ECLI:NL:RBHAA:2007:BQ2270

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
135208 - HA ZA 07-609
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door aanvaring tussen vrachtschip en ponton

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Haarlem op 31 oktober 2007, staat de aansprakelijkheid van de besloten vennootschap [A] B.V. centraal, naar aanleiding van een aanvaring tussen het vrachtschip MS Romi, eigendom van de vennootschap onder firma V.O.F. Romi, en een ponton van [A]. De eiser, de onderlinge verzekeringsmaatschappij Schepen Onderlinge Nederland UA (hierna: SON), vordert schadevergoeding van [A] voor de schade die de Romi heeft geleden als gevolg van de aanvaring. De rechtbank oordeelt dat, zelfs als zou moeten worden aangenomen dat vandalen de landvasten van de ponton hebben doorgesneden, de schade onder de gegeven omstandigheden voor rekening van [A] komt. De rechtbank stelt vast dat de schipper van de Romi niet in redelijkheid gehouden was om vanaf het voordek naar het kanaal te kijken, en dat de verantwoordelijkheid voor het deugdelijk vastmaken van de ponton bij [A] ligt. De rechtbank wijst de vordering van SON voor een deel toe, met uitzondering van enkele schadeposten die onvoldoende onderbouwd zijn. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van de aanvaring voor het gedeelte dat SON mag vorderen op basis van cessie of incassovolmacht. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135208 / HA ZA 07-609
Vonnis van 31 oktober 2007 (bij vervroeging)
in de zaak van
de onderlinge verzekeringsmaatschappij
SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND UA,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. F.J. Langelaar te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [plaats], [gemeente],
gedaagde,
procureur mr. P. Ingwersen,
advocaat mr. C. Fledderus te Den Haag.
Partijen zullen hierna “SON” en “[A]” genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juli 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2007.
2. De feiten
2.1. SON is de verzekeraar van de vennootschap onder firma V.O.F. Romi (hierna: V.O.F. Romi). V.O.F. Romi is eigenaar van een vrachtschip genaamd MS Romi (hierna: de Romi).
2.2. De Romi voer op 12 juni 2006 op de Zuid Willemsvaart en was onderweg naar Maasbracht. Bij Someren, nadat de Romi sluis 12 was gepasseerd, heeft een aanvaring tussen de Romi en een ponton van [A] (hierna: de ponton) plaatsgevonden. De ponton was vanaf de kant voor de boeg van de Romi gekomen.
2.3. De Romi is bij scheepswerf Nederlof B.V. in Geertruidenberg gerepareerd. De kosten van de reparatie hebben € 5.500,-- bedragen.
2.4. SON heeft een gedeelte van de schade aan V.O.F. Romi voldaan.
2.5. De Romi is 50 meter lang en de stuurhut bevindt zich achterop de Romi.
3. Het geschil
3.1. SON vordert samengevat – zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [A] te veroordelen tot betaling van:
- een bedrag van € 13.865,16;
- de wettelijke rente over een bedrag van € 12.411,--, primair berekend vanaf 16 mei 2007, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding;
- de proceskosten;
- de wettelijke rente over de proceskosten, te berekenen vanaf twee dagen nadat het vonnis aan [A] bekend is geworden.
3.2. SON heeft het volgende aan de vordering ten grondslag gelegd. [A] is aansprakelijk voor de door V.O.F. Romi geleden schade op grond van de wettelijke regelingen betreffende aanvaring. Voor het gedeelte van de schade welke zij aan V.O.F. Romi heeft vergoed, is zij gesubrogeerd in de verhaalsrechten van V.O.F. Romi jegens [A]. Bij overeenkomst van cessie, tevens van lastgeving en volmacht heeft V.O.F. Romi het deel van de vordering dat niet aan haar is vergoed ter incasso aan SON overgedragen.
