ECLI:NL:RBHAA:2007:BC4726

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800776-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen in drugszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 8 oktober 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen voor drugs. De verdachte werd ervan beschuldigd op 13 juni 2007 op Schiphol, samen met een medeverdachte, een aanzienlijke hoeveelheid stoffen te hebben vervoerd die bestemd zouden zijn voor het bereiden van heroïne of cocaïne. De aangetroffen stoffen bestonden uit ongeveer 10.022,40 gram paracetamol en cafeïne, en 9.944,30 gram fenacetine. De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de aard van de stoffen en de context waarin deze werden aangetroffen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de stoffen niet uitsluitend voor het versnijden van drugs gebruikt konden worden, maar ook voor andere doeleinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de stoffen bestemd waren voor het versnijden van drugs. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte reden had om te vermoeden dat hij iets illegaals vervoerde, er onvoldoende bewijs was dat hij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij versnijdingsmiddelen voorhanden had. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800776-07
Uitspraakdatum: 8 oktober 2007
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter zitting, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,vervoeren en/of binnen dan wel buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroïne en/of cocaïne, althans bevattende een (ander) middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, al dan niet met zijn mededader, opzettelijk
- ongeveer 10.022,40 gram, althans een hoeveelheid, poedermengsel (van paracetamol en cafeïne) en/of
- ongeveer 9.944,30 gram, althans een hoeveelheid, poedermengsel (bevattende fenacetine)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewijsverweer
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat de onder verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen stoffen, te weten paracetamol en cafeïne alsmede fenacetine, bestemd waren om een feit als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen. Immers deze niet op de lijst bij de Opiumwet voorkomende stoffen worden ook voor andere doeleinden gebruikt dan alleen het versnijden van heroïne en cocaïne. In dit geval is niet vast te stellen wat de bestemming van de aangetroffen stoffen was.
De vraag die voorligt is of bewezen kan worden dat de bij verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen stoffen bestemd waren als versnijdingsmiddelen voor hard drugs. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Op 13 juni 2007 zijn op Schiphol in de koffers van verdachte en zijn medeverdachte plastic zakjes aangetroffen, die 10.022,40 gram paracetamol en cafeïne en 9.944,30 gram fenacetine bleken te bevatten. In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 29 juni 2007 is opgenomen dat op de illegale drugsmarkt de combinatie coffeïne en paracetamol, vermengd met kleurstof, een veel gezien versnijdingsmiddel is voor heroïne. Dit rapport vermeldt daarnaast dat fenacetine een pijnstillend en koortsverlagend middel is (dat sinds 1984 vanwege de bijwerkingen niet meer mag worden afgeleverd), dat tevens een veel gezien versnijdingsmiddel is voor cocaïne. Deze informatie, gecombineerd met het gegeven dat bij verdachte en zijn medeverdachte juist een combinatie van zowel een grote hoeveelheid paracetamol en cafeïne (een veel gezien versnijdingsmiddel voor heroïne) als een grote hoeveelheid fenacetine (een veel gezien versnijdingsmiddel voor cocaïne) is aangetroffen, leidt de rechtbank tot het oordeel dat aangenomen moet worden dat in dit geval de paracetamol/coffeïne en de fenacetine bestemd waren als versnijdingmiddelen voor hard drugs. Daar komt nog bij dat verdachte heeft verklaard dat de persoon die aan hen de zakjes met daarin de poeders had meegegeven (een zekere Bonnie of Tonnie) hen had verteld dat deze voedingspreparaten bevatten, wat onjuist bleek te zijn. In het licht van het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en acht wel bewezen dat de bij verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen stoffen bestemd waren als versnijdingsmiddel.
3.2 Bewijsbeslissing: vrijspraak
Met betrekking tot de vraag of verdachte wist danwel redelijkerwijs moest vermoeden dat de aangetroffen stoffen bestemd waren als versnijdingsmiddelen voor cocaïne en heroïne, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat hij op 13 juni 2007 versnijdingsmiddelen voorhanden had.
Met betrekking tot de vraag of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de stoffen die hij voorhanden had versnijdingsmiddelen waren danwel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit het geval was, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn medeverdachte op een terras bij de Bulldog in Amsterdam door een voor hen onbekende man zijn benaderd om voedingssupplementen naar Spanje te brengen. Deze man heeft voor hen een ticket naar Spanje gekocht en betaald, en heeft hen een beloning in het vooruitzicht gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op deze omstandigheden, alle reden had om te vermoeden dat het om illegale stoffen ging. Dat verdachte zich daar ook van bewust was, blijkt uit het feit dat hij, volgens zijn verklaring, de man heeft gevraagd of het geen drugs waren - waarop deze ontkennend antwoordde - en vervolgens nog heeft geproefd van de stoffen om te controleren of het inderdaad geen drugs waren. De vraag is of verdachte, door de stoffen daarna, gegeven voornoemde omstandigheden, toch mee te nemen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij versnijdingsmiddelen meenam danwel redelijkerwijs moest vermoeden dat hij dit deed. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, ook nadat hij had vastgesteld dat het geen drugs waren, nog steeds op zijn minst reden had om te vermoeden dat hij iets illegaals meenam. Echter, gelet op het feit dat er - buiten drugs - vele mogelijke illegale stoffen zijn die vanuit Nederland worden uitgevoerd (bijvoorbeeld doping) en het gegeven dat in dit concrete geval geen aanknopingspunten zijn te vinden waaruit verdachte had moeten afleiden dat het (mogelijk) om versnijdingsmiddelen voor drugs zou gaan, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard danwel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij stoffen met zich voerde die bestemd waren voor het bewerken en bereiden van heroïne of cocaïne, zoals ten laste gelegd.
Het voorgaande houdt in dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem tenlastegelegde feit.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
-1.00 stk koffer kl: zwart, Americantourist rolkoffer,
-1.00 stk telefoontoestel, kl: meerkl, Nokia imei nr 359766004799782;
-1.00 stk telefoontoestel, kl: zwart, Motorola imei nr 353605011003224;
-1.00 stk kaart, Omnitel simkaart;
-1.00 stk kaart, Africell simkaart;
-1.00 stk kaart, Ezys simkaart;
-1.00 stk kaart Tele2 simkaart, simkaartnr: 89370031012215196832;
-1.00 stk kaart, Tele2 simkaart, simkaartnr: 89370031012218192879;
-1.00 stk kaart, Vueling boardingk.;
-1.00 stk vliegticket, e-ticket, onv [verdachte];
-1.00 stk vliegticket, e-ticket, onv [betrokkene];
-1.00 stk Claimtag, kl: groen;
-1.00 stk Claimtag: kl: groen;
-1.00 stk Kaart, kl:geel, NS treinkaart;
-1.00 stk Slot, kl: meerkl;
-1.00 stk Sleutel, kl: rood, sleutel behorend bij het slot;
-1.00 stk Label, kl: groen;
-1.00 stk Label, kl: wit, Vueling bagagelab. 0352 2K 137249.
5. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.C.J. Robert, voorzitter,
mr. H.J.M Burg en mr. C. Hummel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. Giling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2007.