zaaknummer: 140209/HA RK 07-591
datum beslissing: 21 december 2007
[Verzoeker],
verzoeker,
raadsman mr. B. Beg, advocaat te Amsterdam.
1.1 Op de openbare zitting van 31 oktober 2007 heeft verzoeker de wraking verzocht van [rechter], hierna te noemen: de politierechter, in de bij deze rechtbank, sector Strafrecht, aanhangige zaak met parketnummer 15/700755-07, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De politierechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd en laten weten niet te berusten in de wraking.
1.3 Verzoeker en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 21 november 2007. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De officier van justitie mr. E. Visser is eveneens verschenen.
1.4 De politierechter is door de wrakingskamer ambtshalve opgeroepen bij de zitting aanwezig te zijn om aldaar te worden gehoord. De politierechter heeft aan deze oproep, met bericht van verhindering, geen gehoor gegeven.
2. Het standpunt van verzoeker.
2.1 Verzoeker heeft drie gronden aangevoerd, inhoudende – kort en zakelijk weergegeven –:
1. de politierechter heeft de raadsman in strijd met de wet belet een opmerking te maken over een door de politierechter gestelde vraag aan de verdachte;
2. de politierechter heeft in strijd met de wet geen akte verleend van hetgeen de raadsman zoeven had gezegd en waarvan hij voorlezing had gevraagd;
3. zolang het gerechtsbestuur zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het stappen zal nemen tegen de raadsman in verband met zijn uitlating tegenover de politierechter op de zitting, kan de wrakingskamer geen inhoudelijke beslissing nemen op het wrakingsverzoek. Immers, zolang hierover geen duidelijkheid is verschaft, kan geen enkele rechter van deze rechtbank een oordeel vellen over de vraag of de zaak van verzoeker onpartijdig is behandeld, dus ook de wrakingskamer niet.
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, hierna ook te noemen de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, hierna ook te noemen de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2. Niet gesteld noch gebleken is dat de politierechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert. Wat de objectieve toets betreft, overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.3. De eerste twee wrakingsgronden zien op de wijze van ondervraging van verdachte en de bejegening van de raadsman door de politierechter. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat hij geen verdediging kan voeren indien de politierechter hem belet opmerkingen te maken tijdens de ondervraging en niet in het proces-verbaal van de terechtzitting wil opnemen wat de raadsman heeft gezegd. Uit het proces-verbaal van de zitting, zoals door de politierechter en griffier is vastgesteld en getekend, blijkt wat de gang van zaken op de zitting is geweest. Hierin is terug te vinden dat het stellen van een vraag door de raadsman aan de orde is geweest en ook dat de raadsman heeft gevraagd om zijn woorden letterlijk op te nemen. Het feit dat de politierechter vervolgens heeft gemeend de ondervraging ongestoord te willen vervolgen, getuigt niet van vooringenomenheid van de politierechter. Evenmin kan bij de raadsman van verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees zijn ontstaan dat de politierechter partijdig zou zijn. Indien de raadsman het niet eens is met de wijze van ondervraging en bejegening door een politierechter staan hem het rechtsmiddel van hoger beroep of het middel van het doen van een klacht ten dienste.
3.4. Met betrekking tot de derde wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat zij niet bekend is met enig voornemen van het gerechtsbestuur om stappen te ondernemen tegen de raadsman. Gelet op het bepaalde in artikel 23 van de wet RO is het handelen van het gerechtsbestuur in deze voor de beoordeling van het wrakingsverzoek niet relevant. Het gerechtsbestuur kan zich immers in geen enkel opzicht mengen in enige beslissing te nemen door welke rechter van deze rechtbank ook en dus ook niet van de wrakingskamer. Daaruit vloeit voort dat de onpartijdigheid van de politierechter hierdoor niet in het geding is.
3.5. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten of omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat het fungeren van de politierechter in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden.
3.6. De wrakingskamer zal het verzoek afwijzen.
3.7. De wrakingskamer ziet vooralsnog geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.1 wijst het verzoek om wraking af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de politierechter en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. Coyajee-Kappers, voorzitter, en mrs. Nijenhof en Terwiel-Kuneman, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2007 in tegenwoordigheid van mr. Verlinden als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.