ECLI:NL:RBHAA:2007:BC1320

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
337037 CV EXPL 07-1164
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemers wegens vermeende concurrentie en schending van geheimhoudingsplicht

In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van drie werknemers van de besloten vennootschap [XXX] B.V. De werkgever heeft de werknemers ontslagen omdat zij tijdens hun dienstverband informatie aan derden zouden hebben verstrekt en in onderhandeling zouden zijn getreden om een concurrerend bedrijf op te zetten. De werknemers zijn afzonderlijk gehoord en onder bewaking van derden in het magazijn van het bedrijf gehouden. De kantonrechter oordeelt dat er geen grondslag bestond voor het ontslag op staande voet. De werkgever heeft zich onbehoorlijk gedragen door de wijze van verhoor van de werknemers. De kantonrechter concludeert dat de ontslagen kennelijk onredelijk zijn en dat de werkgever schadevergoeding moet betalen aan de drie werknemers, inclusief een immateriële schadevergoeding. De kantonrechter wijst op de vage formuleringen in de ontslagbrief en het gebrek aan bewijs voor de gestelde schendingen van het geheimhoudings- en concurrentiebeding. De werknemers hebben nooit met derden voorbereidingen getroffen om [XXX] te beconcurreren. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever te kwader trouw heeft gehandeld en dat de intimidatie en bedreiging van de werknemers tijdens het ontslagproces onacceptabel waren. De vorderingen van de werknemers worden toegewezen, en de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 337037/CV EXPL 07-1164
datum uitspraak: 19 december 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
1. [eiser 1]
te [woonplaats]
2. [eiser 2]
te [woonplaats]
3. [eiser 3]
te [woonplaats]
eisers in conventie
verweerders in reconventie
hierna te noemen gezamenlijk [eisers] of afzonderlijk [eiser 1], [eiser 2] en
[eiser 3]
gemachtigde mr. F.C. van Uden
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[XXX] B.V.
te Haarlem
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna te noemen [XXX]
gemachtigde mr. C.E. Dingemans
In conventie en in reconventie
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk¬ken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de dagvaarding van 26 januari 2007,
- de akte houdende overlegging producties van [eisers],
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
- de door de kantonrechter op 18 april 2007 gegeven rolbeschikking,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie en akte houdende vermeerdering van eis in conventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, met producties,
- de producties die door de gemachtigde van [eisers] bij brieven van 26 oktober 2007 en 20 november 2007 ten behoeve van de te houden pleidooien zijn overgelegd en
- de producties die door de gemachtigde van [XXX] bij brief van 21 november 2007 ten behoeve van de te houden pleidooien zijn overgelegd.
Daarna hebben partijen hun standpunten ter zitting van 4 december 2007 mondeling door hun gemachtigden doen bepleiten aan de hand van de overgelegde pleitaantekeningen respectievelijk pleitnotities.
[eisers] hebben bij conclusie van dupliek in reconventie nog producties in het geding gebracht. [XXX] heeft op die producties tijdens het gehouden pleidooi kunnen reageren.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. [eiser 1], geboren op 10 mei 1962, is op 1 oktober 2002 in dienst getreden van [XXX]. Laatstelijk vervulde [eiser 1] de functie van financieel controller tegen een salaris van €4.600,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag.
b. [eiser 2], geboren op 22 december 1969, is op 1 juni 1997 in dienst getreden van [XXX]. Laatstelijk vervulde [eiser 2] de functie van sales manager tegen een salaris van €4.000,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag en een vaste omzetgerelateerde bonus.
c. [eiser 3], geboren op 25 februari 1962, is op 1 januari 1999 in dienst getreden van [XXX]. [eiser 3] vervulde laatstelijk de functie van office manager tegen een salaris van €4.400,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag.
d. [XXX] is een handelshuis dat verpakkingsmaterialen verkoopt aan de voedingsmiddelenindustrie. De uiteindelijke aandeelhouders en middellijk statutair directeuren zijn [XXX] (hierna: [XXX]) en [YYY] (hierna: [YYY]).
e. Op 31 augustus 2006 hebben [eisers] een bespreking gevoerd met [ZZZ] (hierna: [ZZZ]), die van 1 januari 2005 tot 1 september 2006 mede-aandeelhouder en bedrijfsleider was van een zusteronderneming van [XXX], te weten: [XXX] Duitsland. Het initiatief tot die bespreking was uitgegaan van [ZZZ]. [ZZZ] heeft [XXX] Duitsland met ingang van 1 september 2006 verlaten en exploiteert sindsdien een eigen onderneming, waarin hij nauw samenwerkt met een vroegere leverancier van [XXX], te weten: HCP Health Care Packaging GmbH, Duitsland (hierna: HCP).
f. [ZZZ] heeft over die op 31 augustus 2006 gehouden bespreking op 16 november 2006 een schriftelijke verklaring opgesteld, waarin hij onder meer het volgende vermeldt:
“Da der Unterzeichner dieses Schreibens auch von den Sorgen und Nöten einzelner Mitarbeiter bei [XXX] wusste, sprach er in eigener Initiative die Herren [eiser 1], [eiser 2] und [eiser 3] an, ob sie nicht Interesse an einer Zusammenarbeit mit ihm haben. Auch eine Zusammenarbeit mit einem anderen Mitarbeiter konnte vermittelt werden, es gab verschiedene Ideen, bei der Trennung van [XXX] zu helfen. Ein Treffen fand in Utrecht statt, es diente der Sondierung der Lage. [ZZZ] wollte gerne die 3 genannten Herren für eine Zusammenarbeit, egal welcher Art, gewinnen. Er stellte aber fest, dass genannte Herren Angst vor einer Trennung von [XXX] hatten, man rechnete mit Repressalien von dem Geschäftsführer Herrn [YYY]. Sie hatten mitbekommen, wie M. [YYY] mit Menschen umging, die nicht in seinem Sinne handelten oder eben ihr Geld von [XXX] haben wollten. Sie wurden brutal zusammengeschlagen, beschimpft, zur Tür hinausgeworfen oder wenn man Glück hatte, nur bedroht.
