ECLI:NL:RBHAA:2007:BC3380

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-6596
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in bestuursrechtelijke boetezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 november 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van de Stichting Poolse Werkers Collectief in liquidatie. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een bestuurlijke boete van € 24.000,-- die was opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De boete was opgelegd na een controle door de Arbeidsinspectie, waarbij was vastgesteld dat drie illegaal tewerkgestelde vreemdelingen werkzaam waren bij Gasa Holland B.V. De stichting verzocht de voorzieningenrechter om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten, omdat zij in liquidatie verkeert en niet in staat is de boete te betalen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening is gebaseerd op een financieel belang. Echter, volgens vaste jurisprudentie vormt een dergelijk belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen, tenzij er sprake is van een financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting, die in liquidatie verkeert en geen bezittingen meer heeft, niet kan worden beschouwd als zijnde in een zwaarwegende financiële noodsituatie. Daarom ontbrak het verzoek aan het noodzakelijke spoedeisende belang.

Gelet op deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 6596
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2007
in de zaak van:
Stichting Poolse Werkers Collectief in liquidatie,
gevestigd te Hoofddorp,
verzoekster,
gemachtigde:mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te Den Haag,
tegen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2007 heeft verweerder aan de Stichting Poolse Werkers Collectief een bestuurlijke boete opgelegd van € 24.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Tegen dit besluit heeft verzoekster, inmiddels in liquidatie verkerend, bij brief van 19 februari 2007, aangevuld bij brief van 22 maart 2007, bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 oktober 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 oktober 2007, alwaar namens eiseres is verschenen H. Nieuwenhuis, voormalig directeur en nu vereffenaar van verzoekster, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Bij een controle door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op 7 september 2005 bij Gasa Holland B.V. in Kudelstaart, is geconstateerd dat drie illegaal tewerkgestelde vreemdelingen met de Poolse nationaliteit daar werkzaam waren. Eén vreemdeling is bij de controle in het bedrijf aangetroffen. Bij controle van de administratie bleek voorts dat twee andere vreemdelingen ook werkzaamheden verrichten bij Gasa Holland B.V.. Zij waren op dat moment niet aanwezig. De vreemdelingen waren aangesloten bij verzoekster.
2.3 Verweerder heeft verzoekster aangemerkt als werkgever en stelt zich op het standpunt dat voor het uitvoeren van de betreffende werkzaamheden door de vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning vereist was en dat verzoekster hier ten onrechte niet over beschikte. Verweerder heeft verzoekster vervolgens een bestuurlijke boete ter hoogte van € 24.000,-- opgelegd.
2.4 Verweerder heeft aan verzoekster een betalingsregeling aangeboden van € 2.000,-- per maand gedurende een periode van 12 maanden. Omdat verzoekster deze betalingsregeling niet is nagekomen, is bij brief van 4 oktober 2007 door een gerechtsdeurwaarder aangekondigd dat tot beslaglegging op roerende zaken zal worden overgegaan.
2.5 Verzoekster betoogt dat de boete van € 24.000,-- ten onrechte is opgelegd. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten tot zes weken nadat verweerder een beslissing op het bezwaarschrift heeft genomen. Zij stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening gelet op het feit dat verweerder voornemens is op korte termijn tot invordering van de boete over te gaan en het voor haar onmogelijk is, gelet op het feit dat zij in liquidatie verkeert, om de betalingsregeling na te komen.
2.6 De voorzieningenrechter zal zich allereerst uitspreken over de vraag of sprake is van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Awb.
2.7 Aan het verzoek ligt uitsluitend een financieel belang ten grondslag. Een zodanig belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen, indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie.
2.8 Nu vaststaat dat eiseres reeds in liquidatie verkeert en voorts ter zitting namens haar is aangevoerd dat zij geen enkel bezit meer heeft, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gesproken worden van een zwaarwegend financieel belang. Gesteld noch gebleken is dat de invorderingsacties van verweerder van invloed kunnen zijn op de financiële situatie van verzoekster.
2.9 Nu het verzoek het voor het inwilligen daarvan noodzakelijke spoedeisende belang ontbeert, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het te worden afgewezen. Aan een verdere beoordeling van dit verzoek komt de voorzieningenrechter derhalve niet toe.
2.10 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 12 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.