zaaknummer / rolnummer: 133752 / HA ZA 07-393
Vonnis van 5 december 2007
1. [Eiser],
2. [Eiseres],
samen handelend onder de naam […],
beiden wonende te Amsterdam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. L. Koning,
advocaat mr. N Roodenburg te ’s-Gravenhage,
1. [Gedaagde 1],
2. [Gedaagde 2],
beiden wonende te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede en Spa,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. M.W. Witte te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal hierna afzonderlijk [gedaagde 1] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 juli 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 24 oktober 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 14 oktober 2002 is tussen [gedaagde 1], als verkoper, en [eisers], als kopers, een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het woonhuis met showroom, werkplaats, schuren, ondergrond, erf alsmede verdere aan- en bijbehoren aan de […] te […] (hierna ook: de onroerende zaak) en een aantal in de overeenkomst nader gespecificeerde roerende zaken (hierna: de koopovereenkomst). De totale koopprijs van het verkochte bedraagt EUR 360.000,-. Het verkochte is op 3 februari 2003 aan [eisers] geleverd.
2.2. [gedaagden] hebben sinds 1965 een bromfietsenreparatie- en handelsplaats op het perceel geëxploiteerd.
2.3. Artikel 11 van de koopovereenkomst bepaalt het volgende:
Afgezien van het hiervoor bepaalde, staat verkoper er voor in aan koper met betrekking tot het verkochte die informatie te hebben gegeven die naar geldende verkeersopvattingen door hem ter kennis van koper behoort te worden gebracht. Koper aanvaardt uitdrukkelijk dat de resultaten van het onderzoek naar die feiten en omstandigheden die naar geldende verkeersopvattingen tot zijn onderzoeksgebied behoren, voor zijn risico komen (voor zover deze aan verkoper thans niet bekend zijn).
2.4. In artikel 14 van de koopovereenkomst is bepaald, zakelijk weergegeven, dat kopers verklaren bekend te zijn met het rapport betreffende een verkennend bodem-onderzoek van september 2000 uitgevoerd door Terrascan B.V. en de brief van de Gemeente Haarlemmermeer van 2 mei 2002. Kopers verklaren verder een kopie van dit rapport en deze brief te hebben ontvangen. Bepaald is voorts dat betreffende de eventuele verontreiniging in het verkochte noch door verkoper noch door kopers opdracht voor een (aanvullend) bodem- en grondwateronderzoek zal worden gegeven.
2.5. Het in de koopovereenkomst bedoelde rapport ‘Verkennend bodemonderzoek […] te […]’ d.d. september 2000 van Terrascan B.V. (hierna: Terrascan) heeft betrekking op het verkennend bodemonderzoek dat Terrascan in augustus/september 2000 in opdracht van [gedaagde 1] op het perceel heeft uitgevoerd.
2.6. In hoofdstuk 2.1 van het rapport van Terrascan van september 2000 is, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende vermeld. Het woonhuis is gebouwd in 1906. Voorheen was de locatie bebouwd met een boerderij en een tweetal schuren. Bij de sloop van die gebouwen is het puin gedeeltelijk in de bodem verwerkt. In 1970 heeft westelijk van het perceel een brand plaatsgevonden waarbij via het bluswater mogelijk een onbekende hoeveelheid asbest in de bodem is geraakt. In september 1996 is door Terrascan een bodemonderzoek uitgevoerd op het noordelijk deel van het perceel (ter hoogte van de garage) ten behoeve van een nieuwbouw. Daarbij is aangetoond dat de bovengrond sterk en matig was verontreinigd door respectievelijk zware metalen en PAK. Verder zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen door minerale olie en EOX aangetoond. De ondergrond was licht verontreinigd door zware metalen en EOX. In het grondwater was een lichte verontreiniging door zink aangetoond. Volgens informatie van de opdrachtgever heeft na 1996 op het perceel ten behoeve van herinrichting van het perceel grondverzet plaatsgevonden.