So hatte [ZZZ] zwar versucht, die Herren [eisers] für eine Abkehr von [XXX] zu einer neuen Aufgabe zu bewegen und auch Seine Unterstützung zugesagt, aber die Herren wollten sich alles noch einmal überlegen und vielleicht doch noch einmal mit dem zweiten Geschäftsführer Herrn [AAA] sprechen, ob nicht dochnoch etwas bei [XXX] zu ändern ist. Der Unterzeichner war sich nach dem Gespräch met den 3 herren in Utrecht absolut sicher, dass sehr grosse Angst vor der Reaktion von Herrn [YYY] im Spiel war. Diese Angst war selbstverständlich mehr als angebracht und wurde vom Unterzeichner auch so verstanden.”
g. In de volgende aanvullende verklaringen heeft [ZZZ] met betrekking tot het gesprek op 31 augustus 2007 nog het volgende vermeld:
21 januari 2007:
“Hiermit erkläre ich, dass ich (…) im August 2006 in eigener Initiative die Herren [eiser 1], [eiser 2] und [eiser 3] zu einem Gespräch nach Utrecht in Holland eingeladen habe. Ich wollte mit den genannten Herren über eine eventuelle Zusammenarbeit mit mir oder auch mit einem anderen, mir bekannten Unternehmen, diskutieren. Bis zum Treffen in Utrecht haben die Herren [eiser 1], [eiser 2] und [eiser 3] nicht genau wissen können, worüber ich mit Ihnen sprechen wollte.”
18 april 2007:
“Bei dem Treffen in Utrecht met den Herren [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 1] wurde nicht über [XXX] Kunden, deren Umsätze bei [XXX] oder eventuell sogar über Preise oder Gewinnspannen, gesprochen. Ich hatte auch nicht den Eindruck, dass einer der 3 genannten Herren mir dazu eine Auskunft gegeben hätte. Dies betraf alle Kunden von [XXX], also Kunden aus Holland, Spanien, Italien und Deutschland. Auch nach dem Treffen in Utrecht habe ich von diesen 3 Herren und auch von keinem anderen Mitarbeiter der [XXX]-Gruppe jemals eine Auskunft über Kunden von [XXX] bekommen, bis zum heutigen Tage nicht.”
h. Op 30 oktober 2006 werden [eisers] elk afzonderlijk door [XXX] ondervraagd over de bespreking van 31 augustus 2006 met [ZZZ]. Daarna werden zij onder begeleiding van derden naar het magazijn van [XXX] gebracht, waar zij, onder toezicht van die derden, dienden te wachten terwijl één van de anderen werd ondervraagd door [XXX]. Aan het einde van de tweede ondervraging werden [eisers] elk op staande voet ontslagen. Zij werden vervolgens naar hun woonhuis gebracht door de eerder genoemde derden om de bedrijfsmiddelen die onmiddellijk moesten worden ingeleverd op te halen.
i. Bij afzonderlijke, maar gelijkluidende, brieven van 6 november 2006 heeft [XXX] aan [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] het volgende geschreven:
“Wij hebben u op maandag 31 oktober j.l. gehoord terzake het door U in samenwerking met anderen gedurende de arbeidsovereenkomst treffen van voorbereidingen en voeren van besprekingen met derd[XXX]om met [XXX] B.V. concurrerende activiteiten te gaan verrichten.
Wij hebben U vanwege deze voorbereidingen en besprekingen en daarmee vanwege uw schending van het geheimhoudings- en concurrentiebeding met [XXX] en/of het U gedragen ten opzichte van de rechtmatige bel[XXX]en van [XXX] B.V. op een wijze die niet te tolereren valt, op staande voet ontslagen. U kunt binnenkort een eindafrekening van uw arbeidsovereenkomst tegem[XXX] zien.
[XXX] B.V. zal Uw activiteiten die haar belangen op onrechtmatige (kantonrechter: wijze) schaden en die schendingen inhouden van Uw contractsverplichtingen daadwerkelijk tegengaan. Wij hebben inmiddels (nadere) informatie ingewonnen die de redenen waarom U op staande voet ontslag bent staven.”
j. Bij brief aan [XXX] van 8 november 2006 heeft de gemachtigde van [eisers] namens hen aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens onregelmatige en kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst.
k. Bij email van 15 november 2006 heeft [YYY], één van de directeuren van [XXX], het volgende aan mr. D. de Jong geschreven:
“Betreffende [naam];
Deze dame is verantwoordelijk voor [XXX] als klant bij Beurgofol…
Daar zij op de hoogte was van wat er stond te gebeuren met deze 3 heren, en zij niet kon geloven dat [eiser 3] bij dit complot betrokken kon of zou zijn…heb ik haar gezegd dat ik ze eerst op staande voet ontslag geef, om de shock te creëren…en [naam] zou dan na een aantal dagen met [eiser 3] privé gaan bellen om te polsen of hij er echt aan meegedaan heeft en of hij niet liever het gesprek zocht met [voornaam] om evt. terug te kunnen keren op de werkplek mits hij dan meer oder weniger de andere heren zou “verraden”…..”
l. [eiser 1] is per 8 januari 2007 in dienst getreden van Nordex.
m. [eiser 2] participeert met de directeur en enig aandeelhouder van Nordex in het nieuw opgerichte Nordex Flexibles.
n. [eiser 3] is voor zijn inkomsten aangewezen op een Ziektewetuitkering en verricht sedert april 2007 gedurende 10 uren per week arbeid op arbeidstherapeutische basis bij Nordex.
o. Van de arbeidsovereenkomst met [eiser 2] maakt vanaf 1 januari 2005 de volgende bonusregeling deel uit:
“Vanaf 1 januari zal er een nieuw bonus systeem in werking treden. Dit systeem is gebaseerd op diverse wegingsfactoren te weten: 1) gerealiseerde omzet dit jaar t.o.v. vorig jaar. 2) gerealiseerde omzet dit jaar t.o.v. omzet budget vorig jaar. 3) gerealiseerde marge dit jaar t.o.v. marge vorig jaar. 4) gerealiseerde marge dit jaar t.o.v. marge budget vorig jaar.
