ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3143

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
138644-07-2974
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G. Kok
  • J.E. Lurvink-Betlem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag voor voorhuwelijkse kinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 29 januari 2008, is het verzoek van de man tot wijziging van het gezag over de minderjarige [kind 1] aan de orde. De man, die reeds gezamenlijk gezag heeft over de minderjarige [kind 2], verzoekt om ook gezamenlijk gezag te verkrijgen over [kind 1], die voor het huwelijk is geboren. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van een verzoekschrift dat op 5 september 2007 is ingediend. Tijdens de zitting op 26 november 2007 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun raadsvrouwen, en was ook de gezinsvoogdes van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland aanwezig.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de man en de vrouw gehuwd zijn, het gezamenlijk gezag over [kind 1] niet automatisch is ontstaan door het huwelijk, aangezien [kind 1] voor het huwelijk is geboren. De rechtbank verwijst naar de wet van 6 april 1995, die bepaalt dat ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kinderen geboren tijdens het huwelijk, maar er is geen expliciete wettelijke bepaling die dit ook voor voorkinderen regelt. De rechtbank concludeert dat de man geen belang heeft bij zijn verzoek, omdat het gezamenlijk gezag over [kind 1] niet kan worden vastgesteld op basis van de huidige wetgeving en de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek, wat betekent dat zijn verzoek om gezamenlijk gezag over [kind 1] niet wordt ingewilligd. Deze beslissing is openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 januari 2008.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
gezagswijziging
zaak-/rekestnr.: 138644/07-2974
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 29 januari 2008
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur: mr. M.A. Kanning,
--tegen--
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar:
- het op 5 september 2007 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift met bijlagen van de man;
- het verhandelde ter terechtzitting op 26 november 2007 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door zijn raadsvrouwe, de vrouw en mevrouw [naam] (werkzaam als gezinsvoogdes bij Bureau Jeugdzorg Noord-Holland).
2 De vaststaande feiten
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
2.1 Partijen hebben enige tijd een relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] de minderjarige [kind 1] en op [geboortedatum] de minderjarige [kind 2] geboren. De vader heeft [kind 1] erkend.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek van de man strekt tot wijziging van het gezag over de minderjarige [kind 1], in die zin dat hij gezamenlijk met de vrouw met het gezag wordt belast.
3.2 De man heeft zijn verzoek gebaseerd op de stelling dat er geen bezwaren bestaan om het gezag over [kind 1] te verkrijgen nu hij reeds samen met de vrouw het gezag heeft over de minderjarige [kind 2].
4 Het verweer
De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden.
5 Beoordeling van het verzoek
5.1 Ter zitting is gebleken dat partijen op [datum huwelijk] met elkaar zijn gehuwd, welk huwelijk is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum]. [kind 2] is tijdens het huwelijk van partijen geboren en partijen zijn na de ontbinding van het huwelijk gezamenlijk met het gezag over hem belast gebleven. [kind 1] is vóór het huwelijk van partijen geboren, waardoor partijen ervan uit zijn gegaan dat alleen de vrouw met het gezag over haar is belast.
5.2 Gelet op het navolgende is de rechtbank echter van oordeel dat beide ouders reeds thans gezamenlijk met het gezag over [kind 1] zijn belast.
Tot 1 april 1998 verkreeg de man die voor het huwelijk met de vrouw een kind had erkend door wettiging van rechtswege het gezamenlijk gezag over dat kind, ondanks het feit dat het kind niet tijdens het huwelijk was geboren. Vanwege het vervallen van de wettiging per 1 april 1998 kan de vraag rijzen of er ten aanzien van [kind 1] door het huwelijk van partijen gezamenlijk gezag van de man en de vrouw is ontstaan. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Bij de wet van 6 april 1995, Stb. 240, inzake de nadere regeling van het gezag en van de omgang met minderjarige kinderen, in werking getreden op 2 november 1995, is artikel 1:251 BW in de wet opgenomen, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de ouders het gezag gedurende het huwelijk gezamenlijk uitoefenen. Hierbij wordt gedoeld op kinderen van hen beiden. Er is geen wettelijke bepaling die meebrengt dat deze regel niet geldt in gevallen waarin het huwelijk is gesloten na de geboorte van het kind. Ook uit de parlementaire geschiedenis van voormelde wet (zie o.a. Kamerstukken II 1992/93. 23 012, nr. 3 pagina 23 ) kan worden afgeleid dat de gezamenlijke gezagsuitoefening tijdens huwelijk eveneens geldt voor voorkinderen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van
artikel 1: 251 BW is ten aanzien van [kind 1] het gezamenlijk gezag na de ontbinding van het huwelijk van partijen in stand gebleven.
5.3 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man geen belang heeft bij zijn verzoek en zal zij de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Kok, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 januari 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lurvink-Betlem als griffier.