RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/740107-07
Uitspraakdatum: 14 februari 2008
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2008, welk onderzoek op 31 januari 2008 werd gesloten, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam.
1.Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 18 september 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Deze bewezenverklaring is gebaseerd op de hierna onder 3.2 en 3.3 te noemen bewijsmiddelen. Alle daarbij aangehaalde processen-verbaal zijn (tenzij anders vermeld) in de wettelijke vorm en op ambtseed/-belofte opgemaakt. De in dit vonnis genoemde schriftelijke stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
3.2 Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat [slachtoffer] op 18 september 2006 voor zijn woning te Zaandam is doodgeschoten (proces-verbaal map 2, p. 104-107 en proces-verbaal map 2, p.116). Sectie heeft uitgewezen dat de dood is ingetreden als gevolg van ernstige hersenschade en bloedverlies veroorzaakt door een doorschot door het hoofd (schriftelijk stuk, het sectieverslag map 9, p. 9). [slachtoffer] woonde sinds augustus 2006 samen met zijn vriendin [ex-vriendin 1], die van 2001 tot juli 2006 een relatie had met verdachte. Eveneens staat vast dat verdachte bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem van 27 april 2007 is veroordeeld voor het medeplegen van een bedreiging van [slachtoffer] op 23 augustus 2006, waarbij verdachte tegen [slachtoffer] had gezegd dat hij mensen kon regelen om [slachtoffer] af te laten knallen.
3.3 Bewijsoverweging en bewijsmiddelen
De bewezenverklaring berust in overwegende mate op de verklaringen van drie getuigen, te weten [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Deze getuigen hebben allen verklaard dat verdachte hen heeft verteld dat hij betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer]. Met name aan [getuige 1] heeft verdachte een groot aantal details verteld over het plegen van de moord en over de gang van zaken daarna. Deze details worden, zoals hierna zal worden beschreven, op een groot aantal punten ondersteund door feiten zoals die uit de rest van het dossier naar voren komen. Dat maakt dat de rechtbank niet alleen ervan uitgaat dat [getuige 1] naar waarheid heeft verklaard, maar ook, en dat in samenhang met de verklaringen van de andere twee getuigen, dat verdachte de moord heeft begaan.
De rechtbank realiseert zich dat in deze zaak geen rechtstreeks technisch bewijs voorhanden is en tevens dat verdachte steeds heeft ontkend dat hij de moord heeft gepleegd. Desondanks acht de rechtbank in genoemde getuigenverklaringen en de overige ondersteunende dossierstukken voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een veroordeling van verdachte te komen.
Over de verklaringen van [getuige 1] overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verklaringen voldoende consistent, accuraat en volledig zijn om deze als bewijsmiddelen te kunnen gebruiken.
Vast te stellen is dat [getuige 1] ten aanzien van de verschillende in zijn verklaringen besproken onderwerpen met betrekking tot de moord telkens consistent heeft verklaard, ook wanneer hij hiernaar werd gevraagd buiten het kader van een chronologische verhaallijn. Daarnaast is hij telkens gedetailleerd geweest en is zijn verhaal aangevuld met daarbij passende emoties, zowel van de zijde van verdachte als van hemzelf. Dit, in samenhang met de nader te bespreken ondersteuning met uit het dossier vast te stellen feiten, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van [getuige 1] waarheidsgetrouw zijn.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat [getuige 1] een belang gehad kan hebben bij het afleggen van zijn verklaringen, nu er een beloning van € 15.000,- was uitgeloofd en [getuige 1] verdachte een hak wilde zetten. De rechtbank acht evenwel onvoldoende aannemelijk geworden dat [getuige 1] verdachte een hak wilde zetten en ook overigens komt het de rechtbank authentiek voor dat [getuige 1], zoals hij heeft verklaard, worstelde met de – naar zijn zeggen – afschuwelijke informatie die verdachte hem had gegeven en dat hij zich genoodzaakt zag zich met zijn wetenschap tot de politie te wenden. Voorts is niet aannemelijk dat getuige [getuige 1] uit was op de beloning van € 15.000,-, nu op geen enkele wijze is gebleken dat [getuige 1] op enig moment belangstelling heeft getoond voor deze beloning.
