ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0723

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2765
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens onvoldoende onderzoek door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E. uit de Fles, en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van eiser, die door verweerder was herzien over de periode van 14 december 2004 tot en met 30 april 2006. Verweerder had geconstateerd dat eiser mogelijk werkzaamheden had verricht op de zwarte markt en dat er onverklaarbare stortingen op zijn bankrekening waren gedaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. De bevindingen van de casemanager, die eiser op de zwarte markt had gezien, waren onvoldoende onderbouwd en er was geen proces-verbaal van de waarnemingen opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de vragen die de bevindingen opriepen, verweerder hadden moeten aanzetten tot een grondiger onderzoek naar de feitelijke situatie. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag van € 2.935,83 niet voldoende waren onderbouwd en dat het besluit in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser. Tevens werd bepaald dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 07-2762, 07 - 2765
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2007
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser.
gemachtigde: mr. E. uit de Fles, advocaat te Almere,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld zijn uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB) te herzien van 14 december 2004 tot en met 30 april 2006. Tevens heeft eiser meegedeeld dat een bedrag van € 2.935,83 van eiser wordt teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 augustus 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard (besluit 1).
Bij besluit van 20 oktober 2006, verzonden op 24 oktober 2006, heeft verweerder bepaald dat eiser bedrag van € 172,- per maand moet aflossen.
Tegen dit besluit heeft eiser op 10 november 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat het aflossingsbedrag is bepaald op € 138,95 (besluit 2).
Tegen deze besluiten heeft eiser bij brieven van 10 april 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 20 november 2007, alwaar eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Naar aanleiding van het feit dat eisers casemanager, eiser een aantal keren op de Beverwijkse Bazaar zag (en dacht dat hij daar werkzaamheden verrichtte), heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van eisers recht op bijstandsuitkering. Op 5 juli 2006 is eiser uitgenodigd voor een gesprek bij verweerders afdeling sociale zaken en werkgelegenheid, bureau debiteurenbeheer en fraudebestrijding. Op 31 juli 2007 is een rapport opgesteld. Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld zijn bijstandsuitkering te herzien over de periode 14 december 2004 tot en met 30 april 2006, wegens schending van de inlichtingenverplichting. Geoordeeld is dat eiser in deze periode wisselende bedragen gestort heeft gekregen op zijn bankrekening, welke hij niet kan verklaren, zodat deze bedragen moeten worden aangemerkt als middelen waarop de bijstand had moeten worden afgestemd. Daarnaast zou eiser hebben verklaard vanaf januari 2005 tien keer gedurende een uur werkzaamheden te hebben verricht op de zwarte markt in Beverwijk. Eiser had volgens verweerder voor deze werkzaamheden het minimumloon kunnen bedingen. Ook deze middelen ziet verweerder als een middel waarop de bijstand had moeten worden afgestemd. Gelet op het voorstaande is een bedrag van in totaal € 2.935,83 teruggevorderd. Bij besluit van 20 oktober 2006 is eisers aflossingscapaciteit vastgesteld op € 172,--. Naar aanleiding van eisers ingediende bezwaarschriften heeft op 1 februari 2007 een hoorzitting voor een ambtelijke commissie plaatsgevonden. Bij separate beslissingen van 1 maart 2007 zijn beide bezwaarschriften ongegrond verklaard, met dien verstande dat in het besluit omtrent eisers aflossingscapaciteit het aflossingsbedrag is bepaald op € 138,95 per maand vanaf 1 februari 2007. Reden hiervoor was dat in bezwaar eiser heeft aangetoond dat hij niet meer werkte bij [naam], zodat hij hiervan geen inkomsten meer ontving, terwijl hiermee in de primaire beslissing geen rekening was gehouden.
2.2 In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij geen werkzaamheden met loonwaarde heeft verricht. Voorts is aangevoerd dat het aflossingsbedrag niet goed is berekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand. Voor de inwerkingtreding van artikel 17 WWB gold in dit opzicht artikel 65 Algemene bijstandswet (Awb), welk artikel eenzelfde strekking had als artikel 17 WWB.
2.4 In artikel 54, derde lid, aanhef en onder a WWB is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijke nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
2.5 Volgens artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, WWB kan het college van de gemeente die bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.6 De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval eisers casemanager eiser meerdere keren heeft gezien op de zwarte markt in Beverwijk. Voorts heeft eiser zelf verklaard dat een vriend van hem een kraam heeft op de zwarte markt, waar hij regelmatig koffie dronk. Eiser heeft voorts verklaard dan wel eens plastic tasjes aan klanten te hebben aangegeven en dat hij aan het einde van de dag wel eens fruit heeft meegekregen dat anders weggegooid werd. In het schrijven van 12 juli 2006 geeft eiser aan dat hij niet meer precies weet hoe vaak hij er is geweest, hij schat ongeveer tien keer een uur. Voorts is sprake van een aantal stortingen op eisers bankrekening, welke stortingen verweerder verdacht vindt.