2.7. In hoofdstuk 6 en 7 van het rapport van Terrascan van september 2000 is onder meer het volgende vermeld. De bodem van de locatie bestaat vanaf het maaiveld tot ca. 0,5 m. – mv. uit overwegend opgebrachte materialen (puingruis, grind, bouwpuin). In vrijwel alle boringen zijn lichte puinfracties aangetroffen. Op de gehele locatie met uitzondering van het westelijk deel is de bovengrond licht verontreinigd door zink, PAK en minerale olie. De concentratie EOX heeft de signaleringswaarde overschreden. De verontreiniging door zink en PAK wordt mogelijk verklaard door puinfracties in de grondmonsters en/of door vermenging met c.q. uitloging vanuit de puinlagen. In de ondergrond van de gehele locatie met uitzondering van het westelijk deel is een lichte verontreiniging door minerale olie aangetoond. Het grondwater aldaar is licht verontreinigd door benzeen, xylenen, naftaleen. In de bodem van de westzijde van de locatie is in de bovengrond geen asbest aangetoond. De zandige bovengrond van deze locatie is matig verontreinigd door zink en licht verontreinigd door cadmium, koper, lood, nikkel, PAK en minerale olie. De concentratie EOX heeft de signaleringswaarde overschreden. Het grondwater van de westzijde van de locatie is licht verontreinigd door benzeen en xylenen. Op basis van de resultaten van veld- en laboratoriumonderzoek wordt geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren naar de matige verontreiniging door zink in de grond van het westelijk deel van het terrein. Gelet op de mate van de aangetoonde verontreiniging wordt de kans dat er op de (westzijde van de) locatie sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging (meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd door zink) klein geacht. Nader onderzoek kan hierover meer zekerheid verschaffen.
2.8. De in de koopovereenkomst vermelde brief van de Gemeente Haarlemmermeer d.d. 2 mei 2002 is gericht aan een makelaarskantoor en vermeldt onder meer het volgende. Op 27 september 1996 is door Terrascan een verkennend bodemonderzoek ‘bouwlocatie […]’ afgerond. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt. De bovengrond is sterk verontreinigd met koper, lood en zink; matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met cadmium, kwik, nikkel, minerale olie en EOX. De ondergrond is licht verontreinigd met lood, zink en EOX. Het grondwater is licht verontreinigd met zink. Op 9 oktober 1996 is door Terrascan een aanvullend bodemonderzoek afgerond. Om de rapporten in te zien kan men contact opnemen met de gemeente.
2.9. In september/november 2002 heeft Terrascan in opdracht van een potentiële koper van de onroerende zaak, […], een nader bodemonderzoek op het perceel uitgevoerd. Van dit onderzoek is de rapportage “Nader bodemonderzoek ‘[…]’ te […]” d.d. november 2002 opgesteld. Doel van dit nader onderzoek is, volgens het rapport, het vaststellen van de aard en omvang van de in de verkennende bodem-onderzoeken van september 1996 en september 2000 aangetoonde sterke verontreinigingen door zware metalen teneinde vast te stellen of er op de locatie sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Hoofdstuk 6 van de rapportage vermeldt in dit verband onder meer het volgende. De hoeveelheid sterk door zink verontreinigde grond op het perceel wordt geraamd op ca. 230 m3, ofwel 415 ton. De hoeveelheid matig tot sterk verontreinigde grond wordt geschat op ca. 415 m3, ofwel 750 ton. De verontreiniging door zink heeft het volumecriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond overschreden. Daarmee is op de onderzoekslocatie sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en derhalve een saneringsnoodzaak. Onduidelijk is wat de oorzaak van de aangetoonde verontreiniging is. De verontreiniging kan in verband worden gebracht met de aangetroffen puinfracties en kooldeeltjes. Gezien het verontreinigingspatroon kan de verontreiniging ook verband houden met de infiltratie van (verontreinigd) bluswater van de brand in een vuurwerkopslag op het naburige perceel. Op basis van de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek en de risicobeoordeling zijn er bij het huidige gebruik van de onderzoekslocatie (woonhuis, werkplaats en tuin) vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen actuele risico’s voor volksgezondheid en milieu. Sanering van de verontreiniging is derhalve niet urgent. Bij grondwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van asbest in de bodem.
2.10. Bij brief van 6 april 2004 hebben [eisers] aan [gedaagden] bericht dat zij asbest in de tuin van het gekochte hebben aangetroffen en hen aansprakelijk gesteld voor alle te maken kosten met betrekking tot de vaststelling, nader onderzoek en eventuele sanering van al het asbesthoudend materiaal. [gedaagden] hebben de aansprakelijkheid afgewezen.
