ECLI:NL:RBHAA:2007:BB9148

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6758
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van beëindiging WWB-uitkering na mislukte werkhervatting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 14 november 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die zijn WWB-uitkering had aangevraagd na een mislukte werkhervatting. Verzoeker had op 25 juni 2007 zijn WWB-uitkering beëindigd gekregen omdat hij een arbeidsovereenkomst bij Paswerk had aanvaard. Echter, na slechts twee dagen werken, was hij in de proeftijd ontslagen. Verzoeker diende op 3 augustus 2007 een nieuwe aanvraag in voor een WWB-uitkering, die door verweerder op 3 september 2007 werd toegekend, maar tegelijkertijd werd beëindigd per 7 september 2007 omdat hij weer aan het werk zou gaan bij Paswerk. Na zijn ontslag op 10 september 2007, diende verzoeker op 19 september 2007 opnieuw een aanvraag in voor een WWB-uitkering en vroeg om voorschotten, die verweerder weigerde te verstrekken. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van 3 september 2007 niet zorgvuldig was voorbereid, gezien de omstandigheden van de werkhervatting en de psychische en lichamelijke beperkingen van verzoeker. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 3 september 2007 en bepaalde dat verweerder vanaf 1 oktober 2007 voorschotten moest verstrekken ter hoogte van 50% van de bijstandsnorm. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 6758 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2007
in de zaak van:
[verzoeker], zich ook noemende [alias],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2007 heeft verweerder verzoeker per 3 augustus 2007 een uitkering toegekend krachtens de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij verweerder verzoeker tevens heeft medegedeeld dat zijn uitkering per 7 september 2007 wordt ingetrokken, omdat verzoeker op die datum gaat werken bij Paswerk.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 september 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 11 oktober 2007 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 november 2007, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Verzoeker ontving reeds geruime tijd van verweerder een WWB-uitkering, gebaseerd op de norm voor een alleenstaande. Deze uitkering is op 25 juni 2007 beëindigd, omdat verzoeker op dat moment in dienst trad bij Paswerk. Per 30 juli 2007 heeft Paswerk verzoeker medegedeeld dat hij met ingang van die datum de arbeidsovereenkomst met verzoeker als eenzijdig door verzoeker verbroken beschouwt, omdat verzoeker een aantal keren heeft verzuimd te komen werken.
2.2 Verzoeker heeft vervolgens per 3 augustus 2007 bij verweerder een WWB-uitkering aangevraagd. Omdat verzoeker aangaf, dat hij opnieuw bij Paswerk aan de slag wilde, heeft verweerder contact opgenomen met Paswerk. Dit resulteerde in een intakegesprek van verzoeker bij Paswerk op 31 augustus 2007. Uit dit gesprek is voortgevloeid, dat verzoeker per 7 september 2007 (opnieuw) bij Paswerk kon komen werken.
2.3 Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 3 september 2007 verzoeker met ingang van 3 augustus 2007 een WWB-uitkering toegekend en deze uitkering bij datzelfde besluit beëindigd per 7 september 2007, omdat verzoeker vanaf die datum bij Paswerk zou gaan werken. Per 10 september 2007 is verzoeker door Paswerk in de proeftijd ontslagen. Verzoeker heeft tegen het besluit van 3 september 2007 tijdig bezwaar gemaakt.
2.4 Op 19 september 2007 heeft verzoeker een nieuwe aanvraag ingediend om toekenning van een WWB-uitkering. Hierop heeft verweerder nog niet beslist. Bij brief van 11 oktober 2007 heeft verzoeker verweerder verzocht om toekenning van voorschotten.
2.5 Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening. Hij zit zonder werk en inkomsten. Ook heeft verweerder verzoeker geen voorschotten verstrekt. Volgens verzoeker is het besluit van 3 september 2007 niet zorgvuldig voorbereid, omdat verzoeker door verweerder is aangemerkt als zeer goed bemiddelbaar voor de arbeidsmarkt. Dit laatste is echter niet gebaseerd op een medisch onderzoek, aldus verzoeker. Verzoeker wijst er in dit verband op dat hij psychische en lichamelijke beperkingen heeft. Ter zitting heeft verzoeker betoogd dat verweerder hem aan het werk heeft laten gaan, terwijl dit van verzoeker nog niet kon worden verlangd. Hierdoor was uitval voorspelbaar, te meer daar verzoeker beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Bovendien houdt Paswerk ten onrechte geen rekening met de beperkingen van verzoeker.