De verdediging stelt zich daarnaast op het standpunt dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] niet tot bewijs kunnen dienen, nu deze verklaringen geen daderwetenschap bevatten. Hiertoe voert de verdediging aan dat de getuige [getuige 1] zijn wetenschap grotendeels heeft vergaard door het lezen van de processtukken gedurende de periode dat hij met verdachte een cel deelde in het Huis van Bewaring te Zwaag (van 15 december 2006 tot 25 januari 2007).
De rechtbank volgt de verdediging in haar standpunt dat de verklaringen van [getuige 1] geen daderwetenschap bevatten; de meeste door hem genoemde details waren immers al in het strafdossier opgenomen. Dit leidt evenwel niet tot onbetrouwbaarheid van de verklaringen en wel op grond van het volgende. Uit het hierna te bespreken onderwerp ‘de telefoongesprekken van 2 december 2006’ blijkt dat [getuige 1] zijn wetenschap hierover niet uit het aan verdachte ter beschikking gestelde strafdossier heeft kunnen putten en het dus niet anders kan zijn dan dat verdachte hierover rechtstreeks aan [getuige 1] heeft verklaard.
Nu dit overeen komt met de wijze waarop verdachte, volgens de verklaring van [getuige 1], andere onderwerpen aangaande zijn strafzaak bij hem aan de orde heeft gesteld, acht de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] voldoende betrouwbaar.
Zoals eerder vermeld heeft de getuige [getuige 1] in zijn verklaringen van 1 maart 2007 en 28 november 2007 aangegeven dat verdachte tegenover hem heeft bekend de moord te hebben gepleegd.
Voor wat betreft de verklaringen van de getuige [getuige 1] heeft de rechtbank meer in het bijzonder waarde gehecht aan hetgeen hij heeft verklaard over de voorbereiding van de moord door middel van onder meer ‘het posten bij de flat’, over de ‘grijze trui’, de ‘witte sportschoenen’ en aan hetgeen hij wist te verklaren over de tussen verdachte en zijn dochter [dochter] en ex-vriendin [ex-vriendin 2] gevoerde telefoongesprekken op 2 december 2006, nu hetgeen [getuige 1] hierover verklaart ook in ruime mate steun vindt in de feiten.
Over het ‘posten bij de flat’ verklaart de getuige [getuige 1] – kort gezegd – in zijn verklaringen van 12 februari 2007, 1 maart 2007 en 28 november 2007 dat verdachte hem heeft verteld dat hij [slachtoffer] al een tijd lang voor de moord had geobserveerd, bij de flat waar [slachtoffer] woonde. Dat hij daarbij zijn brommer altijd aan liet staan, maar dan wel op de standaard. En voorts dat hij toen hij [slachtoffer] zag komen aanlopen, bij bosjes/struiken, hem gelijk heeft omgelegd.
Deze verklaringen van de getuige vinden naar het oordeel van de rechtbank steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 4, 5 en 6], die verklaren dat zij in de dagen voorafgaand aan 18 september 2006 meerdere malen rond het tijdstip dat de moord uiteindelijk gepleegd is, een man met een brommer hebben zien staan bij de onderdoorgang naar de straat Poelenburg. Getuige [getuige 7] verklaart dat zij een brommer stationair hoorde draaien.
Over ‘de grijze trui’ verklaart de getuige [getuige 1] – kort gezegd – in zijn verklaringen van 8 februari 2007, 12 februari 2007, 1 maart 2007 en 28 november 2007 dat verdachte hem vertelde dat hij met een grijze trui onder een brug had gestaan, dat hij die trui wilde dumpen omdat er kruitsporen op zaten, maar dat hij een auto hoorde en de trui weer heeft meegenomen, waarbij er een druppelspoor op de grond ontstond. Dat verdachte hem om advies vroeg, omdat hij niet wist wat hij er over moest zeggen. En voorts dat verdachte hem vroeg of hij moest zeggen dat hij eendjes aan het voeren was. Verdachte gaf de getuige aan dat het hem dwars zat dat hij daar niets over kon vertellen.
Deze verklaringen van de getuige vinden naar het oordeel van de rechtbank steun in het proces-verbaal van het observatieteam van 18 september 2006, waarin wordt vermeld dat het observatieteam rond 10.10 uur waarneemt dat verdachte met een grijs opgerold voorwerp voor zijn buik naar de waterkant aan de Buiksloterbreek loopt en na wat heen en weer lopen, terugloopt naar zijn auto, waarbij hij een grijs kledingstuk dat nat lijkt te zijn, met zich meedraagt, en er een waterspoor loopt vanaf de bovenkant van de trap bij het talud richting de plek waar de auto van verdachte heeft gestaan.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [ex-vriendin 1] die spreken over een (vermoedelijke) dader met een grijze trui/jas en de verklaringen die door verdachte omtrent zijn handelingen bij de waterkant zijn afgelegd, alsmede het proces-verbaal van bevindingen betreffende het bezoek aan de waterkant op 19 december 2006.