De verschillen in bovenstaande factoren zullen uitgedrukt worden in een percentage. Deze percentages zijn respectievelijk 1%, 2%, 4% en 4%.
De bonus zal maandelijks bekeken kunnen worden, echter uitbetaling vindt plaats na afsluiting van het lopend boekjaar.
Eerdere afspraken met betrekking tot bonus komen hiermee te vervallen.”
In conventie
De vordering
[eisers] vorderen, na de vermeerdering van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van [eiser 1]:
a. voor recht zal verklaren dat [XXX] de arbeidsovereenkomst op 30 oktober 2006 zonder (gelijktijdig meegedeelde) dringende reden heeft opgezegd en deswege schadeplichtig is;
b. voor recht zal verklaren dat het op 30 oktober 2006 verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
c. [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, zal veroordelen tot betaling van €4.968,00 bruto als gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
d. [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, zal veroordelen tot betaling van €89.424,00 bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
e. [XXX] zal veroordelen tot betaling van €5.000,00 netto als schadevergoeding wegens geleden immateriële schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
f. [XXX] zal veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad €2.975,00 inclusief omzetbelasting, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
g. [XXX] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder c. tot en met f. genoemde bedragen vanaf 30 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
ten aanzien van [eiser 2]:
a. voor recht zal verklaren dat [XXX] de arbeidsovereenkomst op 30 oktober 2006 zonder (gelijktijdig meegedeelde) dringende reden heeft opgezegd en deswege schadeplichtig is;
b. voor recht zal verklaren dat het op 30 oktober 2006 verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
c. [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, zal veroordelen tot betaling van €17.280,00 bruto als gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
d. [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, zal veroordelen tot betaling van €177.412,50 bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
e. [XXX] zal veroordelen tot betaling van €5.000,00 netto als schadevergoeding wegens geleden immateriële schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
f. [XXX] zal veroordelen tot betaling van €32.958,93 ter zake de bonus over 2006, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
g. [XXX] zal veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad €4.165,00 inclusief omzetbelasting, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
h. [XXX] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder c. tot en met g. genoemde bedragen vanaf 30 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
ten aanzien van [eiser 3]:
a. voor recht zal verklaren dat [XXX] de arbeidsovereenkomst op 30 oktober 2006 zonder (gelijktijdig meegedeelde) dringende reden heeft opgezegd en deswege schadeplichtig is;
b. voor recht zal verklaren dat het op 30 oktober 2006 verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
c. [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, zal veroordelen tot betaling van €9.504,00 bruto als gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
d. [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, zal veroordelen tot betaling van €190.080,00 bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
e. [XXX] zal veroordelen tot betaling van €10.000,00 netto als schadevergoeding wegens geleden immateriële schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
f. [XXX] zal veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad €4.165,00 inclusief omzetbelasting, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
g. [XXX] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder c. tot en met f. genoemde bedragen vanaf 30 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
een en ander met veroordeling van [XXX] in de kosten van het geding.
[eisers] hebben het volgende -voor zover hier van belang- aan hun vorderingen ten grondslag gelegd:
het ontslag op staande voet:
De brief van 6 november 2006 kenmerkt zich door vaagheden. Voor [eisers] is volstrekt onduidelijk waaruit de concrete schending van het geheimhoudingsbeding en het concurrentiebeding c.q. het niet te tolereren gedrag ten opzichte van de rechtmatige belangen van [XXX] zou moeten bestaan.
[eiser 3] is niet aan enig geheimhoudingsbeding of concurrentiebeding onderworpen.
[XXX] heeft verzuimd de reden van het ontslag op staande voet gelijktijdig aan [eisers] mee te delen.
Tijdens hun eerste verhoor op 30 oktober 2006 zijn [eisers] uitsluitend ondervraagd over het gespreksverslag dat op de computer van [ZZZ] was aangetroffen. Bij het tweede verhoor op die dag heeft [XXX] gevraagd of [eisers] bij hun verklaringen bleven en zijn zij prompt op staande voet ontslagen. Daarbij is geen mededeling gedaan van de ontslagreden.
Evenmin was voor [eisers] aanstonds duidelijk waarom zij werden ontslagen, noch kan daarover geen enkele twijfel bestaan. De ontslagreden is eerst bij brief van 6 november 2006 bekendgemaakt. Vanzelfsprekend kan dit niet als een gelijktijdige mededeling worden aangemerkt.
[XXX] kon op 30 oktober 2006 geen dringende reden hebben omdat zij alleen over nog -op dubieuze wijze verkregen- nader te onderzoeken vermoedens beschikte. Anderzijds moeten [eisers] constateren dat zij om precies dezelfde redenen zijn ontslagen. Ondanks de beweerde aanwezigheid van die redenen, had [XXX] er blijkens de email van [YYY] aan mr. D. de Jong geen enkele moeite mee [eiser 3] opnieuw in dienst te nemen. Ook om die reden kan van een dringende reden geen sprake zijn.
