ECLI:NL:RBHAA:2007:BD2334

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801062-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Fortuin
  • mrs. Toeter
  • mr. Eichperger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door koerier op Schiphol met onrechtmatig verkregen bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 november 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de opzettelijke invoer van ongeveer 14 kilogram cocaïne op de luchthaven Schiphol. De verdachte, geboren in Tsjecho-Slowakije en thans gedetineerd in Nederland, werd op 23 juli 2007 in Slowakije aangehouden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat de verdachte ten onrechte in verzekering was gesteld zonder redelijk vermoeden van schuld. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er vanaf 25 april 2007 een redelijk vermoeden van schuld bestond, nadat de Douane op Schiphol een koffer met cocaïne had aangetroffen die aan de verdachte kon worden gekoppeld. De rechtbank achtte het bewijs, waaronder de verklaring van de verdachte en de aangetroffen bagage, voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte had verklaard dat hij de koffer had meegenomen zonder te weten dat deze cocaïne bevatte, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring ongeloofwaardig was. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 42 maanden en verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801062-07
Uitspraakdatum: 28 november 2007
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 november 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Tsjecho-Slowakije),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 14020,10 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewijsverweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, omdat het bewijs onrechtmatig is verkregen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ten onrechte in verzekering is gesteld aangezien er een redelijk vermoeden van schuld ontbrak. Het bewijs dat is verkregen door middel van verhoor van verdachte gedurende de periode dat hij werd vast gehouden in het cellencomplex te Oude Meer mag derhalve niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank stelt vast dat op 13 april 2007 door de Nederlandse Douane Attaché in Boedapest een verzoek is gedaan aan de Nederlandse Douane om een controle uit te voeren op een persoon genaamd [verdachte]. Volgens de autoriteiten zou [verdachte] op 16 april 2007 op de luchthaven Schiphol arriveren. [verdachte] werd echter op genoemde datum niet aangetroffen. Op 25 april 2007 heeft in de bagagekelder op de luchthaven Schiphol een controle plaatsgevonden, waarbij een blauwgrijze rolkoffer, welke was voorzien van een bagagelabel met daarop de naam [naam] - welke naam blijkens de verstrekte vluchtgegevens in werkelijkheid [verdachte] moest zijn - is aangetroffen. In deze koffer zat ongeveer 14 kilogram van een stof bevattende cocaïne.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er vanaf 25 april 2007 een redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte bestond met betrekking tot de opzettelijke invoer van voormelde hoeveelheid cocaïne en dat in verband daarmee door de officier van justitie terecht een Europees Aanhoudingsbevel tegen verdachte is uitgevaardigd. Mitsdien bestond jegens verdachte reeds ten tijde van zijn aanhouding in Slowakije op 23 juli 2007 en derhalve ook daarna op het moment dat verdachte op 18 september 2007 op Schiphol werd aangehouden en in verzekering werd gesteld, een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van dat feit. De inverzekeringstelling noch de inbewaringstelling zijn derhalve onrechtmatig geweest, zodat de verklaringen van verdachte, afgelegd gedurende die periode, kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 25 april 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 14.020,10 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.3 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
1.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
In Slowakije ben ik benaderd om te gaan werken in Brazilië. Eerst heb ik een tijdje in Amsterdam verbleven. Vervolgens ben ik naar Ecuador gegaan, maar daar was geen werk. Op 24 april 2007 hebben zij mij in Ecuador naar het vliegveld gebracht. De tickets heeft iemand voor mij gekocht. Ik heb niet gezien op mijn ticket dat ik naar Rome zou doorreizen of dat ik businessclass zou gaan vliegen. Ik ging eerst gewoon tussen de andere mensen zitten en toen werd omgeroepen dat ik businessclass moest gaan zitten. Op dat vliegveld in Ecuador heb ik de koffer gekregen. Ik kreeg 100 dollar om voor het overgewicht van de bagage te betalen. Ik heb de koffer meegenomen omdat die van iemand was die dat werk voor me zou bemiddelen. Mij is verteld dat er documenten in zaten voor een collega in Nederland. Ik heb er toen niet bij nagedacht. Nu vind ik het ook wel onlogisch. Ik heb de koffer en mijn sporttas ingecheckt. De koffer is op het vliegveld geseald. Mijn sporttas is niet geseald. Ik heb niet meer in de koffer gekeken, omdat daar geen tijd voor was.
U, oudste rechter, toont mij een foto met daarop de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen en vraagt mij of ik deze koffer heb ingecheckt in Ecuador. Dat kan.