2.11. Op verzoek van [eisers] heeft deze rechtbank een voorlopig deskundigen-onderzoek bevolen. De deskundige (Tauw) heeft een ‘Deskundig onafhankelijk bodemadvies’ d.d. 25 juli 2006 uitgebracht (hierna ook: het voorlopig deskundigenbericht). In het rapport zijn, samengevat, de resultaten weergegeven van het door de deskundige uitgevoerde verkennend bodemonderzoek, nader bodemonderzoek en nader asbestonderzoek. In hoofdstuk 7.6 van het rapport is de conclusie getrokken dat op de - in het rapport nader aangeduide - deellocatie Achterterrein sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zink, PAK en asbest. Geconcludeerd wordt voorts dat geen sprake is van een onaanvaardbaar risico binnen het huidige gebruik ‘wonen met tuin’. Het is niet noodzakelijk om met spoed te saneren. Wel is een vorm van beheer nodig. In hoofdstuk 8.5 van het rapport is een globale kostenraming gegeven voor de sanering van de ernstige bodemverontreiniging op het achterterrein. De saneringskosten zijn geraamd op afgerond EUR 110.000,- in totaal exclusief btw, inclusief uitvoeringskosten en 20% onvoorzien.
2.12. In hoofdstuk 9 van het voorlopig deskundigenbericht zijn de door de rechtbank voorgelegde vragen als volgt door de deskundige beantwoord, voor zover van belang.
De bodem op het achterterrein is tot een diepte variërend van 0,7 tot 1,0 m –mv sterk vermengd met bodemvreemde materialen zoals puin, stort en (brom)fietsonderdelen. De grond in deze bodemmatrix is sterk verontreinigd met zink en PAK. Zowel in de grond als in het stortmateriaal en (brom)fietsonderdelen is asbest aangetroffen (vraag 1).
De aangetroffen bodemverontreiniging is veroorzaakt door de bodemvreemde materialen puin, stortmateriaal en (brom)fietsonderdelen. Aangezien over vrijwel het gehele achterterrein bromfietsonderdelen in de bodem tot op een diepte van 1 m –mv zijn aangetroffen, kan worden geconcludeerd dat een deel van de door [gedaagden] op het terrein gedeponeerde onderdelen in de bodem verwerkt is geraakt bij grondwerkzaamheden op de locatie. Uit eerder onderzoek blijkt dat na 1996 grondverzet heeft plaatsgevonden op het perceel. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de verontreiniging tenminste voor een deel veroorzaakt is door [gedaagden] De asbesthoudende materialen in de bodem zijn deels gerelateerd aan (brom)fietsonderdelen. Daarnaast zijn veel stukjes (golf) plaat en puin aangetroffen. Niet uit te sluiten is dat het bodemvreemde materiaal puin en de stukjes asbest (golf) platen (mede) veroorzaakt zijn door vorige eigenaars. Er hebben meerdere malen sloopwerkzaamheden plaatsgevonden. Bovendien werd in het verleden vaak puinafval als verhardingsmateriaal aangebracht. Geen van de aangetroffen asbeststukjes was in verbrande staat. Hiermee lijkt het onwaarschijnlijk dat de asbeststukjes door bluswater van een brand op een belendend perceel op de locatie terecht zijn gekomen (vraag 2).
2.13. Bij het voorlopig deskundigenbericht is een brief van [gedaagden] d.d. 13 juli 2006 gevoegd, waarin onder meer is aangegeven dat zij een vaste plek gebruikten waar zij overbodige bromfietsonderdelen deponeerden totdat ééns per half jaar de oud ijzerman langskwam en deze tegen betaling meenam en dat zij zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat de bromfietsonderdelen die zijn gevonden in zeer beperkte vorm slechts op één plek te vinden waren waar dan ook de steekproef heeft plaatsgevonden.