[eisers] hebben nooit met derden voorbereidingen getroffen of besprekingen gehad om [XXX] te beconcurreren.
Het geheel vrijblijvende gesprek van 31 augustus 2006 heeft tot niets geleid omdat [eisers] de boot hebben afgehouden.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben in het gesprek van 31 augustus 2006 aan [ZZZ] geen vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook bekend gemaakt. Bovendien was [ZZZ] toen nog een collega van [eisers] die uit hoofde van zijn functie al over relevante bedrijfsinformatie beschikte.
Negatieve uitlatingen door [eisers] over [XXX] tegenover het personeel betroffen slechts interne communicatie en [eisers] hebben hoe dan ook geen vertrouwelijke bedrijfsinformatie bekend gemaakt.
Ook ten aanzien van het concurrentiebeding geldt dat [eiser 3] daaraan niet is onderworpen. [eiser 1] en [eiser 2] zijn tijdens het dienstverband nooit met enige relatie van [XXX] zakelijke bedingen aangegaan, zij hebben dat ook niet bevorderd en zijn evenmin ooit voor derden werkzaam geweest.
De laatste ontslagreden: “gedrag dat ten opzichte van de rechtmatige belangen van [XXX] op een wijze die niet te tolereren valt”, kenmerkt zich door vaagheid. [eisers] stellen zich op het standpunt dat een dergelijk vaag geformuleerde reden niet als dringende reden kan gelden.
De arbeidsovereenkomsten zijn zonder dringende reden opgezegd. Wegens onregelmatige opzegging vorderen [eisers] de gefixeerde schadevergoeding.
kennelijk onredelijk ontslag:
Voorts zijn de opzeggingen kennelijk onredelijk.
[eisers] zijn op volstrekt onterechte grond op staande voet ontslagen.
Behalve dat dit ontslag een in hoge mate diffamerend karakter heeft, komt daar bij dat [eisers] door [XXX] en [YYY] op 30 oktober 2006 zijn geïntimideerd, bedreigd en door opsluiting in het magazijn opzettelijk van hun vrijheid zijn beroofd.
[eisers] zijn vervolgens gedwongen onder begeleiding van hun bewakers naar huis te rijden en nadien, via tussenkomst van [medewerker], opnieuw geïntimideerd en bedreigd.
Voorts is het ontslag kennelijk onredelijk op de grond genoemd in artikel 7:681 lid 2 onder b BW, omdat [XXX] voor [eisers] geen enkele voorziening heeft getroffen.
[XXX] heeft te kwader trouw gehandeld en niet geschroomd [eisers] te intimideren, te bedreigen en van hun vrijheid te beroven. Deze gebeurtenissen hebben op [eisers] grote impact gehad.
Tegen die achtergrond komt het [eisers] billijk voor dat [eiser 1] en [eiser 2] een vergoeding wordt toegekend conform de kantonrechtersformule uitgaande van correctiefactor C = 3.
De bonus van [eiser 2] is een vaste looncomponent en dient in de berekening van de vergoeding terzake kennelijk onredelijk ontslag te worden meegenomen.
Van [eisers] is [eiser 3] het zwaarst getroffen door het ontslag. Om die reden vordert [eiser 3] een vergoeding op basis van correctiefactor C = 4.
Behalve materiële schadevergoeding vorderen [eisers] immateriële schadevergoeding voor de door hen ten gevolge van de bejegening door [XXX] geleden psychische schade. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen ieder een vergoeding van €5.000,00 netto.
[eiser 3] vordert, als degene die door de gebeurtenissen het zwaarst is getroffen, een vergoeding van €10.000,00 netto.
Bonus [eiser 2]:
De bonus van januari tot en met september 2006 bedraagt €29.663,04. De bonus voor oktober 2006 bedraagt €29.663,04 : 9 = €3.295,89. De in totaal verschuldigde bonus bedraagt derhalve €32.958,93.
Er was geen sprake van dat het nieuwe bonussysteem alleen voor 2005 zou gelden, terwijl ook voor 2005 nooit sprake was van een jaarlijkse bonusregeling. De regeling zelf laat er geen misverstand over bestaan dat deze geldt vanaf 2005.
Toekenning van de bonus staat niet ter discussie van de directie en is niet afhankelijk van het maken van winst. De bonus maakt duidelijk wat de wegingsfactoren zijn en dat deze factoren limitatief zijn opgesomd.
Tenslotte maken [eisers] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport Voorwerk II. De werkzaamheden hebben onder meer bestaan uit de bestudering van een (zeer) omvangrijk dossier en een poging de zaak buiten rechte af te doen.
Het verweer
[XXX] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Dit verweer vormt de grondslag voor de reconventionele vordering. De kantonrechter verwijst daarom hier kortheidshalve naar hetgeen hierna bij de reconventionele vordering als grondslag zal worden vermeld.