2.7 Geoordeeld wordt dat de bevindingen van de casemanager weliswaar vragen kunnen oproepen, doch deze vragen hadden voor verweerder aanleiding kunnen en moeten vormen een gericht onderzoek in te stellen naar de feitelijke situatie. Dit vloeit voort uit de op verweerder rustende onderzoekslast, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die inhoudt de verplichting van een bestuursorgaan om een besluit zorgvuldig voor te bereiden. De door verweerder gestelde feiten en omstandigheden zijn in dit geval echter beperkt gebleven tot een niet nader gespecificeerde waarneming van een niet bij naam genoemde ambtenaar waarvan geen proces-verbaal is opgesteld en een enkele verklaring van eiser die hij bij verweerder zou hebben afgelegd, welke verklaring eiser van meet af aan heeft bestreden. Van eisers verklaring is evenmin een proces-verbaal opgemaakt, dat aan hem is voorgehouden en dat hij heeft ondertekend. Uit het dossier blijkt alleen dat de casemanager eiser een "paar keer (wel vaker in een maand) achter een kraam heeft gezien". Dit alles biedt naar oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor het oordeel dat sprake is geweest van feitelijke werkzaamheden waarvoor eiser een minimumloon had kunnen bedingen. Zo blijkt uit de rapportage van 31 juli 2006 niet wat de intensiteit van eisers aanwezigheid op de zwarte markt was. Verweerder heeft bijvoorbeeld geen observatielijst opgesteld waaruit zou kunnen blijken wanneer, wie of wat en waar is waargenomen. Dit klemt des te meer nu door eiser niet wordt betwist dat hij met enige regelmaat op de zwarte markt in Beverwijk aanwezig was en hij bevriend is met een marktkraameigenaar.
2.8 Voorts wordt aan eiser een aantal kasstortingen tegengeworpen die hij niet zou kunnen verklaren. Eiser stelt dat de kasstortingen van januari, februari en maart 2005 te maken hadden met kasuitbetalingen van de Sociale Dienst. Verweerder stelt dat de bedragen en de data niet overeenkomen maar is evenwel niet ingegaan op de mededeling van eiser dat hij een deel opmaakte en een deel op zijn rekening zette. De overige stortingen worden door eiser verklaard met leningen die hij bij zijn broer zou hebben afgesloten. Verweerder stelt dat deze bedragen ook niet met elkaar overeenkomen en terecht roepen deze stortingen bij verweerder vragen op. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de verklaring van eisers broer niet maakt dat er sprake is van een officiële lening. Immers, volgens vaste rechtspraak worden schulden bij de vermogensvaststelling uitsluitend in aanmerking genomen indien het feitelijk bestaan daarvan in voldoende mate aannemelijk is gemaakt en tevens komt vast te staan dat aan die schuld ook daadwerkelijk een terugbetalingsverplichting is verbonden. De ten aanzien van de leningen opgestelde verklaring is achteraf opgesteld en onvoldoende concreet en te zeer afhankelijk van in de toekomst gelegen onzekere gebeurtenissen om daaruit een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting te kunnen afleiden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden niettemin onvoldoende het bestreden besluit kunnen dragen¸ omdat de herziening gebaseerd is op de verdiensten die eiser geacht wordt te hebben ontvangen, welk standpunt, zoals hierboven besproken, door de rechtbank onvoldoende door feiten ondersteund acht.
2.9 Concluderend oordeelt de rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit 1 dat verweerder heeft verzuimd bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te vergaren, terwijl het besluit voorts een draagkrachtige motivering ontbeert. Het besluit is dan ook genomen in strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 7:12 Awb.
2.10 Het beroep tegen besluit 1 zal dan ook gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.11 Nu aanleiding bestaat besluit 1 te vernietigen, komt daarmee de grond aan het terug te betalen bedrag en het vastgestelde aflossingsbedrag te ontvallen. Daarom zal het beroep tegen besluit 2 ook gegrond worden verklaard en het besluit worden vernietigd.
2.12 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 622,-- (2 punten voor twee beroepschriften, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten van 1 maart 2007;
3.3 bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak nieuwe beslissingen op de bezwaren dient te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644, te betalen door de gemeente Haarlem aan de griffier;
3.5 gelast dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht van tweemaal € 39 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter en op 6 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.