ECLI:NL:RBHAA:2007:BB9130

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/660832-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van een vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 november 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ervaren beroepsvrachtwagenchauffeur, die op 10 oktober 2006 in Zaandam betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietster om het leven kwam. De verdachte was zich bewust van de dode hoek van zijn vrachtwagen, maar heeft nagelaten de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen voordat hij rechtsaf sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld door niet te controleren of er zich een verkeersdeelnemer in de dode hoek bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het verkeersbord dat voorrang verleende aan de fietsers op de kruisende weg had genegeerd, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het verrichten van 240 uren taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer en de impact op de verdachte zelf. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 9 november 2007
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 10 oktober 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg,de Jonge Abraham en naderende de kruising en/of splitsing van deze straat en de de Dr. H.G. Scholtenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, immers is hij die Dr. H.G. Scholtenstraat, welke straat door een in zijn rijrichting gekeerd/geplaatst bord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeersteken 1990 en/of middels op de Jonge Abraham (voor de kruisende weg de Dr. H.G. Scholtenstraat) aangebrachte haaientanden als genoemd in artikel 80 van eerder genoemd Reglement als voorrangsweg was aangeduid, is in/op gereden zonder een op het fietspad gelegen naast de (hoofd)rijbaan van de Dr. H.G. Scholtenstraat fietsende/zich bevindende fietster voor te laten gaan en/of (vervolgens) niet is gestopt binnen de afstand waarover hij de weg kon over zien en waarover deze vrij was, waarna of (mede)waardoor een aanrijding of botsing ontstond tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en die fiets(ster), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 oktober 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als bestuurder/ bestuurster van een vrachtauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Jonge Abraham, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de Dr.H.G. Scholtenstraat, een bord B 6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod
inhoudt, immers heeft hij de bestuurder van een op die kruisende weg rijdende fiets niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn/haar weg te vervolgen, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 10 oktober 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Jonge Abraham, en naderende de kruising van deze straat en de Dr. H.G. Scholtenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden, immers is hij die Dr. H.G. Scholtenstraat, welke straat door een in zijn rijrichting geplaatst bord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeersteken 1990 en middels op de Jonge Abraham (voor de kruisende weg de Dr. H.G. Scholtenstraat) aangebrachte haaientanden als genoemd in artikel 80 van eerder genoemd Reglement als voorrangsweg was aangeduid, op gereden zonder een zich op het fietspad, gelegen naast de hoofdrijbaan van de Dr. H.G. Scholtenstraat, bevindende fietsster voor te laten gaan en niet gestopt binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en die fietsster, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard dat:
- hij bekend is met het feit dat zich rechts(voor) van de cabine van zijn vrachtwagen een zogenaamde dode hoek bevindt;
- hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse, in het bijzonder met het feit dat zich aldaar langs de Doctor H.G. Scholtenstraat een fietspad voor beide richtingen bevindt en bestuurders op dit fietspad voorrang hebben op bestuurders op de Jonge Abraham;
- het op het moment van de aanrijding niet druk was op de weg;
- hij een keer naar rechts heeft gekeken en hij zich verder met name heeft geconcentreerd op het van links komende verkeer;
- zijn vrachtwagen bij het kruispunt niet tot stilstand heeft gebracht, maar heeft laten uitrollen;
- hij, alvorens hij naar rechts heeft ingestuurd, niet uit zijn stoel omhoog is gekomen om naar voren en/of naar rechts te kunnen kijken om om de dode hoek heen te kunnen kijken noch een andere voorzorgsmaatregel heeft getroffen om zich ervan te vergewissen dat er zich geen verkeersdeelnemers in de dode hoek bevonden.
2. Uit het dossier met dossiernummer PL1100/06-003831 de volgende in de wettelijke vorm en op ambtseed/belofte opgemaakte processen-verbaal:
a.
het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] d.d. 15 november 2006, als bijlage gevoegd na pagina 47 van voornoemd proces-verbaal, waarin - onder meer- is aangegeven dat:
- op het kruisingsvlak van de Doctor H.G. Scholtenstraat met de Jonge Abraham, een zogenaamde T-kruising waarbij de Jonge Abraham de aansluitende weg betrof, een vrachtwagen de Jonge Abraham volgde en op de kruising rechtsaf sloeg de Doctor H.G. Scholtenstraat in;
- de Doctor H.G. Scholtenstraat middels borden en tekens als voorrangsweg was aangeduid;
- aan de zijde van de Jonge Abraham naast de rijbaan van de Doctor H.G. Scholtenstraat een verplicht fietspad was gelegen, en de bestuurders op dit fietspad (dus) voorrang hebben op bestuurders op de Jonge Abraham;
- de vrachtwagen het verplichte fietspad over stak om rechtsaf te slaan;
- de vrachtwagen bij het afslaan een zich aldaar bevindende fietsster heeft overreden;
- de fietsster ten gevolge daarvan is overleden;
- uit het kras- en schadebeeld van de fiets is af te leiden dat de fiets met de rechterzijde over het wegdek is geschuurd;
- het ongeval bij daglicht heeft plaatsgevonden;
- de weersgesteldheid droog was;
- er ter plaatse geen afwijkende maatregelen van kracht waren;
- er geen gedraging vastgesteld is kunnen worden waarom de bestuurder van de vrachtwagen de fietsster niet heeft waargenomen;
- wanneer de bestuurder van de vrachtwagen een correcte zitpositie inneemt achter het stuur hij te maken heeft met een zogenaamde dode hoek rechtsvoor van hem.