In reconventie:
De vordering
[XXX] vordert dat de kantonrechter:
A. voor recht zal verklaren dat het ontslag op staande voet van [eisers] rechtsgeldig is;
B. voor recht zal verklaren dat de bij wijze van voorlopige voorziening toegekende voorschotten van €25.000,00 bruto aan [eisers] onverschuldigd betaald zijn door [XXX];
C. [eisers] zal veroordelen de aan hen betaalde voorschotten van €25.000,00 bruto elk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaling door [XXX] tot die der algehele voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, binnen twee dagen na betekening van het vonnis terug te betalen aan [XXX];
D. voor recht zal verklaren dat [eiser 1] jegens [XXX] schadeplichtig is op grond van artikel 7:677 lid 3 BW;
E. [eiser 1] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis [XXX] bij wijze van gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 3 BW juncto artikel 7:680 lid 1 BW te betalen €4.968,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, op grond van artikel 7:680 lid 7 BW te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2006, zijnde de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, althans vanaf de dag van het nemen van de conclusie van eis, tot die der algehele voldoening;
F. voor recht zal verklaren dat [eiser 2] jegens [XXX] schadeplichtig is op grond van artikel 7:677 lid 3 BW;
G. [eiser 2] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis [XXX] bij wijze van gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 3 BW juncto artikel 7:680 lid 1 BW te betalen €4.320,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, op grond van artikel 7:680 lid 7 BW te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2006, zijnde de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, althans vanaf de dag van het nemen van de conclusie van eis, tot die der algehele voldoening;
H. voor recht zal verklaren dat [eiser 3] jegens [XXX] schadeplichtig is op grond van artikel 7:677 lid 3 BW;
I. [eiser 3] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis [XXX] bij wijze van gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 3 BW juncto artikel 7:680 lid 1 BW te betalen €4.752,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, op grond van artikel 7:680 lid 7 BW te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2006, zijnde de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, althans vanaf de dag van het nemen van de conclusie van eis, tot die der algehele voldoening;
alles met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
[XXX] heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd:
Direct nadat [XXX] op 29 augustus 2006 de opzegging van [ZZZ] ontving, heeft hij deze aan [eisers] laten zien.
Op 25 oktober 2006 heeft [XXX] geconstateerd dat [eisers] op 31 augustus 2006 een gesprek hebben gevoerd met [ZZZ], dat zij voorbereidingen aan het treffen waren voor het opzetten van een met [XXX] concurrerende onderneming, terwijl [eisers] ermee bekend waren dat [ZZZ] op dat moment zijn arbeidsovereenkomst met [XXX] Duitsland al had opgezegd.
Uit de verslagen die [ZZZ] van dat gesprek heeft gemaakt, alsmede uit hetgeen [eisers] op 30 oktober 2006 hebben verklaard en [XXX] na 30 oktober 2006 heeft moeten vaststellen, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [eisers] voorbereidingen aan het treffen waren voor het opzetten van een met [XXX] concurrerende onderneming, zulks in strijd met het voor [eiser 1] en [eiser 2] geldende geheimhoudings- en concurrentiebeding, althans dat zij zich ten opzichte van de rechtmatige belangen van [XXX] hebben gedragen op een wijze die niet te tolereren valt.
Het overige niet te tolereren gedrag blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden:
- het afgeven van te hoge prijzen,
- het werken op een wijze die strijdig is met de werkafspraken van [XXX],
- schending van het briefgeheim door het lezen van het emailverkeer van de directie,
- intern en extern zwartmaken van de directie en [XXX],
- het proberen om buiten [XXX] om voor rekening producten te kopen.
Op 30 oktober 2006 is de ontslagreden wel degelijk meegedeeld aan [eisers]. Aan hen is kenbaar gemaakt dat de reden van het ontslag was de door [eisers] getroffen voorbereidingen en besprekingen en daarmee schending van het eventuele geheimhoudings- en concurrentiebeding en/of het zich gedragen in strijd met de rechtmatige belangen van [XXX] op een wijze die niet te tolereren valt. Het is [eisers] aanstonds duidelijk geweest welke gedragingen [XXX] hebben genoopt tot beëindiging van de arbeidsovereenkomsten.
[XXX] heeft [eisers] op goede gronden op staande voet ontslagen en er is geen sprake van een kennelijk onredelijk ontslag.
Indien en voor zover geoordeeld zou worden dat het ontslag op staande voet niet stand houdt, stelt [XXX] zich geheel subsidiair op het standpunt dat [eisers] uitsluitend aanspraak kunnen maken op de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging.
Ten aanzien van [eiser 1] en [eiser 3] is de door hen gestelde berekening van de gefixeerde schadevergoeding juist.
Ten aanzien van [eiser 2] geldt dat hij ten onrechte uitgaat van een opzegtermijn van vier maanden. Het beding in de arbeidovereenkomst waarin een opzegtermijn van twee maanden is opgenomen is nietig, zodat de wettelijke opzegtermijn geldt in plaats van de nietige. De gefixeerde schadevergoeding van [eiser 2] kan daarom niet meer bedragen dan twee maandsalarissen.
Er is voorts geen sprake van kennelijk onredelijk ontslag.
De op basis van het vonnis van de voorzieningenrechter betaalde voorschotten zijn daarom onverschuldigd betaald en zullen door [eisers] moeten worden terugbetaald.
[XXX] stelt zich op het standpunt dat [eisers] schadeplichtig zijn op grond van artikel 7:677 lid 3 BW nu zij door opzet of schuld aan [XXX] een dringende reden hebben gegeven de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen.
[XXX] maakt aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding. Voor [eiser 1] resulteert dat in €4.968,00 bruto, voor [eiser 2] resulteert dat in €4.320,00 en voor [eiser 3] resulteert dat in €4.752,00 bruto.
Het verweer
[eisers] hebben de vordering, onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie hebben gesteld, gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
De over en weer ingestelde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Zij betreffen immers alle de vraag of aan [eisers] op juiste gronden ontslag is gegeven en of dat ontslag kennelijk onredelijk moet worden geacht.
Het ontslag op staande voet
Ontdaan van alle franje betreft deze zaak allereerst de vraag of [XXX] [eisers] terecht op staande voet heeft ontslagen. Bij de beantwoording van die vraag moet centraal staan wat [XXX] tijdens het gesprek van 30 oktober 2006 en haar daarop gevolgde brief van 6 november 2006 als ontslaggronden heeft aangevoerd.
