ECLI:NL:RBHAA:2007:BC3372

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-8090
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor onderwijsgebouw en appartementen te Wormer

In deze zaak hebben verzoekers, wonende te Wormer, een voorlopige voorziening gevraagd tegen de bouwvergunning die is verleend aan de derde partij, Weremere Plus V.O.F., voor de oprichting van een onderwijsgebouw, 61 appartementen en een parkeerkelder op het perceel Kameelstraat 24 te Wormer. De voorzieningenrechter heeft op 14 december 2007 uitspraak gedaan. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Wormerland, heeft op 29 oktober 2007 de bouwvergunning verleend, ondanks bezwaren van de verzoekers. Zij stelden dat het project niet was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat er sprake was van een onzorgvuldige belangenafweging.

De voorzieningenrechter overweegt dat de vrijstelling van het bestemmingsplan, verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), rechtmatig is. De rechter concludeert dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende is, ondanks de bezwaren van verzoekers. De voorzieningenrechter wijst erop dat de omvang van het bouwplan niet in strijd is met de stedenbouwkundige randvoorwaarden en dat de verkeersveiligheid niet in het geding is, gezien de toezegging van de vergunninghoudster om een verkeersdeskundig onderzoek uit te laten voeren.

De rechter heeft vastgesteld dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghoudster en dat er geen reden is om de besluiten van verweerder te schorsen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de verleende vergunning. De uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. D. Krokké, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 8090
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 december 2007
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te Wormer,
verzoekers,
gemachtigde: mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,
verweerder,
derde partij,
Weremere Plus V.O.F.,
gevestigd te Gouda,
gemachtigde: mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft verweerder de derde partij een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een onderwijsgebouw, 61 appartementen en een parkeerkelder op het perceel Kameelstraat 24 te Wormer, kadastraal bekend als Wormer, sectie F, nr. 2757.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 november 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 november 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 december 2007, alwaar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Warmenhoven, mr. M. Steeman, D. Hos en R. van Straaten, allen werkzaam bij de gemeente Wormerland. Namens de derde partij is verschenen de gemachtigde en [x], projectontwikkelaar.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Volgens verweerder is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan "Torensloot", omdat een deel van het bouwplan is geprojecteerd op grond met de bestemming "openbaar groen, plantsoen en berm" en omdat de toegestane bouwhoogte wordt overschreden. Verweerder heeft op 12 juni 2007 vrijstelling verleend van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Op 29 oktober 2007 is tevens de bouwvergunning verleend.
2.3 Verzoekers kunnen zich met deze besluiten niet verenigen. Omdat de derde partij voornemens is op korte termijn te starten met de eerste bouwwerkzaamheden, hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het besluit wordt geschorst.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.5 Het verzoekschrift is mede namens een groot aantal omwonenden ingediend, die - zo ter zitting is gebleken - allen verzoekers hebben gemachtigd om namens hen in rechte op te treden.
2.6 Verzoekers stellen in de eerste plaats dat verweerder de vrijstellingsprocedure ex. artikel 19, eerste lid, WRO had moeten volgen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan het standpunt van verweerder, dat wordt onderschreven door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, dat vrijstelling moet geschieden langs de weg van artikel 19, tweede lid, WRO.
2.7 Verzoekers stellen voorts dat onduidelijk is waarvoor verweerder precies vrijstelling heeft verleend. De voorzieningenrechter stelt vast dat vrijstelling is verleend van bepalingen uit het bestemmingsplan die niet in het besluit zelf zijn genoemd. Verweerder verwijst hiervoor naar de ruimtelijke onderbouwing van het project. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrijstelling hiermee onvoldoende gespecificeerd is. Verweerder heeft ter zitting reeds aangegeven dit gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen.