b.
het proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 24 oktober 2006, dossierpagina 41, betreffende de verklaring van de getuige [getuige], waarin zij - onder meer - heeft verklaard dat:
- zij fietste op het fietspad op de Doctor H.G. Scholtenstraat aan de kant van de sportvelden in de richting van het Prins Bernardplein;
- zij een vrouw aan de andere kant van de weg zag fietsen in de richting van het Kalf;
- zij zag dat die vrouw langs het bedrijf Hellingman fietste;
- zij vervolgens zag dat er een vrachtwagen uit een straat kwam rijden;
- zij zag dat de vrachtwagen langzamer begon te rijden naarmate hij bij de kruising met de Doctor H.G. Scholtenstraat kwam;
- zij zag dat de vrouw op de fiets doorreed;
- zij vervolgens zag dat de vrachtwagen in de richting van het Prins Bernardplein reed;
- zij vervolgens een kreet hoorde en zag dat de vrouw onder de vrachtwagen lag.
c.
het proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 22 oktober 2006, dossierpagina 39, betreffende de verklaring van de getuige [getuige], waarin hij - onder meer - heeft verklaard dat:
- hij reed op de Doctor H.G. Scholtenstraat, rijdende vanuit de richting van het Kalf en in de richting van het Prins Bernardplein;
- hij zag dat er voor hem een personenauto reed;
- hij zag dat er een vrachtwagen uit een straat reed in de richting van de Doctor H.G. Scholtenstraat;
- hij zag dat de vrachtwagen nog voor de personenauto de Doctor H.G. Scholtenstraat op reed;
- hij nog dacht dat de afstand te kort was tussen de personenauto en de vrachtwagen;
- hij de vrachtauto niet heeft zien stilstaan.
3. Het verslag betreffende een niet natuurlijke dood d.d. 10 oktober 2006 betreffende [slachtoffer], waarin onder meer is aangegeven dat:
- tijdens de schouw van [slachtoffer] onder meer ribfracturen en een bekkenfractuur zijn geconstateerd en drains in beide longen wijzen op samengeklapte longen beiderzijds;
- [slachtoffer] is overleden aan insufficiënte ademhaling en vermoedelijk fors inwendig bloedverlies.
3.3 Bewijsoverweging ten aanzien van de aanmerkelijke onvoorzichtigheid
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank de volgende feitelijke toedracht van het ongeval vast:
- Verdachte reed met zijn vrachtwagen over de Jonge Abraham richting de T-kruising met de Doctor H.G. Scholtenstraat;
- het slachtoffer reed op haar fiets over het fietspad gelegen langs de Doctor H.G. Scholtenstraat in de richting van het Kalf, derhalve voor verdachte komende van rechts;
- verdachte was voornemens om op die T-splitsing naar rechts af te slaan;
- verdachte is bekend met de zogenaamde "dode hoek" aan de rechter(voor)zijde van de cabine van zijn vrachtwagen die veroorzaakt wordt door de combinatie van de rechterraamstijl en de rechterbuitenspiegel;
- verdachte heeft zijn vrachtwagen bij de kruising laten uitrollen en is niet tot stilstand gekomen;
- verdachte heeft één keer naar rechts gekeken;
- verdachte is daarbij niet vanuit zijn stoel omhoog gekomen om om de dode hoek heen te kunnen kijken;
- verdachte heeft het slachtoffer niet gezien;
- verdachte is met zijn vrachtwagen naar rechts afgeslagen;
- verdachte heeft daarbij het slachtoffer overreden, tengevolge waarvan zij is overleden.
In het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (NJ 2005/252) heeft de Hoge Raad bepaald dat voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang zijn, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. In dat kader overweegt de rechtbank dat de verdachte een ervaren beroepsvrachtwagenchauffeur is die ervan op de hoogte was dat zich aan de rechter(voor)zijde van de cabine van zijn vrachtwagen een zogenoemde dode hoek bevindt. Hij wist dat de combinatie van de rechterraamstijl en de grote rechterbuitenspiegel, gezien vanuit zijn positie als bestuurder, een deel van de omgeving ter rechterzijde aan het zicht onttrekt en was zich bewust van het gevaar dat verkeersdeelnemers daardoor aan zijn zicht onttrokken zouden kunnen zijn, met alle ernstige gevolgen van dien.