Dit brengt met zich dat feiten die [XXX] bekend zouden zijn geworden nadat zij [eisers] op 30 oktober 2006 had ontslagen en die niet tijdens het op die dag gehouden gesprek aan de orde zijn geweest en die evenmin in de brief van 6 november 2006 zijn genoemd, thans buiten beschouwing moeten blijven. Dit betreft de feiten die [XXX] heeft gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat [eisers] zich hebben gedragen op een wijze die niet te tolereren valt. Dit geldt te meer nu [XXX] zich blijkens haar conclusie van antwoord (mede) baseert op feiten die zij na het ontslag heeft geconstateerd. Bovendien heeft [XXX] zich op 30 oktober 2006 blijkens haar formulering (het gebruik van het woord “daarmee”) in de brief van 6 november 2006 ook op het standpunt gesteld dat het ontslag zijn grond vond in het gesprek dat op 31 augustus 2006 heeft plaatsgevonden en dat [eisers] door dit gesprek aan te gaan zich hebben gedragen ten opzichte van de rechtmatige belangen van [XXX] op een wijze die niet te tolereren valt. Voorts is noch op 30 oktober 2006 noch in de brief van 6 november 2006 nadere invulling gegeven van andere verweten gedragingen. [eisers] hoefden er dus op 30 oktober 2006 en na de brief van 6 november 2006 geen rekening mee te houden dat [XXX] nog andere feiten aan het ontslag ten grondslag had gelegd of legde.
De kantonrechter gaat daarom verder voorbij aan de stellingen van [XXX] dat sprake zou zijn geweest van:
- het afgeven van te hoge prijzen,
- het werken op een wijze die strijdig is met de werkafspraken van [XXX],
- schending van het briefgeheim door het lezen van het emailverkeer van de directie,
- intern en extern zwartmaken van de directie en [XXX] en
- het proberen om buiten [XXX] om voor rekening producten te kopen.
Bij de verdere beoordeling gaat de kantonrechter daarom uit van de ontslagreden zoals deze blijkt uit de formulering van de brief van 6 november 2006, te weten:
1. Het in samenwerking met anderen gedurende de arbeidsovereenkomst treffen van voorbereidingen en voeren van besprekingen met derd[XXX]om met [XXX] B.V. concurrerende activiteiten te gaan verrichten en daarmee schending van het geheimhoudings- en concurrentiebeding met [XXX].
2. Het zich gedragen ten opzichte van de rechtmatige belangen van [XXX] B.V. op een wijze die niet te tolereren valt.
De kantonrechter is van oordeel dat het voor [eisers] op 30 oktober 2006 voldoende duidelijk was om welke reden zij werden ontslagen, zodat is voldaan aan het vereiste van gelijktijdige mededeling van de ontslagreden. Dat dit ontslag eerst op 6 november 2006 werd bevestigd, doet daar niet aan af, omdat de duidelijkheid reeds op 30 oktober 2006 bestond.
De kantonrechter verwerpt daarom de stelling van [eisers] dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden omdat de ontslagreden niet gelijktijdig is meegedeeld op 30 oktober 2006.
Met betrekking tot de reden die aan het ontslag ten grondslag is gelegd, overweegt de kantonrechter het volgende:
De stelling van [XXX] dat [eisers] zich zouden hebben schuldig gemaakt aan het “treffen van voorbereidingen en voeren van besprekingen met derden om met [XXX] B.V. concurrerende activiteiten te gaan verrichten” vindt geen steun in de overgelegde stukken met betrekking tot de met [ZZZ] gevoerde gesprekken. Daaruit valt slechts te concluderen dat [eisers] hebben overwogen [XXX] te verlaten, gelet op alle problemen die zij bij [XXX] hadden meegemaakt. Dat zij daadwerkelijk met [ZZZ] en/of anderen plannen smeedden om met een eigen onderneming [XXX] concurrentie aan te doen blijkt niet uit de genoemde stukken. Ook overigens blijken die plannen niet uit andere documenten en heeft [XXX] voor haar stelling een onvoldoende concreet bewijsaanbod gedaan. Met name heeft [XXX] niet gesteld waaruit nader bewijs zou kunnen worden geput en/of welke personen meer en/of anders zouden kunnen verklaren dan wat al over de gesprekken met [ZZZ] uit de genoemde stukken blijkt.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake was van een dringende reden voor het ontslag op staande voet, zodat dit ten onrechte is gegeven.
De gevorderde verklaring voor recht dat [XXX] de arbeidsovereenkomsten op 30 oktober 2006 zonder dringende reden heeft opgezegd en deswege schadeplichtig is, zal daarom worden toegewezen.
Dit brengt met zich dat de gevorderde gefixeerde schadevergoedingen ten aanzien van [eiser 1] (€4.968,00 bruto) en [eiser 3] (€9.504,00 bruto) reeds toewijsbaar zijn, omdat de juistheid van de berekening daarvan door [XXX] is erkend.
Met betrekking tot de door [eiser 2] gevorderde schadevergoeding overweegt de kantonrechter het volgende.
Tussen partijen staat vast dat in de arbeidsovereenkomst met [eiser 2] een opzegtermijn van minimaal twee maanden is opgenomen.
[eiser 2] heeft terecht gesteld dat artikel 2 van de arbeidsovereenkomst binnen de grenzen van artikel 7:672 BW valt. Lid 2 van dat artikel bepaalt dat de opzegtermijn voor de werkgever twee maanden bedraagt bij een arbeidsovereenkomsten die vijf jaar of langer maar nog geen tien jaar heeft geduurd. Daarvan is hier sprake nu [eiser 2] op 1 juni 1997 in dienst is getreden en de arbeidsovereenkomst op 30 oktober 2006 is geëindigd.
