ECLI:NL:RBHAA:2008:BC4727
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.P.W. van de Ven
- W.A.F. Jansen
- P. Heidinga
- Rechtspraak.nl
Voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen in het kader van de Opiumwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, te weten paracetamol en cafeïne, met de wetenschap dat deze stoffen bestemd waren om te worden versneden met heroïne. De rechtbank oordeelde dat het voorhanden hebben van deze stoffen, wetende dat ze bedoeld waren voor versnijding, een strafbaar feit is volgens artikel 10a van de Opiumwet. De verdachte had verklaard dat hij deze stoffen van Nederland naar Engeland zou vervoeren en hiervoor een beloning van 1.000 pond in het vooruitzicht was gesteld. De rechtbank volgde de Hoge Raad in eerdere uitspraken en verwierp de verdediging van de raadsvrouw, die stelde dat het voorhanden hebben van paracetamol en cafeïne niet strafbaar was. De rechtbank achtte de tenlastelegging bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden enkele in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, waaronder een instapkaart en een mobiele telefoon. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de schadelijkheid van heroïne en de rol van versnijdingsmiddelen in de drugshandel.