ECLI:NL:RBHAA:2007:BC5056

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7130, 07-6015
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.J. Medze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WWB-uitkering wegens gezamenlijke huishouding en zorgbehoefte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 26 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M. Bonsen-Lemmers, en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Eiseres had een WWB-uitkering ontvangen, maar deze werd per 2 april 2007 beëindigd op basis van de veronderstelling dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar zus. Eiseres was van mening dat zij een zorgbehoefte had en dat de beëindiging van haar uitkering onterecht was. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet of onvoldoende had nageleefd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het medisch advies van de GGD-arts, waarop verweerder zijn besluit had gebaseerd, niet voldoende was onderbouwd. Eiseres had ernstige gezondheidsproblemen en was afhankelijk van haar zus voor dagelijkse zorg. De voorzieningenrechter vernietigde het besluit van verweerder en herstelde de WWB-uitkering, met de aanbeveling om een nader onderzoek door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) te laten uitvoeren naar de zorgbehoefte van eiseres en haar zus. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 7130 en 07-6015 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2007
in de zaken van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2007 heeft verweerder de uitkering die eiseres ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontving met ingang van 2 april 2007 beëindigd, omdat eiseres een gezamenlijke huishouding voert.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 16 april 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 september 2007 beroep ingesteld. Bij brief van 4 oktober 2007 heeft zij de beroepsgronden aangevuld.
Bij brief van 26 oktober 2007 heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 19 november 2007, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Bonsen-Lemmers, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het voorliggende geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Eiseres woonde aanvankelijk in Amsterdam. Tot 17 oktober 2005 heeft zij van de gemeente Amsterdam een bijstandsuitkering ontvangen. Per 17 oktober 2005 is eiseres, samen met haar meerderjarige zoon, gaan wonen in [woonplaats] in het huis van haar zus, [naam] (hierna: de zus van eiseres). Vervolgens heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een WWB-uitkering. Verweerder heeft haar deze uitkering vervolgens toegekend.
2.3 In het kader van een heronderzoek heeft op 2 april 2007 een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en een medewerker van verweerder. Vervolgens heeft op diezelfde datum een huisbezoek bij eiseres heeft plaatsgevonden. Op grond van de bevindingen uit het heronderzoek heeft verweerder hierna besloten de WWB-uitkering van eiseres per 2 april 2007 te beëindigen, omdat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met haar zus. In de bezwaarfase heeft verweerder een medisch onderzoek laten verrichten door J.E. Barth, arts bij de GGD Amstelland de Meerlanden (hierna: GGD-arts). Met inachtneming van het medisch advies, heeft verweerder vervolgens het bezwaar van eiseres bij besluit van 6 augustus 2007 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres tijdig beroep ingesteld.
2.4 Eiseres stelt zich op het standpunt dat er bij haar sprake is van een zorgbehoefte zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub a, WWB. Eiseres heeft immers door haar medische beperkingen moeten besluiten bij haar zus te gaan wonen, omdat zij redelijkerwijs niet in staat geacht kan worden een zelfstandige huishouding te voeren. Eiseres kampt al jaren met ernstige gezondheidsproblemen: psychische klachten, stofwisselingsklachten en klachten aan beide voeten. Hiervoor is eiseres onder behandeling bij een internist en een orthopeed. Door deze klachten is zij voor de dagelijkse zorg afhankelijk van haar zus. Volgens eiseres is het advies van de GGD-arts onjuist, omdat hierin ten onrechte een juridisch oordeel wordt gegeven over de samenwoonrelatie. Voorts heeft deze arts de psychische klachten van eiseres onderschat. Eiseres is immers ADL-afhankelijk en niet in staat zelfstandig te functioneren. Zonder de aanwezigheid van haar zus, nemen de psychische klachten van eiseres toe. Volgens eiseres legt verweerder het begrip zorgbehoefte te eng uit. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat niet inzichtelijk is gemaakt op grond waarvan de GGD-arts tot haar conclusie is gekomen. Bovendien was het gesprek met die arts erg kort. In dat gesprek heeft eiseres wel al haar medische klachten vermeld en ook de namen van haar behandelaars. Voorts is de gezondheidssituatie van de zus van eiseres verslechterd. Ook kan volgens eiseres niet worden gesteld dat haar zoon van 18 jaar volledig gezond is. Hij is pas recentelijk genezen van kanker. Volgens eiseres is een nader onderzoek door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) naar de zorgbehoefte van eiseres en haar zus geïndiceerd. In dit verband verwijst eiseres naar de verklaring van haar huisarts van 12 oktober 2007.
2.5 Verweerder wijst er allereerst op, dat eiseres niet alleen woont, omdat zij een inwonende meerderjarige zoon heeft. Voorts stelt verweerder dat hij zich ervan heeft vergewist dat het onderzoek van de GGD-arts zorgvuldig is geweest. Er heeft immers op 19 juli 2007 een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij eiseres en haar zus aanwezig waren. Hierdoor heeft verweerder zijns inziens voldaan aan de vereisten van artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter zitting heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 september 2007. Verweerder is van mening dat de GGD-arts een deugdelijk medisch onderzoek heeft verricht. Deze arts is niet verplicht bij behandelaars nadere informatie in te winnen, aldus verweerder. Volgens verweerder moet de 18-jarige zoon van eiseres geacht worden een aantal huishoudelijke taken op zich te nemen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is het CIZ een nader onderzoek te laten uitvoeren.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.7 Artikel 3 van de WWB luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte."
