van een constructieve communicatie tussen de man en de vrouw veroorzaakt dat de minderjarige [naam kind] klem of verloren raakt tussen de ouders. Bovendien is geenszins gebleken dat één van de ouders zijn of haar gezag misbruikt. Nu de feitelijke huidige omstandigheden zo zijn dat er geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen waaruit geconcludeerd kan worden dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen zijn ouders, acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarige dat één van de ouders met het gezag zal worden belast. Gelet hierop zal de rechtbank de beide verzoeken met betrekking tot de toekenning van het éénhoofdig gezag, afwijzen, zodat het gezamenlijk gezag gehandhaafd blijft.
3.3 Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
Ten tweede zal de rechtbank een oordeel geven over het verzoek van de man ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarige. Gelet op het feit dat de man geen medewerking heeft verleend aan het raadsonderzoek en hij evenmin ter zitting is verschenen, heeft de rechtbank geen zicht kunnen krijgen op zijn opvoedingscapaciteiten en thuissituatie. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vrouw in staat is de opvoeding van [naam kind] op zich te nemen. Blijkens de raadsrapportage beschikt de vrouw over adequate pedagogische mogelijkheden en staat voldoende open voor opvoedingsondersteuning voor zover zij dat nodig zou kunnen hebben.
De rechtbank acht het niet in het belang van de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen. Los van het feit dat [naam kind] zijn vader gedurende twintig maanden niet heeft gezien, is het onduidelijk hoe de opvoedingssituatie van de man is. Daarnaast is het de rechtbank duidelijk dat [naam kind] zich goed ontwikkelt bij de vrouw. Het verzoek van de man ten aanzien van het wijzigen van het hoofdverblijf van de minderjarige [naam kind], zal derhalve worden afgewezen.
3.4 Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
In de derde plaats zal de rechtbank oordelen over het verzoek van de man tot ondertoezichtstelling van de minderjarige. De man heeft verzocht de minderjarige onder toezicht te stellen teneinde de omgangsregeling te kunnen continueren.
De rechtbank wijst terzake op artikel 1:254 lid 1 BW waarin is bepaald dat de kinderrechter een ondertoezichtstelling kan uitspreken indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of naar is te voorzien, zullen falen. Er dient sprake te zijn van een reële dreiging van ondergang. Een situatie waarin het opleggen van een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is met als enig doel een omgangsregeling te continueren, zal zich dus niet snel voordoen.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de minderjarige in zijn geestelijke en zedelijke ontwikkeling wordt bedreigd. De minderjarige ontwikkelt zich goed bij de vrouw. Er worden geen lichamelijke en geestelijke klachten gesignaleerd. Gelet op het bovenstaande alsmede op hetgeen de Raad in zijn rapportage daaromtrent heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is.
3.5 Ten aanzien van de omgangsregeling
Tot slot zal de rechtbank een oordeel geven over het vormgeven van de omgangsregeling. Het hervatten van de oude omgangsregeling zoals de man dat wenst, acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige [naam kind] aangezien de man en de minderjarige gedurende ongeveer twintig maanden geen contact met elkaar hebben gehad. Daarnaast hebben beide ouders een verschillende visie op het opbouwen van de omgangsregeling, waardoor de omgangsregeling in beginsel niet zonder bijstand van derden tot stand zal kunnen komen. Het is in het belang van de minderjarige [naam kind] dat de ouders op een positieve manier bijdragen aan de totstandkoming van de omgangsregeling. De ouders dienen hiervoor hun strijd als ex-partners terzijde te schuiven en het belang van de minderjarige voorop te stellen. De rechtbank is, evenals de Raad, van oordeel dat de ouders professionele begeleiding nodig hebben bij het invullen van de omgangsregeling. De rechtbank denkt hierbij aan het opstarten van een begeleide omgangsregeling tussen de man en [naam kind] bij het Omgangshuis BegeleidBezoek in Zaandam. De contacten in het Omgangshuis vinden plaats onder deskundige begeleiding. Het doel van deze begeleide contacten is in beginsel de ouders op een zodanige manier te begeleiden dat er uiteindelijk een omgangsregeling gerealiseerd kan worden zonder dat begeleiding noodzakelijk is.
4 Beslissing
De rechtbank:
4.1 Houdt de behandeling van de zaak aan tot 20 december 2007.
4.2 Bepaalt, onder wijziging van de echtscheidingsbeschikking d.d. 9 augustus 2005, dat partijen zich binnen twee maanden na de datum van deze beschikking wenden tot Begeleid Bezoek, Omgangshuis Noord-Holland, Ankersmidplein 2, 1506 CK Zaandam, telefoon 075 – 612 08 02 (www.begeleidbezoek.nl) teneinde een plaats op de wachtlijst te verkrijgen.
4.3 Bepaalt voorts dat, indien de door het Omgangshuis begeleide omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige [naam kind] aanvangen voor voormelde pro forma datum, beide ouders zich dienen te houden aan de door Begeleid Bezoek te geven aanwijzigen.
4.4 Verzoekt beide procureurs de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent de stand van zaken met betrekking tot de door het Omgangshuis begeleide omgangsregeling en over de gewenste voortgang van de procedure.
4.5 Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 13 december 2007 door de rechtbank ontvangen dient te zijn.
4.6 Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
4.7 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Smit, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 1 juni 2007, in tegenwoordigheid van R.C.M. Martens als griffier.