3.1. [eisers] vorderen - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld door hen niet juist te informeren over de werkelijke bodemgesteldheid van het perceel aan de […] te […],
II. te bepalen dat [gedaagden] op grond van dat onrechtmatig handelen worden veroordeeld tot betaling aan [eisers] van de kosten voor bodemsanering, nader op te maken bij staat,
III. te bepalen dat [gedaagden] de kosten van het voorlopig deskundigenbericht ad EUR 32.750,- aan [eisers] zullen betalen,
IV. te bepalen dat [gedaagden] aan [eisers] zullen betalen het bedrag van de door hen gederfde winst, nader op te maken bij staat,
V. [gedaagden] te veroordelen om EUR 1.000,- ter zake van buitengerechtelijke kosten te voldoen,
één en ander met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2. [eisers] leggen de volgende stellingen aan hun vordering ten grondslag.
Het rapport van Terrascan van september 2000 gaat uit van een bodemverontreiniging van minder dan 25 m3; dat van november 2002 van een bodemverontreiniging van ongeveer 225 m3. Dat is 10 keer zoveel. [eisers] hoefden een verontreiniging van die omvang niet te verwachten gezien hetgeen hen op grond van het rapport van 2000 is voorgespiegeld. [gedaagden] wisten, althans moeten hebben geweten, van de slechtere staat van de bodem. Zij hebben willens en wetens een rookgordijn opgetrokken ten tijde van de onderhandelingen tussen partijen met betrekking tot de koop. [gedaagden] zijn derhalve aansprakelijk voor de saneringskosten die [eisers] redelijkerwijs niet hadden hoeven te verwachten op basis van de door [gedaagden] verstrekte informatie. Deze kosten zijn door de deskundige begroot op ongeveer EUR 130.000,-. [gedaagden] zijn voorts de kosten van het voorlopig deskundigenbericht verschuldigd, nu het aan hen te wijten is dat het onderzoek door de deskundige noodzakelijk was. Indien [gedaagden] aan [eisers] hadden meegedeeld wat de werkelijke staat van de bodem was, hadden zij de koopovereenkomst nooit gesloten en waren alle daaruit voortvloeiende procedures met alle kosten van dien niet noodzakelijk geweest.
3.3. [gedaagden] voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4. [gedaagden] vorderen - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eisers] te bevelen hun procureur en/of deurwaarder per datum vonnis te instrueren het ingeschreven beslag op de woning van [gedaagden] door te (laten) halen op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag of dagdeel dat geen gehoor wordt gegeven aan het vonnis, met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
3.5. [gedaagden] leggen de volgende stellingen aan hun vordering ten grondslag.
[eisers] hebben beslag op de woning van [gedaagden] gelegd maar verzuimd de eis in de hoofdzaak tijdig in te dienen. Het beslag is daarmee komen te vervallen. Nu [eisers] nalaten het beslag in de registers door te laten halen, handelen zij onrechtmatig jegens hen.
3.6. [eisers] hebben geen (schriftelijk) verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Ter beantwoording staat de vraag of [gedaagden], als verkopers, op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn jegens [eisers], als kopers, omdat zij hen onjuist of onvolledig hebben geïnformeerd over de werkelijke bodemgesteldheid van de onroerende zaak. Het schenden van een mededelingsplicht kan onder omstandigheden een toerekenbare onrechtmatige daad opleveren.
