2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Vast staat dat eiseres de litigieuze schutting enkele jaren geleden heeft geplaatst en dat zij daarvoor geen bouwvergunning heeft aangevraagd of ontvangen.
2.3 Voorts staat voor de voorzieningenrechter vast dat de schutting hoger is dan 1 meter en dat daarvoor gelet op artikel 43, eerste lid, en onder c, van de Woningwet, juncto artikel 2, aanhef en onder e van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) en dat de schutting derhalve niet zonder bouwvergunning had mogen zijn opgericht. Partijen verschillen niet van mening dat de schutting een illegaal bouwwerk betreft.
2.4 Verweerder is derhalve bevoegd om handhavend op te treden.
2.5 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuurdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6 Van concreet zicht op legalisatie kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake zijn. Uit de door verweerder – laatstelijk op 14 maart 2007 - verrichte metingen, gecombineerd met de ter zitting overgelegde luchtfoto uit 1997 moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden opgemaakt dat de schutting is geplaatst op de gronden die de bestemming “landschapspark” hebben. Eiseres heeft dit weliswaar bestreden, maar tegen de door verweerder gemaakte berekening en de getoonde luchtfoto heeft eiseres geen wezenlijk en concreet bewijs ingebracht dat haar standpunt zou ondersteunen. Artikel 11 van de Gebruiksvoorschriften die deel uitmaken van het bestemmingsplan “Zuid-Schalkwijkerweg” biedt geen ruimte om op deze bestemming een schutting als hier aan de orde op te richten. Het standpunt van eiseres dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding met haar belang om de huidige situatie te laten voortduren verwerpt de voorzieningenrechter, omdat gelet op de omstandigheden verweerder haar belang om vast te houden aan de planologische ordening zoals die in het bestemmingsplan is vastgelegd, zwaarder mag laten wegen. In dit verband heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat de aanschrijving aan eiseres om haar schutting te verwijderen en verwijderd te houden plaats vond in het kader van een projectmatige aanpak van de illegale bouw rondom de Noord- en Zuid- Schalkwijkerweg.
2.7 De voorzieningenrechter verwerpt voorts het beroep dat eiseres doet op toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Eiseres betoogt dat niet handhavend wordt opgetreden tegen een buurtbewoner die ook zonder een vergunning een steiger heeft geplaatst. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent dat een in het water gelegen steiger niet gelijk kan worden gesteld met een schutting, en voorts, dat de plaatsing van die steiger indertijd is goedgevonden, hetgeen in het geval van eiseres niet heeft plaats gevonden. Dat verweerder vóór de aanschrijving ter zake van de schutting van eiseres een gedoogbeleid zou hebben gevoerd heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. Ook het beroep op het na 1997 tijdelijk door verweerder soepel gevoerd handhavingsbeleid treft geen doel, want dit beleid heeft verweerder in 2003 wezenlijk aangescherpt, en toen bestond de schutting, zelfs in de visie van eiseres nog maar twee jaren. Het enkele feit dat verweerder niet eerder tegen de schutting van eiseres handhavend heeft opgetreden ontneemt aan verweerder bovendien niet het recht dit thans alsnog te doen.
2.8 Verder overweegt de voorzieningenrechter dat met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van dwangsommen niet gezegd kan worden dat verweerder in redelijkheid niet kon komen tot zijn besluit om de dwangsommen op genoemde bedragen vast te stellen. De voorzieningenrechter heeft ten slotte geen aanknopingspunten gevonden om eiseres te volgen in haar stelling dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2.9 Het beroep is ongegrond. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.