3.3. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vooreerst ligt ter beoordeling voor de vraag of, zoals [A] heeft aangevoerd en SON heeft betwist, de dagvaarding nietig is omdat de grondslag van de eis onduidelijk is. Ter terechtzitting heeft SON zijn inleidende stellingen nader toegelicht. De rechtbank acht zich thans voldoende voorgelicht over de gronden van de eis. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [A] zich voldoende heeft kunnen verweren. Zij neemt daarbij in overweging dat [A] ter terechtzitting niet om repliek en dupliek heeft verzocht, hoewel zij door de rechtbank op die mogelijkheid is gewezen. Derhalve acht de rechtbank de dagvaarding niet nietig en komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
4.2. [A] heeft betwist dat SON betaling kan vorderen van het gedeelte van de schade dat zij niet heeft vergoed. De rechtbank zal SON in de gelegenheid stellen om bij akte haar bevoegdheid daartoe, onderbouwd aan de hand van relevante stukken, aan te tonen. Zij wordt voorts verzocht duidelijkheid te verschaffen over het bedrag dat zij aan V.O.F. Romi heeft vergoed.
4.3. Niet in geschil is dat de ponton is losgeraakt van de kant en daardoor voor de Romi is gedreven en een aanvaring heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan de Romi is beschadigd. In geschil is of het feit dat de ponton van de kant is losgeraakt aan [A] kan worden toegerekend. SON heeft, ter onderbouwing van haar standpunt dat het losraken aan [A] kan worden toegerekend, gesteld dat de ponton niet bekwaam is vastgemaakt. Er zijn (te) dunne landvasten gebruikt en deze zijn doorgeschuurd, aldus SON. [A] heeft zich verweerd met de stelling dat het losraken haar niet kan worden toegerekend omdat de landvasten zijn doorgesneden door vandalen.
4.4. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een oorzaak aan de dader kan worden toegerekend als de onrechtmatige daad krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. De omstandigheid dat vandalen de landvasten hebben doorgesneden zou onder omstandigheden tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van overmacht zijdens [A]. De stelplicht en bewijslast van deze omstandigheden rust op [A]. Deze (aanvullende) omstandigheden heeft [A] echter in het geheel niet aangevoerd. [A] had bijvoorbeeld dienen te stellen dat zij er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat vandalen de landvasten konden doorsnijden. Nu zij dit heeft nagelaten en ook overigens niet van zulke omstandigheden is gebleken, oordeelt de rechtbank dat, zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat vandalen de landvasten hebben doorgesneden, het losraken van de ponton onder de gegeven omstandigheden krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [A] dient te komen. Immers, [A] was verantwoordelijk voor de ponton. Het lag derhalve op haar weg de ponton deugdelijk vast te maken en te beveiligen.
4.5. Vervolgens komt aan de orde de beoordeling van de vraag of de vergoedingsplicht zijdens [A] dient te vervallen, althans te worden verminderd omdat, zoals [A] heeft gesteld en SON heeft betwist, de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan V.O.F. Romi kan worden toegerekend. [A] heeft gesteld dat de sluis voor sluis 12 ook werd gerenoveerd en dat langs de kade allerlei borden stonden waardoor de schipper van de Romi alert had moeten zijn op obstakels. De schipper had zich ervan moeten vergewissen dat het kanaal vrij was door langs de stuurhut te kijken, vanaf het voordek te kijken of iemand anders dit moeten laten doen, aldus [A]. SON heeft aangevoerd dat de schipper geen onvoorzichtigheid kan worden verweten. De schipper heeft vanuit zijn hut niets kunnen zien toen hij uit de sluis kwam varen omdat de hut zich achterop de 50 meter lange Romi bevindt waardoor een dode hoek van 100 meter lang ontstaat en de botsing na zo’n 30 meter varen na de sluisdeur heeft plaatsgevonden, aldus SON. Voorts heeft zij gesteld dat bij de sluizen voorafgaand aan sluis 12 het telkens goed is gegaan, dat de schipper er niet op bedacht hoefde te zijn dat het bij sluis 12 anders zou verlopen en dat het niet gebruikelijk en ook niet verplicht is dat op een schip van 50 meter lang een extra persoon aanwezig is.