4.2. De rechtbank stelt het volgende voorop. [gedaagden] hebben [eisers] voorafgaand aan de koop ingelicht over het door Terrascan in september 2000 uitgevoerde bodem-onderzoek, het door haar opgestelde rapport en de brief van de gemeente van 2 mei 2002. [eisers] waren ook met deze bescheiden bekend. Het rapport van Terrascan van september 2000 betreft een verkennend bodemonderzoek. Een dergelijk onderzoek is - naar haar aard - indicatief. In het rapport is de kans dat er op (de westzijde van) de locatie sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging (meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd door zink) klein geacht, maar aangegeven is ook dat nader onderzoek hierover meer zekerheid kan verschaffen. Geadviseerd wordt om nader onderzoek uit te voeren naar de geconstateerde matige verontreiniging door zink in de grond van het westelijk deel van het terrein. Op grond van het rapport van Terrascan van september 2000 waren [eisers] er voorafgaand aan en ten tijde van de koop dus van op de hoogte dat de bodem van het perceel in ieder geval in een bepaalde mate verontreinigd was en dat nader onderzoek meer duidelijkheid over de mate van deze verontreiniging zou kunnen verschaffen. Zowel het rapport van Terrascan van september 2000 als de brief van de Gemeente Haarlemmermeer d.d. 2 mei 2002 verwijzen naar een verkennend bodemonderzoek dat in 1996 door Terrascan is uitgevoerd. Uit dat onderzoek blijkt een andere, van het onderzoek van september 2000 afwijkende, mate van bodemverontreiniging, namelijk (onder meer) een sterke verontreiniging van de bovengrond met zware metalen. De - werkelijke - mate van de bodemverontreiniging was in die zin dus onzeker. In deze omstandigheden is op [eisers], als kopers, een onderzoeksplicht naar de (werkelijke) staat van de bodem komen te rusten. Zij hebben er echter van afgezien om een dergelijk onderzoek te verrichten en daarmee het risico op zich genomen dat de bodemverontreiniging ernstiger zou zijn dan ten tijde van de koop in oktober 2002 bekend was (vgl. artikel 14 en 11 van de koopovereenkomst). [eisers] kunnen de nadien geconstateerde mate van bodemverontreiniging in beginsel dus niet aan [gedaagden] tegenwerpen. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden waarmee [gedaagden] bekend waren en waarvan zij [eisers] op de hoogte hadden moeten stellen.
4.3. [eisers] stellen in dit verband allereerst dat [gedaagden] hen hadden moeten wijzen op het nader bodemonderzoek dat Terrascan in september/november 2002, dus in de periode dat partijen met elkaar in onderhandeling waren over de koop, heeft uitgevoerd in opdracht van een andere potentiële koper en van het rapport dat daarvan is uitgebracht. De rechtbank passeert deze stelling. Op een verkoper rust niet de - algemene - verplichting om aan een (elke) potentiële koper mee te delen dat een andere gegadigde een onderzoek naar de deugdelijkheid van de aangeboden zaak verricht. Gebleken is niet dat, en zo ja om welke bijzondere reden, [gedaagden] daartoe wel verplicht waren. Overigens dateert het rapport van het nader bodemonderzoek van Terrascan van november 2002. Tijdens de onder-handelingen met [eisers] in september en oktober 2002 waren de resultaten van dat onderzoek [gedaagden] dus nog niet bekend. Nu niet is gebleken dat [gedaagden] voorafgaand aan of tijdens de totstandkoming van de koopovereenkomst met [eisers] anderszins op de hoogte zijn geraakt van de (daadwerkelijke) mate van de bodem-verontreiniging, waren zij ook in zoverre niet gehouden om de gestelde mededelingen aan [eisers] te doen. De omstandigheid dat [eisers] op grond van het rapport van Terrascan van september 2000 hebben afgezien van nadere voorbehouden ten aanzien van de bodem-gesteldheid en dat zij, als [gedaagden] hen hadden gewezen op het nader bodemonderzoek, de uitkomsten van dat onderzoek hadden afgewacht, zoals zij stellen, blijft geheel voor hun rekening. Zij hebben deze omstandigheid juist voor lief genomen door in artikel 14 van de koopovereenkomst af te zien van het verrichten van nader onderzoek.
4.4. [eisers] stellen voorts dat [gedaagden] hen hadden moeten inlichten over het grondverzet dat in 1996 heeft plaatsgevonden. Zij hebben dat ook gedaan. In hoofdstuk 2.1 van het rapport van Terrascan van september 2000, zoals hiervoor in punt 2.6 weergegeven, is immers vermeld dat na 1996 grondverzet op het perceel heeft plaatsgevonden ten behoeve van herinrichting van het perceel. [eisers] hebben dit rapport van [gedaagden] ontvangen en waren dus met deze omstandigheid bekend. [gedaagden] hebben ook in zoverre aan hun mededelingsplicht voldaan.