Op Schiphol, in de hallen bij die grote schermen, zou [betrokkene], die ik eerder had ontmoet, voordat ik naar Ecuador ging, op mij wachten. Hij was er echter niet. De bedoeling was dat ik eerst naar buiten moest lopen en dat we daarna samen de koffer op gingen halen. Ik zag hem niet staan en toen ben ik naar het centrum gegaan. Ik had geen telefoonnummer of een adres van [betrokkene]. Ik heb nog wel gekeken of ik mijn eigen sporttas op de bagageband zag liggen. Deze tas heb ik echter niet aangetroffen. Toen ik op Schiphol was aangehouden, heeft men mij uit een aan mij getoonde sporttas een toilettas laten zien. Ik heb die toilettas als de mijne herkend. Ik heb geen navraag gedaan naar de koffer en naar mijn sporttas.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (dossierpagina 0.3, PL27RR/07-031931), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Uit de boekingsgegevens op naam van [verdachte] is gebleken dat deze twee stuks bagage, zijnde een sporttas en een rolkoffer, heeft ingecheckt voor de vlucht KL 0754 van 24 april 2007 vanuit Guayaquil naar Amsterdam met een totaal gewicht van 36 kilogram. Aan deze twee bagagestukken waren bagagelabels bevestigd. Aan de sporttas was een bagagelabel bevestigd voorzien van nummer 0074 KL 103064 op naam van [naam] met PNR 29MVRA. Op het label stond de combinatie 2/36 vermeld. Dit houdt in dat er twee stuks bagage zijn ingecheckt met een totaal gewicht van 36 kilogram. Na weging door medewerkers van het Schipholteam is gebleken dat de sporttas een brutogewicht van 8206,4 gram had.
Aan de rolkoffer was een bagagelabel bevestigd voorzien van nummer 0074 KL 103005 op naam van [naam] met PNR 29MVRA. Op het label stond de combinatie 1/28 vermeld. Dit houdt in dat er een stuk bagage zou moeten zijn ingecheckt met een totaal gewicht van 28 kilogram. Door medewerkers van de douane is genoemde rolkoffer bruto gewogen wat het volgende gewicht gaf: 27590 gram.
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en overdracht (dossierpagina 0.5, contentieusnummer: FTCARGO07VM0637), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Op woensdag 25 april 2007 hielden wij een controle op de koffers welke waren gearriveerd met vlucht KL 754 vanuit Ecuador, Quayaquil. Toen een blauwgrijze hardschalige kunststof rolkoffer de x-ray apparatuur passeerde, zagen wij op het beeldscherm duidelijk dat er in de koffer contouren van pakketten zaten. De voornoemde koffer was voorzien van een bagagelabel met claimtag nummer 0074KL103005 en PNR 29MVRA en de naam [naam]. De koffer was voorzien van een zogenaamde sealwrap, hetgeen inhoudt dat de koffer is ingepakt met doorzichtig plastic. In de koffer zag ik diverse kledingstukken en een rugzak. In deze rugzak zag ik pakketten zitten.
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek bagage, overige goederen, bagagelabels, claimtags van verdachte [naam] (dossierpagina 0.9, PL27RR/07-031931), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Op 25 april 2007 werd bij KLM Lost Luggage een blauwe sporttas van het merk “Glamour” aangetroffen met daarin een toilettas. Aan deze sporttas was een bagagelabel bevestigd met nummer 0074 KL 103064 op naam gesteld van [naam] met pnr nummer 29MVRA.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (dossierpagina 0.4, PL27RR/07-031931), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Aan de koffer die op 25 april 2007 bij controle werd aangetroffen met daarin een hoeveelheid vermoedelijk cocaïne, was een bagagelabel bevestigd op de naam van [naam]. Uit het KLM reserveringssysteem van de boeking van voormelde [naam] is te lezen dat de naam in eerste instantie was ingevoerd als [naam], maar dat dit later werd gecorrigeerd naar [verdachte].
6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verdovende middelen (dossierpagina 1.0, Mutatienr: PL27RR/07-031931), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
In drie rugzakken, aangetroffen in de blauwe rolkoffer, met bagagelabelnummer 0074KL 103005, op naam van [naam], met PNR-nummer 29MVRA, met gewicht 1/28, zijn in totaal 14 pakketten aangetroffen. De in de pakketten aangetroffen witte stof is met daartoe bestemde MMC cocaïne testset getest , waarbij telkens een positieve kleurreacties is opgetreden, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof. Het nettogewicht van de in de pakketten aangetroffen witte stof is 14.020,1 gram.