Gesteld noch gebleken is dat met de formulering van artikel 2 uit de arbeidsovereenkomst partijen hebben beoogd af te wijken van de opzegtermijn van 1 maand die voor de werknemer wordt genoemd in lid 3 van artikel 7:672 BW. Om die reden ziet de kantonrechter geen grond om hier op basis van het 6e lid van dat artikel de opzegtermijn voor [XXX] op vier maanden te bepalen. Gelet op het feit dat lid 2 van de arbeidsovereenkomst, indien het wordt uitgelegd als een opzegtermijn voor de werkgever, in overeenstemming is met de wettelijke verdubbeling van de opzegtermijn voor de werkgever, is de kantonrechter van oordeel dat hier moet worden uitgegaan van een opzegtermijn voor [XXX] van twee maanden. Derhalve komt aan [eiser 2] een gefixeerde schadevergoeding toe van €8.640,00 bruto.
Kennelijk onredelijk ontslag
Voorts is de kantonrechter van oordeel dat, nu geen reden bestond voor het ontslag, [XXX] op onbehoorlijke wijze voorbij is gegaan aan de belangen van [eisers], nog daargelaten dat [XXX] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang bij beëindiging van de arbeidsovereenkomsten zou moeten prevaleren boven de belangen van [eisers] bij voortzetting van de arbeidsovereenkomsten.
Bij gelegenheid van de gehouden pleidooien heeft [XXX] nog naar voren doen brengen dat haar wijze van onderzoek naar vermeende onregelmatigheden gerechtvaardigd was door bedreigende uitlatingen die door [eisers] of één hunner zouden zijn gedaan jegens één van de directeuren van [XXX]. Ook indien van de juistheid van de geuite bedreigingen moet worden uitgegaan, dan nog rechtvaardigt deze geenszins een wijze van onderzoek waarbij [eisers] tegen hun wil van elkaar zijn afgezonderd onder bewaking van derden. De kantonrechter gaat daarom aan deze stelling van [XXX] voorbij.
In tegenstelling tot wat [XXX] daarover heeft aangevoerd is de kantonrechter voorts van oordeel dat het feit dat [eisers] thans elders werkzaam zijn geen omstandigheid is die op de datum van het ontslag, te weten 30 oktober 2006, reeds kon worden verwacht. Het spreekt immers voor zich dat werknemers die worden ontslagen uiteraard zo snel mogelijk weer een andere werkkring zoeken om in hun levensonderhoud te voorzien. Dat reeds op 30 oktober 2006 uitzicht bestond op de huidige werkkring van [eisers] is niet voldoende komen vast te staan.
De opzeggingen zijn op grond van het vorenstaande naar het oordeel van de kantonrechter kennelijk onredelijk.
Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding die [XXX] als gevolg van die kennelijk onredelijke opzegging aan [eisers] verschuldigd is, houdt de kantonrechter rekening met alle omstandigheden, met name ook de wijze waarop [XXX] [eisers] heeft behandeld op 30 oktober 2006 toen zij met hen in gesprek is gegaan. Ook indien geconcludeerd zou moeten worden dat [XXX] de beste bedoelingen had met de wijze waarop zij [eisers] van elkaar heeft gescheiden en in afzondering heeft gehouden, dan nog heeft [XXX] er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat haar optreden en dat van de door haar ingeschakelde derden onder de gegeven omstandigheden voor [eisers] intimiderend en bedreigend zou zijn en -naar achteraf is gebleken- ook is geweest.
De kantonrechter houdt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wel rekening het het feit dat [eisers] thans elders werkzaam zijn bij een directe concurrent van [XXX] en [eisers] door de wijze waarop de arbeidsovereenkomsten zijn beëindigd geen hinder ondervinden van het voor hen anders geldende concurrentiebeding.
Alle omstandigheden tegen elkaar afwegend is de kantonrechter van oordeel dat aan [eiser 1] een vergoeding toekomt van €30.000,00 bruto, aan [eiser 2] een vergoeding toekomt van €60.000,00 bruto en aan [eiser 3] een vergoeding toekomt van €70.000,00 bruto. Het spreekt voor zich dat op die vergoedingen in mindering strekt hetgeen door [XXX] als voorschot daarop reeds is voldaan op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 december 2006.
Immateriële schadevergoeding
Met betrekking tot de gevorderde vergoedingen wegens immateriële schade overweegt de kantonrechter het volgende:
Op grond van artikel 6:106 BW kan nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien:
a. [XXX] het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. [eisers] lichamelijk letsel hebben opgelopen, in hun eer of goede naam zijn geschaad of op andere wijze in hun persoon zijn aangetast;
c. (hier niet van toepassing).
[eisers] hebben gesteld dat zij ten gevolge van de bejegening door [XXX] psychische schade hebben geleden. Kennelijk doelen zij daarmee op de hierboven onder b. genoemde situatie dat zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast. Daarenboven hebben zij gesteld dat [XXX], gelet op de inhoud van het emailbericht van [YYY] aan mr. D. de Jong (hierboven onder de vaststaande feiten onder k. geciteerd), het oogmerk had om [eisers] zwaar te intimideren.
Wat [eiser 3] betreft zijn producties overgelegd waaruit het door hem ondervonden nadeel blijkt.
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden waaronder het ontslag is gegeven en met name ook de genoemde email van [YYY], [XXX] zich onbehoorlijk heeft gedragen. Het is evident dat [eisers] daarvan psychische gevolgen hebben ondervonden. Dit geldt temeer nu, zoals uit het bovenstaande volgt, er geen grond was om [eisers] te ontslaan en al helemaal niet om dat te doen op de wijze waarop [XXX] te werk is gegaan.
Op grond van het vorenstaande zullen deze vorderingen geheel worden toegewezen.