In de verklaringen die door verdachte zijn afgelegd valt op dat verdachte zich aanvankelijk niet weet te herinneren dat hij bij het water is geweest, terwijl hij zich zijn overige bezigheden van 18 september 2006 nog zeer goed weet te herinneren. In een latere verklaring oppert verdachte dat hij mogelijk misselijk was of heeft staan plassen en nog weer later dat hij wellicht de eendjes heeft gevoerd. Uiteindelijk, in zijn 22e verhoor op 29 mei 2007 verklaart verdachte dat hij een grijs t-shirt heeft willen laten verdwijnen dat hem als verdachte aan zou kunnen wijzen voor een poging inbraak bij een gokkastenbedrijf in de buurt van Den Bosch. Verdachte heeft al met al sterk wisselend verklaard en de rechtbank acht zijn verklaringen op dit punt dan ook niet geloofwaardig.
Over ‘de witte sportschoenen’ verklaart de getuige [getuige 1] – kort gezegd – in zijn verklaringen van 8 februari 2007, 12 februari 2007 en 28 november 2007 dat verdachte hem had verteld dat hij [slachtoffer] vermoord had en dat hij witte schoenen aan had en dat er bloedspetters op waren gekomen. Verdachte had hem verteld dat hij zijn witte sportschoenen bij zijn ex en zijn dochter had achtergelaten, nadat ze op hoge graden waren gewassen. Verdachte zei tegen de getuige “ik ben dom geweest, ik gaf ze aan mijn dochter”en vroeg of zijn dochter iets verkeerds had gezegd tegen de politie. Verdachte vroeg aan de getuige wat hij de politie zou vertellen over het achterlaten van de schoenen bij zijn dochter. Het zat hem dwars, aldus de getuige, verdachte kon er geen antwoord op geven.
Deze verklaringen van de getuige vinden naar het oordeel van de rechtbank steun in het proces-verbaal van het observatieteam waarin is opgenomen de waarneming dat verdachte op 18 september 2006 omstreeks 09.09 uur bij zijn woning aankomt en witte sportschoenen draagt en het proces-verbaal van relaas waarin opgenomen het telefoongesprek tussen verdachte en zijn dochter van 7 november 2006. In dit gesprek vraagt zijn dochter hem of hij de schoenen nog moet hebben die in haar kast staan, waarop verdachte haar opdraagt deze te laten staan. Deze schoenen worden vervolgens op 8 november 2006 in de kast aangetroffen en in beslag genomen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat het zijn schoenen betroffen.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking de verklaring van de getuige [dochter] dat zij de schoenen voor haar vader moest bewaren en dat dit de eerste keer was dat zij iets voor hem moest bewaren, alsmede de verklaring van [ex-vriendin 2] dat zij niets wist van de schoenen en dat zij niet begrijpt waarom je schoenen aan een kind in bewaring geeft.
Tenslotte vindt de verklaring van de getuige [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank steun in het telefoongesprek van 2 december 2006 tussen verdachte en zijn dochter, waarin hij haar - direct nadat hij uit de beperkingen is - kennelijk instrueert omtrent de kwestie met de schoenen.
Over de ‘telefoongesprekken van 2 december 2006’ tussen verdachte en [dochter] en [ex-vriendin 2] verklaart de getuige [getuige 1] – kort gezegd – in zijn verklaringen van 8 februari 2007 en 12 februari 2007 dat verdachte zei dat hij alles aan zijn ex, niet zijnde [ex-vriendin 1], had verteld. En voorts dat verdachte getapt was en dat hij, toen hij uit de beperkingen kwam, een foutje had gemaakt door tegen zijn ex te zeggen dat ze niets moest zeggen als er politie kwam.