Dit brengt met zich mee dat verdachte –met name nu hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse- zichzelf in beginsel in de gelegenheid had moeten stellen vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordeed, alvorens met zijn vrachtwagen het fietspad over te steken en rechtsaf te slaan.
Daarbij is van belang dat de verdachte op relatief eenvoudige wijze had kunnen controleren of er zich een verkeersdeelnemer in de dode hoek bevond, hetzij door omhoog te komen vanuit zijn stoel en om de zichtbelemmerende obstakels van zijn vrachtwagen heen te kijken, hetzij door de vrachtwagen volledig tot stilstand te brengen zodat een bewegende verkeersdeelnemer in de dode hoek, zichtbaar zou worden. Blijkens voormelde bewijsmiddelen heeft verdachte evenwel nagelaten een dergelijke voorzorgsmaatregel te treffen.
Door te handelen zoals hierboven beschreven heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld.
Ter terechtzitting is namens verdachte aangevoerd dat hij de fietsster niet heeft waargenomen, doordat deze zich waarschijnlijk voortdurend in zijn dode hoek bevond. Onderzoek naar aanleiding van de aanrijding heeft namelijk uitgewezen dat die situatie zich onder specifieke omstandigheden wat betreft positionering van vrachtwagen en fietser ten opzichte van elkaar en de snelheid waarmee zij zich bewegen, kan voordoen. Van die mogelijkheid was verdachte zich ten tijde van het ongeval evenwel niet bewust. Hij behoefde daarop ook minder bedacht te zijn, nu die mogelijkheid zich sporadisch zal voordoen. Gelet daarop zou verdachte mogelijk wel onvoorzichtigheid verweten kunnen worden, maar niet in aanmerkelijke mate, aldus nog steeds de verdediging.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft verklaard de verkeerssituatie aan zijn rechterzijde slechts vluchtig gecontroleerd te hebben en voornamelijk aandacht te hebben gehad voor het verkeer van links. Dit is een lezing van de feiten die in de pas loopt met de verkeersongevals-analyse. De verklaring van getuige [getuige] versterkt het beeld dat verdachte met zijn aandacht vooral op het verkeer van links gericht zal zijn geweest, omdat de auto’s van links al zo dicht waren genaderd dat de kritische grens van wel/niet oprijden bijna was bereikt. Daarbij is van belang dat op de foto van de situatie ter plaatse (pagina 4 van de verkeersongevals-analyse) te zien is dat men, rijdend op de Jonge Abraham, niet voortdurend zicht heeft op het verkeer dat op de Doktor H.G. Scholtenstraat van rechts komt, omdat zich aan de rechterzijde van de Jonge Abraham een hoog gebouw (Hellingman) bevindt dat het zicht op dit verkeer belemmert. Daarmee behoeft de theoretische mogelijkheid dat het slachtoffer bij voortduring afgedekt is geweest door de dode hoek geen verdere bespreking.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, te weten schuld in de zin van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte is aanzienlijk tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die hij als ervaren vrachtwagenchauffeur in het verkeer had moeten betrachten. Door zijn toedoen is een zeer ernstig ongeval ontstaan, waarbij een andere verkeersdeelnemer is komen te overlijden. Daarbij heeft verdachte onbeschrijflijk veel leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer, die geconfronteerd werden met het abrupte levenseinde van hun dierbare. De gevolgen van verdachtes gedraging zijn zo ernstig, dat geen enkele straf daaraan kan rechtdoen.
Anderzijds is de rechtbank gebleken dat het ongeval ook verdachte aanzienlijk heeft geraakt en dat hij zich veel bewuster is geworden van de zorgvuldigheidsnormen die hij als vrachtwagenchauffeur in acht moet nemen. Gelet daarop acht de rechtbank de kans op recidive gering. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte voor het uitoefenen van zijn beroep, afhankelijk is van zijn rijbewijs.
Gelet op al het vorenstaande acht de rechtbank een maximale werkstraf op zijn plaats, maar zal zij, in afwijking van de vordering van de officier, verdachte geen onvoorwaardelijke rijontzegging opleggen en volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te noemen duur.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d WvSr;
6, 175, 179 WVW.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van tweehonderd veertig uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Legt verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op voor de duur van 12 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mr. E.L. Grosheide en mr. E.P.W van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.N. Eichhorn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 november 2007.
Mr Kronenberg is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.