ECLI:NL:RBHAA:2007:BL9379

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2062
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Chr.Th.P.M. Zandhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herinvesteringsreserve en staking van onderneming in belastingrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 28 november 2007, staat de vraag centraal of eiser recht heeft op een herinvesteringsreserve in verband met de boekwinst van € 126.920 die hij heeft gerealiseerd bij de verkoop van zijn aandeel in de vennootschap onder firma C. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003, die was berekend op een belastbaar inkomen van € 147.362. Tijdens de zitting op 16 november 2007 is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A, verschenen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. drs. B.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2003 een gedeelte van zijn onderneming, namelijk het C-gedeelte, heeft gestaakt. Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheid om een herinvesteringsreserve te vormen. De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiser dat er sprake is van een herinvesteringsreserve niet kan worden gevolgd, omdat de staking van het C-gedeelte van de onderneming de vorming van een reserve uitsluit. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er geen sprake was van staking, ondanks zijn argumenten dat C en D één onderneming vormen.

De rechtbank concludeert dat de stelling van eiser over een herinvesteringsvoornemen niet verder besproken hoeft te worden, omdat dit niet relevant is voor de beslissing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter Zandhuis, met griffier E. Hoekman aanwezig. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Amsterdam, binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2062
Proces verbaal mondelinge uitspraak - uitspraakdatum: 28 november 2007.
X, wonende te Z, eiser,
en
De directeur van de Belastingdienst te P, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 147.362.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2007. Eiser is daar in persoon verschenen, alsmede zijn gemachtigde mr. A. Namens verweerder is verschenen mr. drs. B.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met de nummers 07/2063 en 07/2064, welke betrekking hebben op de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslagen Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen c.q. premie Ziekenfondswet.
Gronden
1. In geschil is of eiser voor de in 2003 gerealiseerde boekwinst van € 126.920 een herinvesteringsreserve als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 mag vormen. De rechtbank begrijpt het beroep aldus dat de in geschil zijnde herinvesterings-reserve ziet op de winst die is behaald bij de overdracht van het aandeel van eiser in de vennootschap onder firma C. De rechtbank vindt hiervoor steun in het bezwaarschrift (brief van 1 juni 2006) waarin voor zover hier van belang wordt gesteld:
“ In de aangifte inkomstenbelasting is ten onrechte geen rekening gehouden met de herinvesteringsreserve die is gevormd ter zake van de verkoop van het aandeel dat de heer X al had in de vennootschap onder firma C. Hoewel de reserve wel is gevormd is deze ten onrechte niet in de aangifte opgenomen. ”,
en in het gestelde in de ter zitting voorgedragen pleitnota, voor zover hier van belang inhoudende:
“– het standpunt omtrent de correctie op de aangifte is pleitbaar en bovendien aannemelijk op basis van de feiten, omdat in 2005 toen ook de aangifte immers is ingediend, de kooponderhandelingen van een horecaonderneming in Z zijn begonnen. Deze onderneming is ook uiteindelijk gekocht. De heersende leer is dat men in bezwaar kan terugkomen op de aangifte om omissies te herstellen. Dat is het enige wat hier gebeurd is met betrekking tot de staking van D.”
2. De rechtbank volgt verweerder in zijn gemotiveerde stelling - onder verwijzing naar de afspraak van eiser met de koper van café C, de heer E, dat deze laatste de uit de verkoop van C voortvloeiende fiscale verplichtingen voor zijn rekening zou nemen en onder verwijzing naar de door eiser ingediende aangifte waarin ter zake van de verkoop van café C een stakingsaftrek van € 6.897 is verantwoord - dat sprake is van staking van de onderneming C, hetgeen de vorming van een herinvesteringsreserve verhindert. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank hecht voor dit oordeel betekenis aan de omstandigheid dat eiser ter zake van de verkoop van café C in zijn aangifte een stakingsaftrek van € 6.897 heeft verantwoord, aan de brief van 31 juli 2006, waarin namens eiser wordt gesteld:
“ 2. (…) Het C gedeelte is in 2003 gestaakt, terwijl de rest van de onderneming gewoon bleef bestaan. Er is dan ook slechts sprake geweest van de staking van een gedeelte van de onderneming. (…)
3. (…) Het is correct dat in de aangifte inkomstenbelasting een stakingswinst en een stakingsaftrek is opgenomen. (…)”,
en aan het gestelde in de pleitnota, die de gemachtigde ter zitting heeft voorgedragen, voor zover hier van belang inhoudende:
“ – C gedeelte van de onderneming is gestaakt in 2003. Het D gedeelte niet.”
3. Ook als de gemachtigde moet worden gevolgd in zijn stelling dat C en D één onderneming vormen, maakt dit het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat in dat geval in 2003 sprake is van staking van een gedeelte van de onderneming (C), hetgeen eveneens aan de vorming van een herinvesteringsreserve in de weg staat.
4. De stelling van eiser dat op balansdatum sprake was van een herinvesteringsvoornemen, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking, zodat de rechtbank het getuigenaanbod dat dat punt zou kunnen ondersteunen passeert, nog daargelaten dat de rechtbank dit getuigenaanbod eveneens gepasseerd zou hebben vanwege het late tijdstip waarop dit is gedaan, namelijk eerst aan het slot van de zitting.
5. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond verklaard te worden.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, rechter, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.