Verdachte doelt daarmee kennelijk op de telefoongesprekken die hij, direct nadat hij uit de beperkingen was, met zijn dochter en zijn ex-vriendin heeft gevoerd en waarin hij zegt dat hij ‘het’ alleen tegen [ex-vriendin 2] heeft gezegd. Deze telefoongesprekken worden door de rechtbank voor het bewijs gebruikt, nu naar het oordeel van de rechtbank dit ‘foutje’ waarover [getuige 1] verklaart, niet anders is te interpreteren dan dat verdachte zich op dit punt heeft versproken. De verklaring van verdachte dat het zag op het feit dat anderen dan zijn ex-vriendin niet mochten weten dat hij verdacht werd van moord, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Zoals verdachte immers in zijn verhoren bij de politie heeft verklaard en ook uit verschillende overige stukken van het dossier volgt, was reeds korte tijd na de moord binnen grote kring bekend dat de persoon van verdachte werd genoemd in verband met de moord op [slachtoffer]. Zelfs in de nieuwsuitzending van 18 september 2006, omstreeks 18:25 uur, van de zender AT5 werd reeds genoemd dat in de buurt het verhaal de ronde deed dat het slachtoffer zou zijn doodgeschoten door de ex van zijn vriendin (dossierpagina 486 e.v., map 3).
De rechtbank merkt in dit verband op dat verdachte blijkens het dossier voor het eerst met deze telefoongesprekken is geconfronteerd in zijn 16e verhoor op 18 januari 2007. Verdachte heeft tot 25 januari in het Huis van Bewaring in Zwaag een cel gedeeld met [getuige 1] (blijkend uit het 3e aanvullende proces-verbaal (p. 2 e.v.), gesloten op 22 november 2007, en een schriftelijk stuk, op ambtseed opgemaakt, map 5, p. 1184). De uitwerking van de telefoongesprekken, alsmede de uitwerking van het verhoor van 18 januari 2007 zijn verspreid in het eindproces-verbaal dat op 26 januari 2007 aan de verdediging is verstrekt. Dit is een tijdstip dat is gelegen na de overplaatsing van [getuige 1]. Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat [getuige 1] deze informatie niet kan hebben gelezen in de processtukken, zodat het niet anders kan dan dat [getuige 1] rechtstreeks door verdachte over dit telefoongesprek is ingelicht. Dit komt overeen met hetgeen [getuige 1] heeft verklaard over de wijze waarop hij informatie verkreeg van verdachte en draagt bij aan de betrouwbaarheid van de rest van zijn verklaringen.
De rechtbank hecht voorts waarde aan hetgeen [getuige 1] heeft gezegd over zijn motief om met zijn verhaal naar de politie te gaan; kort gezegd komt het erop neer dat hij met het verhaal bleef zitten.
Deze verklaringen van de getuige [getuige 1] vinden naar het oordeel van de rechtbank steun in de verklaringen van de getuige [getuige 2], tevens medegedetineerde van verdachte, die in zijn verhoor bij de politie heeft verklaard, dat verdachte tegenover hem de moord heeft bekend en heeft gezegd dat men in het Huis van Bewaring stomverbaasd was toen verdachte werd vrijgelaten.
De stelling van de verdediging dat de getuige [getuige 2] deze verklaring in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft ingetrokken zal de rechtbank niet volgen, nu [getuige 2] in die verklaring er blijk van geeft dat de wijze waarop en de context waarin verdachte aan hem heeft verklaard, bij hem kennelijk de indruk hebben doen ontstaan dat verdachte bij de moord betrokken was. [getuige 2] wilde vervolgens niets meer met verdachte te maken hebben.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, de verklaring van getuige [getuige 2] voldoende betrouwbaar. [getuige 2] heeft weliswaar gebruik gemaakt van het aanbod van de officier van justitie om welwillend te kijken naar een eventueel verzoek tot overplaatsing, maar de rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat om aan te nemen dat [getuige 2] anders of niet over verdachte had verklaard wanneer hem dit voorstel niet was gedaan. Bovendien zijn de verklaringen van [getuige 2] consistent en staan zij niet op zichzelf.
Een derde getuige die, naast [getuige 1] en [getuige 2], heeft verklaard dat verdachte aan hem heeft bekend de moord te hebben gepleegd, is de getuige [getuige 3].
Vaststaat dat de getuige [getuige 3] aanwezig was bij de bedreiging van het slachtoffer [slachtoffer] op 23 augustus 2006, waarvoor hij als mededader door de rechtbank is veroordeeld. [getuige 3] heeft hierover verklaard dat hij is meegegaan met verdachte om de nieuwe vriend van de vrouw van verdachte bang te maken.