4.6. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat tussen partijen vast dat – mede gelet op voornoemde dode hoek – de ponton vanaf de stuurhut niet en vanaf het voordek wel opgemerkt zou zijn en voorts dat het niet gebruikelijk en ook niet verplicht is dat op een schip van 50 meter lang een extra persoon aanwezig is. Hieruit leidt de rechtbank af dat voor de beoordeling niet van belang is of de schipper langs de stuurhut heeft gekeken, nu hij de ponton toch niet had kunnen zien indien hij dit wel had gedaan. Evenmin is van belang dat geen extra persoon op de Romi aanwezig was die vanaf het voordek naar het kanaal kon kijken. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het V.O.F. Romi niet kan worden toegerekend dat de schipper niet naar het voordek is gelopen om vanaf daar het kanaal op obstakels te inspecteren. Weliswaar staat als onbetwist vast dat ook de sluis voorafgaand aan sluis 12 gerenoveerd werd en dat er borden langs de kade stonden – naar de rechtbank begrijpt – om schippers te wijzen op het feit dat er werkzaamheden aan de slui(s)(zen) werden verricht, doch, zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien dat de schipper gegeven deze omstandigheden in redelijkheid gehouden was om vanaf het voordek naar het kanaal te kijken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat vast staat dat het bij de sluizen voorafgaand aan sluis 12 goed is gegaan. Derhalve komt de vergoedingsplicht niet te vervallen en wordt zij niet verminderd.
4.7. Thans dient de inhoud van de schadevergoedingsplicht te worden bepaald. SON heeft een bedrag van € 5.500,-- gevorderd in verband met de schade aan het casco van de Romi. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 687,-- gevorderd voor de kosten aan gasolie die zijn gemaakt om de Romi naar Geertruidenberg te vervoeren alwaar de Romi is gerepareerd. Voorts heeft zij een bedrag van € 150,-- gevorderd in verband met reiskosten die zijn gemaakt om de kinderen van de schipper naar het internaat in Maasbracht te brengen toen de Romi in Geertruidenberg was gelegen. Zij heeft gesteld aanspraak te maken op een bedrag van
€ 5.424,-- in verband met gederfde winst. Er is sprake van vier misgelopen reizen à 400 ton, terwijl het misgelopen bedrag € 3,39 per ton bedraagt, aldus SON. Zij heeft tevens een bedrag van € 650,-- en een bedrag van € 904,-- gevorderd, respectievelijk voor expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot heeft zij een bedrag van € 500,-- aan wettelijke rente over de periode van 13 juni 2006 tot 16 mei 2007 gevorderd. [A] heeft bij conclusie van antwoord onder meer aangevoerd dat zij bij gebreke van enige adstructie betwist dat gasolie is verbruikt, reiskosten zijn gemaakt, winst is gederfd en expertisekosten zijn gemaakt. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat slechts kosten ter instructie van de zaak zijn gemaakt en geen buitengerechtelijke incassokosten. Ten aanzien van de wettelijke rente heeft zij aangevoerd dat SON slechts wettelijke rente kan vorderen vanaf het moment waarop door haar aan V.O.F. Romi is betaald.
4.8. [A] heeft niet betwist dat het casco van de Romi is beschadigd en dat die schade is begroot op een bedrag van € 5.500,--. Dit onderdeel van de vordering is derhalve toewijsbaar, indien komt vast te staan dat SON dit bedrag (in zijn geheel) mag vorderen.
4.9. Gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens [A] ten aanzien van het gasolieverbruik, de reiskosten, de gederfde winst, de expertisekosten en de buitengerechtelijke incassokosten had het op de weg van SON gelegen om ter terechtzitting haar stellingen ten aanzien van deze schadeposten nader met stukken te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij niet voldaan aan haar stelplicht zodat zij niet tot bewijslevering zal worden toegelaten. Dat SON, zoals zij heeft gesteld en door [A] niet is weersproken, in het contact met [A] en Aegon voorafgaand aan de procedure geen reactie heeft gekregen op haar vraag welke stukken zij nog nodig hebben, doet niet af aan de stelplicht die in de procedure op haar rust. De schade die voortvloeit uit deze posten zal derhalve worden afgewezen.
4.10. De gevorderde wettelijke rente over het bedrag dat SON aan V.O.F. Romi heeft vergoed, loopt vanaf het tijdstip dat SON in de rechten van V.O.F. Romi is gesubrogeerd. Nu SON heeft nagelaten te stellen en ook anderszins niet is gebleken wanneer dat was, zal de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag op grond van subrogatie worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding. De wettelijke rente over het gedeelte van de vordering wat SON stelt te mogen incasseren op grond van cessie of een incassovolmacht, zal worden toegewezen vanaf de dag van de aanvaring, voor zover vast komt te staan dat SON dit mag vorderen.
4.11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank,
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 november 2007 voor het nemen van een akte door SON over hetgeen is vermeld onder 4.2,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.J. Ruijpers en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007.?