Vervolgens zijn zes representatieve monsters van de aangetroffen stof overgebracht naar het Douanelaboratorium, alwaar deze monsterneming ingeschreven onder nummer 07031931 A t/m F.
7.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt deskundigenrapport, te weten een rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 11 mei 2007, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Het onderzochte materiaal 07-031931 A t/m F bevat cocaïne.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de hiervoor bedoelde koffer met cocaïne heeft ingecheckt dan wel in zijn bezit heeft gehad. Ook is niet uit andere omstandigheden aannemelijk geworden dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de invoer van deze koffer met cocaïne. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 7 oktober 2004 (LJN AR3487).
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op grond van de hiervoor onder bewijsmiddel 1 opgenomen verklaring van verdachte ter terechtzitting in samenhang met de hiervoor onder 2, 3, 4 en 5 opgenomen bewijsmiddelen inzake respectievelijk de boekingsgegevens met betrekking tot de op naam van verdachte ingecheckte bagage, de aangetroffen en in beslag genomen koffer met cocaïne en de bij KLM Lost Luggage aangetroffen sporttas, inhoudende een toilettas, zomede de bevindingen omtrent de op het bagagelabel vermelde naam [naam], is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van die verklaring en de in voormelde bewijsmiddelen vermelde bevindingen in onderling verband en samenhang bezien, geen andere conclusie toelaten dan dat het verdachte is geweest, die deze koffer met cocaïne samen met zijn sporttas heeft ingecheckt.
3.4 Bewijsoverweging
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij vanuit Slowakije eerst twee weken in Amsterdam heeft verbleven en vervolgens naar Brazilië is gegaan om daar te werken. Later verklaarde verdachte dat dit Ecuador was. Aldaar is hij ongeveer een maand gebleven, zonder gewerkt te hebben. Vlak voor de reis van Ecuador naar Amsterdam heeft verdachte een koffer van [betrokkene II], de man die verdachte zou bemiddelen voor werk, gekregen, om deze koffer in Amsterdam af te geven aan [betrokkene], aldus verdachte. In de koffer zouden zich belangrijke documenten bevinden voor [betrokkene] in Nederland. De vliegtickets naar en van Ecuador heeft verdachte niet zelf betaald. Verdachte had zelfs voor de reis van Ecuador naar Amsterdam een ticket voor de businessclass. In Amsterdam heeft verdachte noch zijn sporttas opgehaald noch navraag gedaan naar de rolkoffer. Evenmin heeft hij gebruikt gemaakt van de voor hem geboekte doorreis naar Rome. Op vragen ter terechtzitting waarom verdachte zulks niet heeft gedaan, heeft verdachte geen duidelijk antwoord gegeven.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij dacht dat zich in de koffer belangrijke documenten voor [betrokkene] zouden bevinden zo ongeloofwaardig dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat zich cocaïne in zijn koffer bevond en dat hij willens en wetens die cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van de overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van hetgeen is ten laste gelegd;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftig (50) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten drie rugzakken en de rolkoffer;
- verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten de labels en secure wrap.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 14 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftig (50) maanden gevorderd. Deze gevorderd straf is hoger dan de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat daarom aan verdachte een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, zoals door de raadsvrouw van verdachte is bepleit, reeds niet omdat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland.
6.3 Beslag
6.3.1 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten labels en secure wrap, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
6.3.2 Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten de koffer en de drie rugzakken, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen is begaan en is voorbereid. Het ongecontroleerde bezit van voormelde, in beslag genomen voorwerpen is in strijd met de wet.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEËNVEERTIG (42) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis zomede de tijd die verdachte sinds 23 juli 2007 in overleveringsdetentie heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1.00 STK Label, Kl: meerkl., KLM bagagelab. 0074KL10300;
- 1.00 STK Label Kl: meerkl., KLM naamlabel;
- 1.00 STK Diverse, Kl: oranje, SECURE WRAP;
- 1.00 STK Label, Kl: oranje KLM.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1.00 STK Koffer, Kl: blauw SAMSONITE, hierin werden rugzakken aangetroffen met de cocaïne;
- 2.00 STK Rugzak, Kl: zwart, ECKO;
- 1.00 STK Rugzak, Kl: zwart, AIR EXPRESS.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Fortuin, voorzitter,
mrs. Toeter en Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Blijleven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2007.