In de verklaringen die [getuige 3] achtereenvolgens als getuige en verdachte heeft afgelegd in het kader van het onderzoek naar de moord op [slachtoffer], valt op dat deze waar het betreft zijn verklaring omtrent het tijdstip, de brommer, het schieten (een keer, door het hoofd, met een pistool), het motief (hij heeft wraak genomen omdat hij zijn vrouw heeft geneukt) en de angst om sporen achter te laten (muts), steun vinden in de feiten.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van getuige [getuige 3] geen daderwetenschap bevatten en dat bovendien aan de verklaringen van [getuige 3] geen waarde mag worden gehecht, nu ze bijzonder warrig en onsamenhangend zijn.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [getuige 3] geen daderwetenschap bevatten. Ook kan de rechtbank het standpunt van de verdediging volgen dat [getuige 3] er in de door hem afgelegde verklaringen blijk van heeft gegeven dat hij verward was. Anders dan de verdediging acht de rechtbank evenwel desondanks gedeeltes van de verklaringen van [getuige 3] relevant en bruikbaar ter ondersteuning van de hiervoor genoemde getuigenverklaringen van getuige [getuige 1]. De verklaringen van [getuige 3] zijn weliswaar in wisselend perspectief - of hijzelf of verdachte is de schutter - afgelegd, doch desondanks met betrekking tot de omstandigheden waaronder de moord is gepleegd, consistent. Voorts vinden zij aansluiting bij de overige door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen, alsmede in de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij veel sprak met [getuige 3] en de verklaringen van de getuige [getuige 1], inhoudende dat verdachte hem zei dat hij [getuige 3] veel had verteld en dat hij daar spijt van had.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de informatie uit de verklaringen van [getuige 3], door hem is verkregen van verdachte. De rechtbank overweegt daarbij dat [getuige 3] één van de weinige vrienden is van verdachte en dat [getuige 3] behoort tot de kring van personen rond verdachte, die verdachte in vertrouwen durft te nemen. Verdachte heeft er meermalen blijk van gegeven dat hij behoefte heeft om over de moord te praten en geen persoon is die makkelijk zwijgt, zo heeft ook de rechtbank - voor wat betreft dit laatste - ter zitting geconstateerd. Enerzijds spreekt verdachte om zijn verhaal kwijt te kunnen, anderzijds omdat hij wil overleggen wat voor antwoorden hij aan de politie moet geven met betrekking tot bepaalde punten. Hij vertrouwt zijn wetenschap toe aan mensen in zijn directe omgeving die zijn vertrouwen hebben gewonnen. De rechtbank noemt in dit verband de getuigenverklaring van [getuige 1] waarin is gerelateerd dat verdachte eerst tegen hem is gaan verklaren over zijn strafzaak, nadat hij het dossier van [getuige 1] had gezien (map 8, dossierpagina 611). Daarnaast heeft verdachte verklaard aan zijn ex-vriendin en aan [getuige 3], beide personen die zeer dicht bij verdachte staan.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
moord.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van zeventien (17) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 8.046,78 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- teruggave van de inbeslaggenomen goederen, welke voorkomen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 12 juli 2007 onder de nummers 1 tot en met 16, aan de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer].
6.2. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, alsmede de persoon van verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op een buitengewoon koelbloedige en brute wijze de nieuwe partner van zijn ex-vriendin van dichtbij door het hoofd geschoten.
Verdachte heeft er blijkens vele getuigenverklaringen uit het dossier geen geheim van gemaakt er grote moeite mee te hebben dat zijn ex-vriendin was gaan wonen bij het slachtoffer [slachtoffer]. Verdachte heeft het slachtoffer eind augustus 2006 ernstig bedreigd en heeft zijn ex-vriendin herhaaldelijk laten weten dat hij wilde dat zij bij hem terugkwam. Minder dan een maand na de bedreiging van het slachtoffer heeft hij hem doodgeschoten. Verdachte heeft daarmee gemeend te mogen beschikken over het leven van het slachtoffer, hetgeen op geen enkele wijze valt te rechtvaardigen. Deze moord is door verdachte bovendien zorgvuldig voorbereid. Zo heeft hij ondermeer reeds enkele dagen voorafgaand aan de moord, telkens rond hetzelfde tijdstip in de vroege morgen, bij de flat van het slachtoffer gepost en heeft hij zich van een vuurwapen voorzien. Ook heeft hij een tijdstip en locatie uitgezocht waarbij de kans op ooggetuigen gering was. Na de moord heeft hij gepoogd alle sporen weg te maken. Dit om de kans op ontdekking van zijn laffe daad te verkleinen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer ernstig aan.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat aan de partner, de familieleden en de vrienden van het slachtoffer door verdachte een immens en onherstelbaar leed is aangedaan. Voorts zijn er in de samenleving gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid teweeg gebracht, te meer daar de moord op de vroege ochtend in een woonwijk is gepleegd.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte, blijkens zijn documentatie, in het verleden eerder is veroordeeld ter zake van geweldsmisdrijven.