2.6 Verweerder geeft aan dat verzoeker op 19 september 2007 een nieuwe aanvraag om toekenning van een WWB-uitkering heeft ingediend. In het kader hiervan heeft hij om voorschotten gevraagd. Gelet hierop is volgens verweerder het college van gedeputeerde staten bevoegd kennis te nemen van het verzoek om voorlopige voorziening. Dat verzoeker in de proeftijd is ontslagen, is volgens verweerder niet te wijten aan het feit dat hij onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan. In dit verband wijst verweerder op een medisch onderzoek van 21 maart 2007 en een arbeidskundig onderzoek van 20 april 2007. Bovendien wijst verweerder erop, dat hij pas per 17 oktober 2007 eventueel zal kunnen overgaan tot het verstrekken van voorschotten. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij binnen enkele dagen een besluit zal nemen, waarbij aan verzoeker een maatregel zal worden opgelegd van 100% gedurende drie maanden. Daarom verstrekt verweerder geen voorschotten. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat verzoeker over de gehele maand september 2007 een inkomen heeft gehad, lager dan het voor hem geldende bijstandsniveau.
2.7 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.8 Het geschil spitst zich toe op de vraag of het bezwaar gericht tegen het bestreden besluit van 3 september 2007, waarbij verzoekers WWB-uitkering per 7 september 2007 wegens werkaanvaarding is beëindigd, een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt onder meer, dat verzoeker op (vrijdag) 7 september 2007 bij Paswerk met zijn werkzaamheden is begonnen, dat hij vervolgens op (maandag) 10 en (dinsdag) 11 september 2007 zonder opgaaf van redenen niet op het werk is verschenen en dat Paswerk verzoeker op 12 september 2007 per 10 september 2007 in de proeftijd heeft ontslagen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient deze omstandigheid te worden opgevat als een mislukte werkhervatting. Dit is een nieuwe omstandigheid, die verweerder in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar zal moeten beoordelen. Bovendien heeft verweerder ter zitting bevestigd dat ingevolge artikel 45, eerste lid, WWB de algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald en dat verzoeker in de maand september 2007 een inkomen heeft gehad dat lag onder het voor hem geldende bijstandsniveau. Gelet hierop verkeerde verzoeker in die maand in omstandigheden zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, WWB. Dit gegeven zal er naar het oordeel van de voorzieningenrechter toe leiden, dat verweerder het primaire besluit van 3 september 2007 in bezwaar niet zal kunnen handhaven, zodat verweerder dit zal herroepen. Nu het bezwaar gericht is tegen laatstgenoemd besluit, is de voorzieningenrechter bevoegd in het kader van deze procedure een voorlopige voorziening te treffen.
2.9 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek daartoe zal dan ook in die zin worden toegewezen, dat de voorzieningenrechter, gelet op verweerders voornemen verzoeker een maatregel op te leggen van 100% gedurende drie maanden, het besluit van 3 september 2007 zal schorsen tot de datum van verzending van de beslissing op bezwaar, voor zover voormeld besluit ziet op beëindiging van verzoekers WWB-uitkering en dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat verweerder vanaf 1 oktober 2007 gedurende die periode aan verzoeker voorschotten zal verstrekken ter grootte van minimaal 50% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
2.10 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van 3 september 2007 tot de datum van verzending van de beslissing op bezwaar, voor zover voormeld besluit ziet op beëindiging van verzoekers WWB-uitkering per 7 september 2007;
3.3 bepaalt dat verweerder verzoeker met ingang van 1 oktober 2007, tot de datum van verzending van de beslissing op bezwaar, voorschotten zal verstrekken ter grootte van minimaal 50% van de voor verzoeker geldende bijstandsnorm;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem aan de griffier van de rechtbank dient te betalen;
3.5 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 39,-- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 14 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.