2.8 De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb van het bestuursorgaan dat met de besluitvorming is belast in de eerste plaats eist, dat het de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Indien, zoals in het nu voorliggende geval, voor het vaststellen van die feiten mede gebruik moet worden gemaakt van deskundigheid waarover het bestuursorgaan niet zelf beschikt, kan gebruik worden gemaakt van advisering door daartoe door het bestuursorgaan in te schakelen deskundige adviseurs. Van het bestuursorgaan dat van zodanige adviezen gebruik maakt, mag dan worden verwacht, dat het zich ervan vergewist dat het advies qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen, alvorens het dit ten grondslag legt aan zijn besluit.
2.9 In het nu voorliggende geschil staat de vraag centraal of verweerder het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen baseren op het medisch advies van de GGD-arts van 25 juli 2007. Verweerder is van mening dat dit het geval is. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat de GGD-arts op 19 juli 2007 bij eiseres en haar zuster een huisbezoek heeft afgelegd en dat deze arts voorts de beschikking had over de brief van de huisarts van eiseres van 14 juni 2007. Bovendien heeft eiseres in het gesprek ter sprake gebracht dat zij onder behandeling is bij een internist en een orthopeed, terwijl zij ook haar psychische klachten heeft vermeld. Verweerder gaat er hierbij van uit dat de GGD-arts over voldoende medische informatie beschikte om haar advies te kunnen uitbrengen. Eiseres heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden.
2.10 Ingevolge het bepaalde in artikel 3:9 Awb dient een bestuursorgaan als verweerder zich ervan te vergewissen, dat aan de conclusie(s) van een adviseur (in dit geval de GGD-arts) niet zodanige gebreken kleven, dat het besluit niet, althans niet zonder meer, op het desbetreffende advies mag worden gebaseerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het nu voorliggende geval deze vergewisplicht niet of onvoldoende heeft nageleefd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij ervan kon uitgaan dat de GGD-arts over voldoende medische informatie beschikte om haar advies te kunnen uitbrengen. Uit het advies van deze arts kan echter niet worden opgemaakt over welke medische informatie zij beschikte. Eiseres heeft ter zitting onbestreden verklaard, dat zij in het gesprek met de GGD-arts heeft aangegeven dat zij onder behandeling is bij een orthopeed en een internist en dat zij in Amsterdam onder behandeling was van een psychiater. Gesteld noch gebleken is dat de GGD-arts informatie bij deze behandelaars heeft opgevraagd en/of van hen heeft verkregen. Voor zover moet worden aangenomen dat dit is gebeurd, kan uit het advies van de GGD-arts niet worden opgemaakt hoe zij die medische informatie heeft gewogen. Evenmin blijkt uit het advies hoe de GGD-arts komt tot de bevinding dat het goed gaat met de 18-jarige zoon van eiseres. Gesteld noch gebleken is immers dat zij zich in de medische geschiedenis van deze zoon heeft verdiept. Hiervoor bestond alle aanleiding, omdat onbestreden is gesteld dat de zoon leed aan kanker en pas recentelijk hiervan genezen is verklaard. In het licht van het voorgaande, had het op de weg van verweerder gelegen nadere vragen aan de GGD-arts te stellen. Dit heeft verweerder echter nagelaten. Tot slot merkt de voorzieningenrechter op, dat het eveneens op de weg van verweerder had gelegen de nadere, op 12 oktober 2007 gedateerde, verklaring van de huisarts van eiseres, ter beoordeling voor te leggen aan de GGD-arts.
2.11 Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder zich niet heeft vergewist van de juistheid van het advies van 25 juli 2007 en de daaruit voortvloeiende conclusie(s) van de GGD-arts. Door het bestreden besluit desondanks op dit advies te baseren, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:9 Awb.
2.12 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12 van de Awb. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande voorts aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien. De voorzieningenrechter, doende hetgeen verweerder had dienen te doen, verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit van 11 april 2007. Hieruit volgt dat een nabetaling van de WWB-uitkering zal moeten plaatsvinden.
2.13 Verweerder zal, in het kader van de herbeoordeling van het recht van eiseres op een WWB-uitkering, een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij geeft de voorzieningenrechter verweerder in overweging het CIZ een nader medisch onderzoek te laten verrichten naar de vraag in hoeverre bij eiseres en haar zus sprake is van een zorgbehoefte, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub a, WWB.
2.14 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek dan ook af.
2.15 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op grond van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is afgegeven ingevolge de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 6 augustus 2007;
3.3 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en herroept in verband hiermee het primaire besluit van 11 april 2007;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 966,--, welk bedrag de gemeente Haarlemmermeer dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.5 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eiseres betaalde griffierecht van in totaal € 78,-- aan haar vergoedt;
3.6 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, en op 26 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, uitsluitend voor zover dit de hoofdzaak betreft, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.