Op grond van al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van lange duur dient te worden opgelegd. De rechtbank acht na te noemen duur in overeenstemming met de straffen die voor soortgelijke misdrijven onder vergelijkbare omstandigheden plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van die duur in het bijzonder betrokken de omstandigheden dat het motief is gelegen in de relationele sfeer en is ingegeven door wraak, dat verdachte reeds eerder is veroordeeld terzake geweldsmisdrijven en dat het slachtoffer van nabij met een vuurwapen door het hoofd is geschoten en vrijwel direct daarna is overleden. De rechtbank stelt vast dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf afwijkt van hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
6.3. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.046,78 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- kosten voor de uitvaartverzorging: € 5.597,10;
- vliegticket ten name van [belanghebbende 1]: € 875,00;
- reisverzekering ten name van [belanghebbende 1]: € 66,98;
- reisverzekering ten name van [belanghebbende 2]: € 62,82;
- vliegtickets Surinam Airways ten name van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3]:€ 1.444,88.
De rechtbank stelt omtrent deze schadeposten vast dat de vliegtickets ten name zijn gesteld van twee in Suriname wonende zusters van het slachtoffer [slachtoffer], te weten [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], en de in Suriname wonende minderjarige dochter van het slachtoffer, [belanghebbende 3], voor wie het slachtoffer maandelijks kosten ten behoeve van haar levensonderhoud betaalde.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade niet voor vergoeding binnen deze procedure in aanmerking komt en zal de benadeelde partij dan ook niet in haar vordering ontvangen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is bepaald dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Het tweede lid van artikel 51a bepaalt dat als de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, diens erfgenamen zich kunnen voegen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering. Voorts kunnen zich voegen de personen, bedoeld in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zijnde – kort gezegd – degenen die met het overleden slachtoffer samenwoonden of door hem werden onderhouden en voorts degenen die de kosten van lijkbezorging hebben betaald.
De vordering in dit proces is ingediend door [benadeelde partij], zijnde een zus van het overleden slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat de rekening voor de uitvaartverzorging is gericht aan [belanghebbende 4] en dat niet is gebleken dat [benadeelde partij] deze kosten van lijkbezorging heeft gedragen. De vordering dient daarom ten aanzien van die kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot de overige posten van de vordering merkt de rechtbank op dat de kosten voor het vliegticket van [belanghebbende 3], nu zij is een persoon als bedoeld in artikel 6:108, eerste lid, van artikel 6:108 van het BW, in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn. Nu echter niet [belanghebbende 3] of haar wettelijk vertegenwoordiger de vordering heeft ingediend, maar [benadeelde partij] degene is die zich als benadeelde partij in dit proces heeft gevoegd voor deze en de overige kosten van de vordering en [benadeelde partij] niet is een persoon als bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 6:108 van het BW, kan de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde partij] ook voor deze posten niet in haar vordering ontvangen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het volgende wetsartikel is van toepassing:
artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan de nabestaanden/erfgenamen van het slachtoffer van:
- een rugzak, merk Biracci, kleur zwart;
- een UWV-enveloppe, bevattende notities;
- een blanco enveloppe, bevattende notities;
- een post-memo;
- een zwarte schrijfmap;
- een stuk briefpapier van Nuon;
- een visitekaartje;
- een krant ‘Telegraaf’;
- twee tijdschriften ‘Kampioen’;
- een flipover fotoalbum;
- een adresboek, kleur wit;
- drie enveloppen, kleur wit met naw-gegevens op de achterzijde;
- een fotomapje, merk Hema, bevattende foto’s van de begrafenis;
- een brief;
- een ansichtkaart;
- een portemonnee, kleur zwart.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Mateman, voorzitter,
mrs. Van Santen en Kingma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mrs. Verlinden en Touwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2008.