2.8 Verzoekers betwisten dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwplan een samengaan van functies inhoudt, te weten de oprichting van een basisschool, 61 woningen en een Multi Functionele accommodatie (peuterspeelzaal en bewegingsruimte). De niet geringe omvang van het bouwwerk en het feit dat het bestemmingsplan de functie wonen niet toestaat, hebben gevolgen voor de eisen die aan de ruimtelijke onderbouwing mogen worden gesteld. De Grontmij heeft een ruimtelijke onderbouwing opgesteld die uiteen valt in twee delen. Eerst volgt een korte uiteenzetting van de relevante beleidskaders, daarna een omschrijving van het bouwplan in vergelijking tot de huidige situatie en een effectbeschrijving. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing op p. 13 wordt aangegeven dat, voorafgaande aan de opstelling van het ruimtelijke ontwerp voor de nieuwe accommodatie, door een onafhankelijk adviesbureau in samenspraak met omwonenden een stedenbouwkundig programma van eisen is opgesteld. Dit programma geeft de stedenbouwkundige randvoorwaarden waaraan de nieuwe accommodatie moet voldoen. Het programma is door de raad op 11 oktober 2005 vastgesteld. Het adviesbureau heeft het bouwplan aan dit programma getoetst en is tot de conclusie gekomen dat het bouwplan, behoudens twee afwijkingen van ondergeschikte ruimtelijke aard, voldoet aan het programma van eisen. Op grond van het voorgaande, en mede in aanmerking genomen dat gebouwd gaat worden binnen de stedelijke contouren van het streekplan, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding verzoekers te volgen in hun stelling dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.9 Verzoekers menen voorts dat het bouwplan, gelet op de oppervlakte, omvang en aard van de bebouwing, niet binnen de bestaande omgeving kan worden ingepast. De voorzieningenrechter volgt verzoekers in hun stelling dat het bouwplan, qua omvang en oppervlakte, een stuk massaler is dan het huidige schoolcomplex, maar stelt vast dat het bouwplan past binnen het stedenbouwkundig programma van eisen. Nu verzoekers geen deskundig tegenadvies hebben overlegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de ruimtelijke inpasbaarheid.
2.10 Verzoekers vrezen dat tengevolge van het bouwplan de verkeersveiligheid in het gedrang komt. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder geen aanleiding heeft gezien om uitvoerig onderzoek te doen naar de verkeersaspecten en dat van de kant van verzoekers een rapport van Veilige Verkeer Nederland (VVN) is ingebracht, waarin wordt geoordeeld dat het bouwplan verkeersonveilige situaties tot gevolg heeft. De vergunninghoudster stelt zich op het standpunt dat VVN een belangenbehartiger en niet als deskundige instantie kan worden aangemerkt, maar heeft ter zitting de toezegging gedaan een verkeersdeskundig onderzoek uit te laten voeren door adviesbureau Goudappel-Coffeng. Gelet op deze toezegging ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het besluit te schorsen.
2.11 Verzoekers stellen dat verweerder de betrokken belangen niet zorgvuldig heeft afgewogen. In dit kader hebben verzoekers onder meer aangevoerd dat de aanleg van een ondergrondse parkeergarage, gelet op de kans op schade aan nabij gelegen woningen door trillingen, paalrot of grondverschuivingen, onverantwoord is. Volgens verzoekers is bovendien het belang van woningbouw op deze locatie nooit aangetoond.
2.12 Gelet op de stukken die door vergunninghoudster zijn ingediend, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verzoekers te volgen in hun stelling dat verweerder geen belang heeft bij de bouw van woningen. Ten aanzien van de gevreesde schade overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder de vergunninghoudster, ten behoeve van de aanleg van de parkeerkelder, een damwandberekening en een bemalingsadvies heeft laten overleggen. Bovendien heeft verweerder, op verzoek van de buurtbewoners, het adviesbureau Geodelft een contra-expertise laten uitvoeren. Geodelft komt tot de conclusie dat de voorgestelde bouw van het multifunctionele complex met parkeerkelder haalbaar is. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat dit heeft geleid tot het deelgoedkeuringsbesluit van 5 december 2007, waarin de damwandberekening en het bemalingsadvies, onder een aantal voorwaarden, akkoord worden bevonden. Ten aanzien van de overige belangen van verzoekers, heeft verweerder de reactienota zienswijzen opgesteld, waarin op de door verzoekers ingediende zienswijzen wordt ingegaan. Van een onevenwichtige belangenafweging is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat verweerder het project niet Europees heeft aanbesteed leidt, nog daargelaten de vraag of verweerder daartoe verplicht was, niet tot een andere conclusie.
2.13 Verzoekers stellen dat de bouwvergunning onterecht is verleend, omdat verweerder gehouden was de bouwaanvraag op grond van artikel 52a aan te houden, tot het moment dat het bevoegde gezag met het ingediende saneringsplan zou hebben ingestemd. De voorzieningenrechter overweegt dat het bevoegde gezag inmiddels met het saneringsplan heeft ingestemd, waardoor er thans geen aanhoudingsplicht meer bestaat. Gelet op de ex nunc toetsing kan deze bezwaargrond niet leiden tot herroeping van de verleende bouwvergunning.
2.14 Dat het bouwplan niet voldoet aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2003 is door verzoekers onvoldoende aannemelijk gemaakt.
2.15 In hetgeen verzoekers tot dusver hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de besluiten te schorsen.
2.16 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 14 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.