4.5. [eisers] stellen verder dat verschillende (brom)fietsonderdelen en asbesthoudende stukken materiaal op het perceel en in de bodem zijn aangetroffen, dat [gedaagden] deze in de bodem hebben begraven en dat zij hen daarover hadden moeten inlichten. [gedaagden] hebben weersproken dat zij (brom)fietsonderdelen of ander materiaal in de bodem hebben begraven. Volgens [gedaagden] werden de (brom)fietsonderdelen op het terrein gedeponeerd en eens per half jaar tegen betaling door een oud ijzerman opgehaald. Gezien dit verweer is niet komen vast te staan dat [gedaagden] de desbetreffende onderdelen en materialen in de bodem hebben begraven. Dat blijkt, anders dan in het voorlopig deskundigenbericht wordt gesuggereerd, ook niet uit de bij dat bericht gevoegde brief van [gedaagden] In die brief wordt immers (slechts) aangegeven dat de (brom)fietsonderdelen tijdelijk op het terrein werden gedeponeerd (zie hiervoor in punt 2.13). Ter comparitie is gebleken dat de opslag van de (brom)fietsonderdelen door [gedaagden] tijdens de bezichtiging van de onroerende zaak voorafgaand aan de koop voor [eisers] zichtbaar was. [eisers], die ervan op de hoogte waren dat de bodem van het perceel in meer of mindere mate verontreinigd was, hadden er dus rekening mee kunnen - en moeten - houden dat die verontreiniging mogelijk verband zou houden met de opslag van (brom)fietsonderdelen of andere materialen op het terrein. Dit geldt temeer, nu in het rapport van Terrascan van september 2000 is aangegeven dat de bodemverontreiniging in ieder geval verband houdt met aangetroffen - niet nader aangeduide - ‘puinfracties’ en dat het puin na sloopwerkzaamheden en door grondverzet mogelijk over het terrein is verspreid (vgl. hiervoor in punt 2.6 en 2.7). Door af te zien van nader onderzoek naar de bodemverontreiniging hebben zij deze vervuiling eveneens voor lief genomen. Dus ook indien [gedaagden] de (brom)fietsonderdelen in de bodem zouden hebben begraven, hetgeen niet vast staat, komt de na de koop geconstateerde mate van bodemverontreiniging geheel voor risico van [eisers] Hun betoog faalt ook in zoverre.
4.6. [eisers] hebben tenslotte gesteld dat [gedaagden] ‘willens en wetens’ een ‘rookgordijn’ hebben opgetrokken ten tijde van de onderhandelingen met [eisers] Zij hebben deze stelling echter niet, behoudens de hiervoor reeds besproken omstandigheden, nader onderbouwd. Gebleken is derhalve niet dat [gedaagden] op dit punt onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld. De rechtbank passeert derhalve ook deze stelling van [eisers]
4.7. [eisers] hebben geen (andere) bijzondere omstandigheden gesteld die tot de slotsom kunnen leiden dat de na de koop geconstateerde mate van bodemverontreiniging wegens toerekenbaar onrechtmatig handelen voor rekening komt van [gedaagden]
De vorderingen van [eisers] zijn derhalve niet toewijsbaar. De rechtbank zal deze afwijzen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van [gedaagden] Deze kosten worden begroot op:
- vast recht 745,00
- salaris procureur 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.649,00
4.8. [eisers] hebben ter comparitie erkend dat het beslag dat zij op de woning van [gedaagden] hebben laten leggen en op 4 mei 2005 is ingeschreven, is komen te vervallen en nog in de registers moet worden doorgehaald. De rechtbank zal de reconventionele vordering van [gedaagden] derhalve toewijzen als volgt, waarbij [eisers] een termijn van drie werkdagen na betekening van dit vonnis zal worden gegund en de gevorderde dwangsom op na te melden wijze zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.9. [eisers] hebben ter comparitie gesteld dat zij opnieuw beslag ten laste van [gedaagden] hebben laten leggen, maar daaraan geen consequenties verbonden. Deze stelling behoeft derhalve geen verdere bespreking.
4.10. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie aan de zijde van [gedaagden] gevallen. Deze kosten worden begroot op 452,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) aan salaris voor de procureur.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.649,-,
5.3. beveelt [eisers] binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis het op 4 mei 2005 ingeschreven beslag op de woning van [gedaagden] aan de Burgemeester Van Hovell tot Westervliegerpad 3 te (1165 NP) Halfweg door te (laten) halen,
5.4. bepaalt dat [eisers] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelen met het hiervoor onder 5.3 bepaalde, aan [gedaagden] een dwangsom verbeuren van EUR 100,-, tot een maximum van EUR 5.000,-,
5.5. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 452,-,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.7. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de mrs Schotman, Ruijpers en Lips en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007.?