2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De bewoonster van het appartement [adres], mevrouw [naam], heeft op 5 april 2006 verweerder verzocht om op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg) een traplift te plaatsen in het trappenhuis van het appartementencomplex [adres]. Op 16 mei 2007 heeft verweerder deze voorziening toegekend, onder de voorwaarde dat de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex hiervoor toestemming verleent. De VvE heeft toestemming geweigerd, waarna verweerder op 27 september 2007 de VvE wegens overtreding van artikel 16 van de Woningwet heeft aangeschreven om binnen 5 dagen alsnog toestemming te verlenen voor het plaatsen van de traplift. Wanneer de VvE niet binnen de gestelde termijn aan deze last voldoet, zal verweerder met toepassing van bestuursdwang overgaan tot het plaatsen van de traplift. Verzoekers kunnen zich met dit besluit niet verenigen.
2.3 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.4 Artikel 16 van de Woningwet luidt als volgt:
Degene die als eigenaar van een woning of uit anderen hoofde daartoe bevoegd is, treft de voorzieningen waarvoor ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geldelijke steun is verleend.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt dat de voorziening is toegekend op grond van de Wvg en niet de Wmo, zoals artikel 16 Woningwet voorschrijft. De Wvg is per 1 januari 2007 vervangen door de Wmo. Dat de voorziening is toegekend op grond van de Wvg hoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de toepassing van artikel 16 Woningwet in de weg te staan. Uit de Memorie van Toelichting blijkt immers dat de wetgever bedoeld heeft om met artikel 16 Woningwet een verplichting in het leven te roepen om die voorzieningen te treffen waarvoor ingevolge de Wvg geldelijke steun is verleend.
2.6 Het trappenhuis van het appartementencomplex is een gemeenschappelijke ruimte waar zonder toestemming van de VvE geen traplift kan worden geplaatst. Nu de VvE heeft geweigerd toestemming te verlenen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van overtreding van artikel 16 Woningwet. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen.
2.7 Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de andere bewoners van het appartementencomplex. Zo zal het normale gebruik van de 92 cm brede trap worden bemoeilijkt, bijvoorbeeld wanneer een bewoner met een tas boodschappen de trap wil betreden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat ten behoeve van de traplift een rail wordt gemonteerd die tevens dienst kan doen als trapleuning. De afstand tussen deze rail en de muur bedraagt 14,5 cm, hetgeen ten opzichte van de huidige trapleuning per saldo ongeveer 5 cm meer is. Voorts is gebleken dat de armleuningen en de voetenplank van de traplift kunnen worden ingeklapt en de zitting kan worden ingeschoven, waardoor de afstand van de voorzijde van de stoel tot aan de muur 38,5 cm bedraagt. Na gebruik van de traplift kan de stoel met een druk op de knop terug naar de eerste verdieping worden gezonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee aannemelijk gemaakt dat er voor de bewoners voldoende ruimte over blijft om de trap op een normale wijze te kunnen gebruiken. Van een bijzondere omstandigheid is derhalve geen sprake.
2.8 Voorts stellen verzoekers zich op het standpunt dat de traplift geluidsoverlast en een waardevermindering van de appartementen tot gevolg heeft. Het is niet uitgesloten dat de bewoner van appartement [adres] de traplift kan horen wanneer deze wordt gebruikt, maar de voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat de geluidsoverlast dermate groot zal zijn dat dit een bijzondere omstandigheid oplevert, die verweerder ervan moet weerhouden over te gaan tot het plaatsen van een traplift. De gestelde waardevermindering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd om te kunnen overtuigen.
2.9 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.10 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.