Met betrekking tot de door [eiser 2] gevorderde bonus overweegt de kantonrechter het volgende:
[XXX] heeft het volgende tegen de stellingen van [eiser 2] aangevoerd:
- de bonusregeling van 2005 zou niet voor 2006 gelden, daarover is tussen partijen nooit zo gesproken;
- toekenning van een bonus en/of winstdeling staat ter discretie van de directie en is afhankelijk van het maken van winst;
- de door [eiser 2] overgelegde spreadsheets zijn [XXX] onbekend en zij betwist de juistheid daarvan.
Dat de bonusregeling voor 2005 niet voor 2006 zou gelden is onvoldoende gebleken. Uit de regeling zelf blijkt dat deze vanaf 1 januari 2005 geldt, terwijl daarbij geen enkel voorbehoud is gemaakt voor de jaren daarna.
Voorts blijkt uit niets dat het toekennen van de bonus afhankelijk is gesteld van het maken van winst, terwijl evenmin is gebleken dat de directie hier een discretionaire bevoegdheid heeft. Op zijn minst gesproken zou dit met [eiser 2] toch moeten zijn besproken en vastgelegd in de bonusregeling. Dat dit is gebeurd is niet (voldoende) gebleken.
De door [eiser 2] overgelegde spreadsheets acht de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het mag van [XXX] verwacht worden dat zij zelf op de hoogte is van de betrokken financiële overzichten, zodat zij zelf dergelijke stukken in het geding had moeten brengen om de berekeningen van [eiser 2] deugdelijk te weerleggen. Dat heeft zij echter nagelaten te doen.
Op grond van het vorenstaande verwerpt de kantonrechter het verweer van [XXX] tegen de gevorderde bonus en zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
De kosten verbonden aan de door [eisers] gestelde en door [XXX] betwiste buitengerechtelijke werkzaamheden zijn niet aan te merken als redelijke kosten die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. Bij gelegenheid van de gehouden pleidooien is immers komen vast te staan dat voorafgaande aan de dagvaarding in kort geding slechts één enkele brief is verzonden. Bovendien lag het, gelet op de wederzijdse standpunten tussen partijen, niet voor de hand dat hun geschil buitengerechtelijk zou kunnen worden opgelost.
De gevorderde wettelijke rente is als steunend op de wet voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat rekening moeten worden gehouden met de reeds uitbetaalde voorschotten van €25.000,00 elk.
Nu de kantonrechter van oordeel is dat geen dringende reden aanwezig was voor het ontslag op staande voet en dat de opzeggingen kennelijk onredelijk zijn, zullen de vorderingen in reconventie van [XXX] moeten worden afgewezen.
[XXX] zal als de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van de procedure worden verwezen, zowel in conventie als in reconventie. Gelet op de samenhang van de vorderingen zullen de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eisers] worden begroot op nihil.
Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
ten aanzien van [eiser 1]:
a. verklaart voor recht dat [XXX] de arbeidsovereenkomst op 30 oktober 2006 zonder dringende reden heeft opgezegd en deswege schadeplichtig is;
b. verklaart voor recht dat het op 30 oktober 2006 verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
c. veroordeelt [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, tot betaling aan [eiser 1] van €4.968,00 bruto als gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging;
d. veroordeelt [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, tot betaling aan [eiser 1] van €30.000,00 bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging;
e. veroordeelt [XXX] tot betaling aan [eiser 1] van €5.000,00 netto als schadevergoeding wegens geleden immateriële schade;
f. veroordeelt [XXX] tot betaling van de wettelijke rente over de onder c. tot en met e. genoemde bedragen vanaf 30 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij rekening moet worden gehouden met het reeds op 8 januari 2007 betaalde voorschot van €25.000,00.
ten aanzien van [eiser 2]:
a. verklaart voor recht dat [XXX] de arbeidsovereenkomst op 30 oktober 2006 zonder dringende reden heeft opgezegd en deswege schadeplichtig is;
b. verklaart voor recht dat het op 30 oktober 2006 verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
c. veroordeelt [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, tot betaling aan [eiser 2] van €8.6400,00 bruto als gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging;
d. veroordeelt [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, tot betaling aan [eiser 2] van €60.000,00 bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging;
e. veroordeelt [XXX] tot betaling aan [eiser 2] van €5.000,00 netto als schadevergoeding wegens geleden immateriële schade;
f. veroordeelt [XXX] tot betaling aan [eiser 2] van €32.958,93 ter zake de bonus over 2006;
g. veroordeelt [XXX] tot betaling van de wettelijke rente over de onder c. tot en met f. genoemde bedragen vanaf 30 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij rekening moet worden gehouden met het reeds op 8 januari 2007 betaalde voorschot van €25.000,00.
ten aanzien van [eiser 3]:
a. verklaart voor recht dat [XXX] de arbeidsovereenkomst op 30 oktober 2006 zonder dringende reden heeft opgezegd en deswege schadeplichtig is;
b. verklaart voor recht dat het op 30 oktober 2006 verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
c. veroordeelt [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, tot betaling aan [eiser 3] van €9.504,00 bruto als gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging;
d. veroordeelt [XXX], onder aftrek van eventueel reeds door haar voldane voorschotten, tot betaling aan [eiser 3] van €70.000,00 bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging;
e. veroordeelt [XXX] tot betaling aan [eiser 3] van €10.000,00 netto als schadevergoeding wegens geleden immateriële schade;
f. veroordeelt [XXX] betaling van de wettelijke rente over de onder c. tot en met e. genoemde bedragen vanaf 30 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij rekening moet worden gehouden met het reeds op 8 januari 2007 betaalde voorschot van €25.000,00.
Veroordeelt [XXX] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op €283,31 aan verschotten en €1.600,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [XXX] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.