1. [eiseres] woont met haar echtgenoot in een flat op de eerste etage aan de [adres] te [woonplaats]. Achter de flat loopt een weg waarbij een bord is geplaatst met de tekst “verboden toegang voor onbevoegden, art. 461 SR”.
2. Op 13 oktober 2005 heeft de minderjarige zoon van [gedaagde] over deze weg dan wel door het naast deze weg gelegen plantsoen gefietst.
3. Op 13 oktober 2005 heeft [gedaagde] een baksteen door de ruit van de keuken van de woning van [eiseres] gegooid. De baksteen heeft schade veroorzaakt aan de dubbele beglazing van de keuken, de plavuizenvloer in de keuken, de keukeninrichting en het binnenschilderwerk van de woning van [eiseres].
4. Op 13 oktober 2005 heeft de politie [bewoner A] (hierna: [bewoner A]) en [bewoner B] (hierna: [bewoner B]), beiden bewoners van de flat aan de [adres], gehoord.
5. [bewoner A] heeft daarbij onder meer het volgende tegenover de politie verklaard:
“[…] omstreeks 16.00 uur hoorde ik hard geschreeuw aan de achterzijde van onze flat. Ik zag dat een jongetje met lang blond haar huilend weg reed […] Ik zag dat het jongetje op een gegeven moment met zijn fietsje ten val kwam. Ik hoorde dat het jongetje hierdoor nog harder ging huilen.”
6. [bewoner B] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Op een gegeven moment hoorde ik een hoop geschreeuw. Ik liep het balkon op […] Aldaar zag ik een man op de begane grond staan welke stond te schreeuwen tegen een man welke op de eerste verdieping stond van zijn balkon. […] Ik zag dat de man wegreed in een personenauto […] Enkele minuten later zag ik dat de man weer kwam aanlopen […] Ik zag dat hij een grote klinker naar het keukenraam gooide. […] Verder heb ik geen bijzonderheden te verklaren.”
7. Op 14 oktober 2005 heeft [gedaagde] bij de politie aangifte gedaan van mishandeling van zijn minderjarige zoon [XXX]. [gedaagde] heeft daarbij onder meer het volgende verklaard:
“Op donderdag, 13 oktober 2005 omstreeks 16.00 uur […] kwam mijn zoontje huilend en overstuur thuis. Ik zag dat hij helemaal van streek was. […] Hij vertelde mij dat hij door een man was geslagen achter de flat aan de [adres]. Hij was door een man aangesproken omdat hij in het plantsoen aldaar aan het fietsen was. […] Als gevolg van de klap heeft mijn zoon een scheurtje in zijn lip opgelopen en enkele krassen in zijn nek.”
8. Op 5 januari 2006 is [gedaagde] door de politie gehoord. Het proces-verbaal van verhoor houdt als verklaring van [gedaagde] onder meer het volgende in:
“Op donderdag 13 oktober 2005 omstreeks 16.30 uur […] kwam mijn zoontje (9 jaar oud) genaamd [XXX] thuis. Ik zag dat mijn zoon helemaal overstuur was. Ik zag dat er bloed aan zijn mond en aan zijn t shirt zat. Mijn zoontje vertelde dat hij zojuist door een man van zijn fiets getrokken was en hierna hardhandig tegen de grond gewerkt was. […] Hierop ben ik direct tezamen met mijn zoon naar de man toegegaan. […] Deze man stond op het balkon van zijn woning op de eerste verdieping. Ik zag ook dat er een vrouw op het balkon stond. […] Ik wilde aan de man vragen of hij de dader was. […] Toen de man ontkende werd ik boos. […] Ik hoorde dat de man zei dat ik mijn zoontje beter moest opvoeden. Door deze woorden ben ik zo boos geworden waarop ik een baksteen uit de bosjes pakte. […] Voordat ik de steen gooide zag ik dat de man nog steeds op het balkon stond. Ik zag dat de vrouw naar binnen ging […] Mijn doel op dat moment was dat ik het raam zou vernielen. […] Ik kan u verklaren dat ik de steen niet had gegooid als ik de vrouw nog in de keuken had zien staan.”
9. Op 15 maart 2006 heeft Toplis Hettema B.V. een begroting opgesteld van de schade ontstaan in de woning van [eiseres] door het gooien van de baksteen door [gedaagde]. De kosten van herstel van de plavuizenvloer, welke volgens het schaderapport “zonder afscheiding doorloopt in de hal/entree” is begroot op € 3.183,25.
10. De inboedelverzekeraar van [gedaagde] heeft aangegeven de schade aan de dubbele beglazing, de keukeninrichting en het binnenschilderwerk geheel te vergoeden en een bedrag van € 500,00 beschikbaar te stellen voor het herstel van de plavuizenvloer.
11. Bij vonnis van 17 juli 2006 van de politierechter is [gedaagde] in verband met het op 13 oktober 2005 opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van enig aan een ander toebehorend goed, veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. [eiseres] is in de door haar als benadeelde partij in de strafzaak ingestelde vordering niet-ontvankelijk verklaard.